Landbouwwet

Geraadpleegd op 16-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 22-06-2001.
Geldend van 08-03-2000 t/m 30-12-2002

Wet van 26 juli 1957, houdende nieuwe regelen ter bevordering van de voortbrenging, de afzet en een redelijke prijsvorming van voortbrengselen van de landbouw en de visserij en in verband daarmede ten behoeve van de afnemers van produkten

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is nieuwe regelen vast te stellen om de voortbrenging, de afzet en een redelijke prijsvorming van voortbrengselen van de landbouw en de visserij te bevorderen en in verband daarmede ten behoeve van de afnemers van produkten;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Begripsomschrijvingen

Artikel 1

  • 1 Voor de toepassing van het bepaalde bij of krachtens deze wet wordt verstaan onder:

    Onze Minister: Onze Minister van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening;

    landbouw: akkerbouw, weidebouw, veehouderij, pluimveehouderij, tuinbouw - daaronder begrepen fruitteelt en het kweken van bomen, bloemen en bloembollen - teelt van griendhout en elke andere vorm van bodemcultuur hier te lande met uitzondering van bosbouw;

    produkten:

    • a. alle voortbrengselen, welke, al dan niet na be- of verwerking, kunnen dienen als voedsel voor mens of dier, alsmede de bij be- of verwerking van die voortbrengselen verkregen derivaten en afvallen;

    • b. de niet reeds onder a begrepen voortbrengselen van de landbouw;

    bedrijfslichaam: een bedrijfslichaam als bedoeld in artikel 66, vierde lid, van de Wet op de bedrijfsorganisatie, ingesteld voor ondernemingen, die in het bedrijfsleven een functie vervullen ten aanzien van enig produkt;

    samenwerkingslichaam: rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam als bedoeld in artikel 110 van de Wet op de Bedrijfsorganisatie.

  • 2 Voor de toepassing van het bepaalde bij of krachtens deze wet wordt mede verstaan onder:

    handelaren: tussenpersonen;

    visserij: de mosselteelt, de oesterteelt en de viskwekerij.

Hoofdstuk II. Het Landbouw-Egalisatiefonds

Hoofdstuk III. Regelen ten aanzien van de binnenlandse markt

§ 1. Algemene regelen

Artikel 13

  • 1 Onze Minister kan bij in de Staatscourant bekend te maken regeling de verplichting opleggen tot het betalen van een geldsom terzake van een of meer der in het tweede lid van dit artikel genoemde gedragingen. Een zodanige regeling wordt slechts vastgesteld:

    • a. ter bevordering van de voortbrenging, de afzet en een redelijke prijsvorming van voortbrengselen van de landbouw en de visserij en in verband daarmede ten behoeve van de afnemers van produkten;

    • b. ter uitvoering van verordeningen, richtlijnen, beschikkingen en aanbevelingen van de Europese Economische Gemeenschap, voorzover deze betrekking hebben op het gemeenschappelijk landbouwbeleid, voorzien in de tweede titel van het tweede deel van het verdrag tot oprichting van die Gemeenschap.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde gedragingen zijn:

    • a. het telen, kweken, fokken, vangen en broeden van produkten;

    • b. het bereiden, vervaardigen, oogsten, voorhanden en in voorraad hebben, bewaren, opslaan, be- en verwerken, ge- en verbruiken, vervoederen, slachten, vervoeren, aanvoeren, veilen, ontvangen, afleveren, te koop aanbieden, kopen en vervreemden van produkten.

  • 3 Onze Minister kan in door hem te bepalen gevallen of groepen van gevallen tot gehele of gedeeltelijke restitutie overgaan van hetgeen ingevolge het bepaalde krachtens het eerste lid is betaald en gehele of gedeeltelijke ontheffing verlenen van een krachtens het eerste lid opgelegde verplichting tot het betalen van een geldsom.

Artikel 14

  • 1 Ter verwezenlijking van de in het eerste lid van artikel 13, onder a, vermelde doeleinden kan het bestuur van het betrokken bedrijfslichaam bij verordening de verplichting opleggen tot het betalen van een geldsom ter zake van een of meer der in het tweede lid van dat artikel genoemde gedragingen.

  • 2 In een verordening, als bedoeld in het eerste lid, kan worden bepaald, dat een daarbij aangewezen orgaan van het produktschap of bedrijfschap kan besluiten in door hem te bepalen gevallen of groepen van gevallen tot gehele of gedeeltelijke restitutie over te gaan van hetgeen krachtens de verordening is betaald en gehele of gedeeltelijke ontheffing te verlenen van de bij de verordening opgelegde verplichting tot het betalen van een geldsom.

  • 3 Een verordening, als bedoeld in het eerste lid, behoeft de goedkeuring van Onze Minister; bij de goedkeuring kan worden bepaald, dat krachtens die verordening vast te stellen nadere regelen en te nemen besluiten eveneens zodanige goedkeuring behoeven.

  • 4 Een verordening, als bedoeld in het eerste lid, is verbindend voor een ieder voorzover daarin niet anders is bepaald.

Artikel 15

Ter verwezenlijking van de in het eerste lid van artikel 13 vermelde doeleinden kan Onze Minister bij in de Staatscourant bekend te maken regeling regelen vaststellen ten aanzien van het verstrekken van een subsidie of andere geldelijke bijdrage aan producenten of groepen van producenten van en aan handelaren of groepen van handelaren in produkten.

Artikel 16

Ter verwezenlijking van de in het eerste lid van artikel 13 vermelde doeleinden kan Onze Minister subsidies in de vorm van al dan niet rentedragende kredieten verstrekken aan openbare lichamen en andere instellingen, werkzaam op het gebied van de landbouw, de visserij en de voedselvoorziening.

Artikel 17

  • 1 Ter verwezenlijking van de in het eerste lid van artikel 13 vermelde doeleinden kan Onze Minister bij in de Staatscourant bekend te maken regeling regelen vaststellen ten aanzien van de prijzen voor produkten.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald, in welke gevallen Onze Minister regelen, als bedoeld in het eerste lid, ten aanzien van ondernemingen, waarin daarbij aan te wijzen bedrijven op het gebied van industrie, handel en ambacht worden uitgeoefend, niet vaststelt dan in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken.

Artikel 18

  • 1 Ter verwezenlijking van de in het eerste lid van artikel 13 vermelde doeleinden kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regelen worden vastgesteld ten aanzien van de in het tweede lid , onder a, van dat artikel genoemde gedragingen.

  • 2 Een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid, die strekt ter verwezenlijking van de in het eerste lid van artikel 13, onder a, vermelde doeleinden wordt slechts vastgesteld, indien zulks naar Ons oordeel noodzakelijk is in verband met een aan artikel 13, 14, 15 of 17 gegeven toepassing of een krachtens artikel 2 of 7 van de In- en uitvoerwet vastgestelde heffing ter zake van de invoer of de uitvoer van produkten.

  • 3 [Red: Vervallen.]

  • 4 Tegelijk met de afkondiging in het Staatsblad van een algemene maatregel van bestuur, als bedoeld in het eerste lid, zendt Onze Minister een toelichting op het besluit aan de Staten-Generaal.

Artikel 19

  • 1 Ter verwezenlijking van de in het eerste lid van artikel 13 vermelde doeleinden kan Onze Minister bij in de Staatscourant bekend te maken regeling regelen vaststellen ten aanzien van de in het tweede lid, onder b, van dat artikel genoemde gedragingen.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald, in welke gevallen Onze Minister regelen, als bedoeld in het eerste lid, ten aanzien van ondernemingen, waarin daarbij aan te wijzen bedrijven op het gebied van industrie, handel en ambacht worden uitgeoefend, niet vaststelt dan in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken.

Artikel 20

  • 1 Ter verwezenlijking van de in het eerste lid van artikel 13 vermelde doeleinden kan Onze Minister bij in de Staatscourant bekend te maken regeling regelen vaststellen met betrekking tot het ge- en verbruik van grond- en hulpstoffen en verpakkingsmateriaal voor produkten, alsmede met betrekking tot het voorhanden- en in voorraad hebben, gebruiken en vervoeren van fust en van machines, werktuigen en gereedschappen - alsmede onderdelen daarvan - welke worden gebezigd voor het broeden en bij het bereiden en vervaardigen van produkten.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde regelen, die strekken ter verwezenlijking van de in het eerste lid van artikel 13, onder a, vermelde doeleinden, worden slechts vastgesteld, indien zulks naar het oordeel van Onze Minister noodzakelijk is in verband met een aan artikel 18 of 19 gegeven toepassing of in verband met een verordening van een bedrijfslichaam. In het laatste geval worden de regelen slechts vastgesteld op verzoek van het betrokken produktschap of bedrijfschap.

Artikel 21

Onze Minister kan bij in de Staatscourant bekend te maken regeling regelen vaststellen inzake het verlenen van vergoedingen aan degenen, die door enige maatregel krachtens de artikelen 18, 19 of 20 naar zijn oordeel ernstig economisch nadeel ondervinden.

Artikel 22

  • 1 Ter verwezenlijking van de in het eerste lid van artikel 13 vermelde doeleinden kan Onze Minister bij in de Staatscourant bekend te maken regeling de verplichting opleggen tot het ter beschikking houden van produkten voor of het inleveren daarvan bij een door hem aan te wijzen natuurlijke of rechtspersoon.

  • 2 Een verplichting, als bedoeld in het eerste lid, die strekt ter verwezenlijking van de in het eerste lid van artikel 13, onder a, vermelde doeleinden, wordt slechts opgelegd, indien zulks naar het oordeel van Onze Minister noodzakelijk is in verband met een aan artikel 13, 14, 15, 17, 18 of 19 gegeven toepassing of in verband met een verordening van een bedrijfslichaam. In het laatste geval wordt een verplichting slechts opgelegd op verzoek van het betrokken bedrijfslichaam.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald, in welke gevallen Onze Minister een verplichting, als bedoeld in het eerste lid, aan ondernemingen, waarin daarbij aan te wijzen bedrijven op het gebied van industrie, handel en ambacht worden uitgeoefend, niet oplegt dan in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken.

  • 4 Voor de ingeleverde produkten wordt door Onze Minister een redelijke vergoeding uitbetaald.

  • 5 Onze Minister kan een geldelijke tegemoetkoming verlenen in de kosten, vallende op het ter beschikking houden van produkten.

§ 2. De medewerking van produktschappen en bedrijfschappen

Artikel 23

  • 1 Onze Minister kan bevoegdheden, welke hem ingevolge het bij of krachtens de artikelen 13, 15, 17, 19, 20, 21, 23 en 26 dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur, als bedoeld in artikel 18 bepaalde toekomen, aan het bestuur van een bedrijfslichaam of een samenwerkingslichaam delegeren.

    Indien het bevoegdheden betreft die door Onze Minister slechts mogen worden uitgeoefend in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken, geschiedt zodanige delegatie slechts in overeenstemming met die Minister.

  • 2 Verordeningen, vastgesteld met gebruikmaking van een overgedragen bevoegdheid behoeven de goedkeuring van Onze Minister en indien het voorschrift waarbij de overgedragen bevoegdheid is toegekend, door Onze Minister is vastgesteld in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken, mede van die Minister. Krachtens de verordening vastgestelde genomen besluiten behoeven, voorzover dit bij de overdracht, bedoeld in het eerste lid, is bepaald, de goedkeuring van de daarbij aangewezen autoriteit. Verordeningen zijn verbindend voor een ieder behoudens voorzover bij de overdracht dan wel in de verordening zelf anders is bepaald.

  • 3 Besluiten zonder algemene gelding, tot het nemen waarvan de bevoegdheid is gedelegeerd, kunnen worden genomen ten aanzien van een ieder.

  • 4 Het bedrijfslichaam stelt jaarlijks een begroting en een jaarrekening op met betrekking tot de werkzaamheden voortvloeiend uit de overgedragen bevoegdheden, bedoeld in het eerste lid. De begroting en de jaarrekening behoeven de goedkeuring van Onze Minister. Bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur kunnen terzake nadere voorschriften worden gesteld.

  • 5 Een krachtens het eerste lid vastgestelde regeling wordt, evenals een regeling tot haar wijziging of intrekking, in de Staatscourant bekendgemaakt.

§ 3. De landbouwtelling

Artikel 24

  • 1 Onze Minister kan aan degenen, die in de landbouw hun hoofdbestaan of een gedeelte van hun bestaan vinden of plegen te vinden, beschrijvingsbiljetten uitreiken of zenden, bestemd tot het doen van opgave van de landbouwkundige en technische gegevens van hun onderneming.

  • 2 Degene, aan wie een beschrijvingsbiljet is uitgereikt of gezonden, is verplicht de daarin gestelde vragen duidelijk, zonder voorbehoud en naar waarheid te beantwoorden en het aldus ingevulde biljet ondertekend binnen de daartoe door Onze Minister vastgestelde termijn in te leveren.

Artikel 25

  • 1 De tijdvakken, waarin of het tijdstip, waarop een landbouwtelling plaats heeft, zomede het model van het beschrijvingsbiljet worden door Onze Minister vastgesteld.

  • 2 Onze Minister kan nadere regelen vaststellen met betrekking tot de uitvoering van de landbouwtelling.

  • 3 Regelingen, als bedoeld in de voorgaande leden, worden bekend gemaakt in de Staatscourant.

§ 4. Bijzondere regelen

Artikel 26

Indien krachtens enige bepaling van deze wet regelen zijn vastgesteld ten aanzien van het voorzien zijn van produkten van merken of kentekenen dan wel het voorzien zijn van produkten van zodanige merken of kentekenen als vereiste wordt gesteld voor de bevoegdheid tot enige gedraging met betrekking tot die produkten, kan Onze Minister bij in de Staatscourant bekend te maken regeling regelen vaststellen ten aanzien van het vervaardigen, vervoeren, te koop aanbieden, verkopen, voorhanden en in voorraad hebben, afleveren en gebruiken van zodanige merken of kentekenen en van stempels en andere werktuigen, waarmede de merken en kentekenen kunnen worden vervaardigd of aangebracht.

Artikel 27

Onze Minister kan aan producenten van en aan handelaren in produkten de verplichting opleggen, aan door hem aangewezen gemachtigden desgevraagd binnen de daarvoor gestelde termijn duidelijk, zonder voorbehoud en naar waarheid de inlichtingen met betrekking tot hun onderneming te verstrekken, die naar zijn oordeel nodig zijn ter voorbereiding of uitvoering van enige krachtens deze wet te nemen of genomen maatregel.

Artikel 28

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, als bedoeld in artikel 18, en bij een regeling krachtens de artikelen 13, 15, 17, 19, 20, 21 en 22 kan worden bepaald, dat tot een bepaalde groep of tot bepaalde groepen behorende producenten van of handelaren in produkten verplicht zijn, van alles wat hun onderneming betreft op zodanige wijze aantekening te houden, dat daaruit te allen tijde de produktie, de voorraad en de ontvangen, be- of verwerkte en afgeleverde hoeveelheden van enig produkt, alsmede de op een en ander betrekking hebbende financiële gegevens kunnen worden gekend.

Artikel 29

Degene, die ingevolge een voorschrift, krachtens een bepaling van dit Hoofdstuk vastgesteld, in het bezit dient te zijn van een of meer bescheiden, is verplicht die bescheiden steeds bij zich te hebben bij gedragingen met betrekking tot welke het bezit van zodanige bescheiden verplicht is gesteld. Hij is verplicht deze bescheiden op eerste vordering te tonen of tegen bewijs van ontvangst af te geven aan de ambtenaren, die zijn belast met de opsporing van overtredingen van voorschriften, gesteld bij of krachtens deze wet.

Artikel 30

Onze Minister brengt ieder kwartaal verslag uit aan de Staten-Generaal over de toepassing van de bepalingen van dit Hoofdstuk.

Hoofdstuk IV. Het in- en verkoopbureau

Artikel 31

  • 1 Er is een voedselvoorzieningsin- en verkoopbureau.

  • 2 Het bureau heeft zijn zetel te 's-Gravenhage.

  • 3 Het bureau is rechtspersoon.

Artikel 32

Het bureau is belast met de uitvoering van de door Onze Minister opgedragen, op de inkoop en verkoop van produkten betrekking hebbende of daarmede verwante werkzaamheden, die nodig zijn ter verwezenlijking van de in het eerste lid van artikel 13 vermelde doeleinden.

Artikel 33

Het bureau wordt bestuurd door een directie, bestaande uit een of meer leden, die worden benoemd en ontslagen door Onze Minister.

Artikel 34

Het bureau wordt in en buiten rechte vertegenwoordigd door een of meer leden der directie. Onze Minister stelt daaromtrent nadere regelen vast bij in de Staatscourant bekend te maken regeling.

Artikel 35

  • 1 De directie van het bureau is verantwoording schuldig aan Onze Minister en is gehouden de opdrachten uit te voeren en aanwijzingen op te volgen, welke door Onze Minister worden gegeven.

  • 2 De directie brengt periodiek een verslag aan Onze Minister uit over de werkzaamheden van het bureau. Onze Minister regelt de wijze en het tijdstip, waarop het verslag wordt uitgebracht. Het verslag wordt door Onze Minister aan de Staten-Generaal medegedeeld.

  • 3 De directie stelt jaarlijks vóór 1 april een begroting van inkomsten en uitgaven van het bureau voor het volgende kalenderjaar op en zendt deze bij Onze Minister in. Onze Minister regelt de inrichting van de begroting.

  • 4 Het bureau staat onder toezicht van Onze Minister.

Artikel 39

Maatregelen, welke financiële lasten ten gevolge hebben, worden door de directie slechts genomen, voorzover daartoe door Onze Minister middelen beschikbaar zijn gesteld.

Artikel 40

De Staat waarborgt de financiële verplichtingen, welke voor het bureau uit de uitoefening van zijn taak voortvloeien.

Artikel 41

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur worden commissies van bijstand voor de directie van het bureau ingesteld. De algemene maatregel van bestuur houdt tevens regelen in omtrent de taak en het werkterrein dier commissies.

  • 2 De leden van een in het eerste lid bedoelde commissie worden benoemd en ontslagen door Onze Minister.

Hoofdstuk VII. Overige bepalingen

Artikel 47

Het is verboden terzake van een aanvrage om een vergunning of een ontheffing onjuiste of onvolledige gegevens te verstrekken.

Artikel 48

Indien aan een vergunning of een ontheffing, krachtens de bepalingen van deze wet verleend, voorwaarden zijn verbonden, wordt degene, die de voorwaarden niet nakomt, in zoverre geacht zonder vergunning of ontheffing te handelen.

Artikel 48a

  • 1 Onze Minister wijst in overeenstemming met Onze bij algemene maatregel van bestuur aangewezen Ministers ambtenaren aan, belast met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze wet gestelde regelen.

  • 2 Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 49

  • 1 Hetgeen krachtens de artikelen 13 en 14 is verschuldigd, kan verhoogd met de kosten, vallende op de invordering, door de Staat, onderscheidenlijk door de voorzitter van het betrokken bedrijfslichaam of samenwerkingslichaam bij dwangbevel worden ingevorderd.

  • 2 Geen invordering geschiedt dan nadat de schuldenaar schriftelijk is aangemaand om binnen een daarbij te stellen termijn van ten minste tien dagen alsnog aan zijn verplichting te voldoen. De aanmaning bevat de aanzegging, dat het verschuldigde bedrag, voor zover dit binnen de gestelde termijn niet wordt betaald, overeenkomstig het eerste lid van dit artikel zal worden ingevorderd.

  • 4 Verzet door de debiteur tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel wordt ingesteld door dagvaarding van de Staat, onderscheidenlijk het betrokken produktschap bedrijfschap of samenwerkingslichaam voor de rechtbank van het arrondissement, binnen hetwelk zijn woonplaats is gelegen.

  • 5 Het verzet stuit de aanvang of de voortzetting van de tenuitvoerlegging niet, behoudens de bevoegdheid van de geexecuteerde, die het verzet heeft gedaan, om hieromtrent een voorziening bij voorraad uit te lokken.

  • 6 Het verzet kan niet worden gegrond op de bewering, dat de verplichting tot het betalen van een geldsom of de heffing ten onrechte is opgelegd, dat het bedrag van de te betalen geldsom of heffing onjuist is bepaald, of dat het bericht, dat de verplichting tot het betalen van de geldsom of de heffing is opgelegd, dan wel de aanmaning tot betaling van de geldsom of van de heffing niet is ontvangen.

Artikel 51

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regelen worden gesteld ter bevordering van een goede uitvoering van deze wet.

  • 2 Een gedraging in strijd met een dergelijke regel is een strafbaar feit, voorzover uitdrukkelijk als zodanig aangeduid.

Artikel 53

  • 1 [Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]

  • 2 De rechten, lasten, verplichtingen en bezittingen van de Stichting "Voedselvoorziening Import Bureau" gaan bij haar opheffing over op het voedselvoorzieningsin- en verkoopbureau.

Artikel 54

  • 1 De Landbouw-Crisiswet 1933 wordt ingetrokken.

  • 2 Het Voedselvoorzieningsbesluit en alle op grond van, ter uitvoering van of krachtens dit besluit uitgevaardigde voorschriften vervallen.

Artikel 56

  • 1 Deze wet kan worden aangehaald als "Landbouwwet".

  • 2 Zij treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te Londen , 26 juli 1957

JULIANA.

De Minister van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening,

MANSHOLT.

De Minister van Justitie,

SAMKALDEN.

De Minister van Financiën,

HOFSTRA.

De Minister van Economische Zaken,

J. ZIJLSTRA.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken, Bezitsvorming en Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie,

N. SCHMELZER.

Uitgegeven de derde september 1957.

De Minister van Justitie,

SAMKALDEN.