Wet van 18 december 1957, houdende een nieuwe regeling van de samenstelling der burgerlijke
gerechten en van de bezoldiging van de rechterlijke ambtenaren
Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is nieuwe regelingen te treffen
aangaande de samenstelling van de Hoge Raad, de gerechtshoven, de arrondissements-rechtbanken
en de kantongerechten en van de bezoldiging van de rechterlijke ambtenaren;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal,
hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: