Luchtvaartwet

Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2016. Zie het overzicht van wijzigingen.
Geraadpleegd op 27-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-07-2015 en zichtdatum 01-07-2019.
Geldend van 01-01-2014 t/m heden

Wet van 15 januari 1958, houdende nieuwe regelen omtrent de luchtvaart

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is nieuwe regelen omtrent de luchtvaart te stellen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Begripsbepalingen

Artikel 1

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2016. Zie het overzicht van wijzigingen]

Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder

  • a. luchtvaart: het gebruik van luchtvaartuigen;

  • b. luchtvaartuig: toestel, bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet luchtvaart;

  • c. vliegtuigen: luchtvaartuigen zwaarder dan lucht en voorzien van een voortstuwingsinrichting;

  • d. exploitant van een luchtvaartterrein: degene, te wiens name ingevolge deze wet een luchtvaartterrein wordt aangewezen;

  • e. [Red: vervallen;]

  • f. buitenlandse luchtvaartuigen: luchtvaartuigen, ingeschreven in een buitenlands luchtvaartuigregister;

  • g. luchtvaartterreinen: een aangewezen terrein ingericht voor het opstijgen en landen van luchtvaartuigen;

  • h. luchtvaartmaatschappijen: eigenaren van ondernemingen, die geheel of gedeeltelijk hun bedrijf maken van het vervoer van personen, dieren of goederen met luchtvaartuigen;

  • i. verkeersvlucht: een vlucht, die vervoer door een luchtvaartmaatschappij ten doel heeft;

  • j. Onze Minister: voor wat de burgerluchtvaart en de algemene verkeersveiligheid in de lucht betreft: Onze Minister van Verkeer en Waterstaat: voor wat de militaire luchtvaart betreft: Onze Minister van Defensie;

Artikel 2

Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt mede verstaan onder

  • a. gezagvoerder: hij, die een luchtvaartuig alleen bedient;

  • b. bedienen van een luchtvaartuig: het verrichten van handelingen aan boord van een luchtvaartuig ten behoeve van het gebruik van dat luchtvaartuig;

  • c. terreinen: watergebieden;

  • d. bouwwerken: getimmerten, constructiemasten, bovengrondse geleidingen, dijken en kaden.

  • e. luchtwaardigheid: de toelaatbaarheid van het door het luchtvaartuig veroorzaakte geluid.

Hoofdstuk III. De Luchtvaart

Afdeling 2. Bediening van luchtvaartuigen

Artikel 9

Ten aanzien van het in luchtwaardige toestand houden van Nederlandse luchtvaartuigen worden de bewijzen van bevoegdheid afgegeven, geschorst of ingetrokken door Onze Minister en wel, voor wat burgerluchtvaartuigen betreft, naar regelen, gesteld bij of krachtens algemene maatregel van bestuur. Voorts kan Onze Minister bewijzen van gelijkstelling van buitenlandse bewijzen van bevoegdheid afgeven, schorsen en intrekken, naar regelen, gesteld bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.

Afdeling 3. Overige bepalingen

Artikel 16. Luchtvervoer

Voor zover bij internationale overeenkomst niet anders is bepaald mag vervoer met luchtvaartuigen in, naar of uit Nederland, of met Nederland als tussenstation, slechts geschieden door luchtvaartmaatschappijen aan wie daartoe door Onze Minister vergunning is verleend.

Artikel 16a

  • 1 Ten aanzien van vergunningen als bedoeld in artikel 16 die vallen onder Verordening (EG) nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 24 september 2008 inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap (PbEU L 293), wordt toegepast hetgeen bij of krachtens die verordening is bepaald.

  • 2 Een wijziging van het bepaalde bij of krachtens de verordening, genoemd in het eerste lid, treedt voor de toepassing van het eerste lid in werking met ingang van de dag waarop de betrokken wijzigingsregeling in werking treedt.

  • 3 Aan een vergunning als bedoeld in het eerste lid kunnen voorschriften worden verbonden voor zover deze in overeenstemming zijn met de verordening.

  • 4 Onze Minister kan een vergunning als bedoeld in het eerste lid, met inachtneming van de verordening, schorsen of intrekken.

  • 5 Onze Minister kan een vergunning als bedoeld in het eerste lid, op verzoek van de houder wijzigen.

Artikel 16b

  • 1 Een vergunning als bedoeld in artikel 16 die niet valt onder de in artikel 16a, eerste lid genoemde verordening, wordt verleend voor een bepaalde, daarin genoemde, termijn van ten hoogste vijf jaar. Zij kan door Onze Minister worden verlengd.

  • 2 Aan een vergunning als bedoeld in het eerste lid, kunnen voorschriften of beperkingen worden verbonden.

  • 3 Onze Minister kan een vergunning als bedoeld in het eerste lid, schorsen of intrekken:

    • a. indien de vergunninghouder daarom verzoekt;

    • b. wegens niet-uitoefening van het vervoer;

    • c. wegens uitoefening van het vervoer in strijd met bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften;

    • d. wegens niet-inachtneming van aan de vergunning verbonden voorschriften of beperkingen;

    • e. indien ter verkrijging van de vergunning onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt.

  • 4 Onze Minister kan een vergunning als bedoeld in het eerste lid, op verzoek van de houder wijzigen.

  • 5 Een vergunning als bedoeld in het eerste lid verliest haar geldigheid zolang en voor zover de vergunninghouder is geplaatst op de communautaire lijst, bedoeld in Verordening (EG) nr. 2111/2005 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 december 2005 betreffende de vaststelling van een communautaire lijst van luchtvaartmaatschappijen waaraan een exploitatieverbod binnen de Gemeenschap is opgelegd en het informeren van luchtreizigers over de identiteit van de exploiterende luchtvaartmaatschappij en tot intrekking van artikel 9 van richtlijn nr. 2004/36/EG.

  • 6 Een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in het eerste lid, of voor een verlenging voor een dergelijke vergunning wordt afgewezen voor zover de aanvraag betrekking heeft op activiteiten waarvoor de aanvrager op de communautaire lijst, bedoeld in het vijfde lid, is geplaatst.

Artikel 16c

Bij ministeriële regeling kunnen bepaalde soorten van vervoer worden uitgezonderd van de in artikel 16 vervatte verplichting.

Artikel 16d

  • 1 Onze Minister kan ontheffing verlenen van de in artikel 16 vervatte verplichting. Van de beschikking ter zake wordt mededeling in de Staatscourant gedaan.

  • 2 Aan de in het eerste lid bedoelde ontheffingen kunnen voorschriften of beperkingen worden verbonden.

  • 3 Onze Minister kan een ontheffing schorsen of intrekken wegens niet inachtneming van de aan de ontheffing verbonden voorschriften of beperkingen.

Artikel 17

  • 1 Het is verboden luchtvaartvertoningen of luchvaartwedstrijden te houden zonder vergunning van Onze Minister.

  • 2 Het is verboden boven Nederland deel te nemen aan een vertoning of wedstrijd als bedoeld in het eerste lid, waarvoor geen vergunning is verleend.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gegeven waaraan bij het aanvragen van een vergunning tot het houden van een luchtvaartvertoning of een luchtvaartwedstrijd en bij het houden van zodanige vertoning of wedstrijd moet worden voldaan.

Hoofdstuk IV. Luchtvaartterreinen

Afdeling 1. Aanwijzing van luchtvaartterreinen

Artikel 23

[Vervallen per 24-12-2008]

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2005. Zie het overzicht van wijzigingen]

Artikel 24b

[Vervallen per 24-12-2008]

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2005. Zie het overzicht van wijzigingen]

Afdeling 3A. Beveiliging van de burgerluchtvaart

§ 1. Algemeen

Artikel 37a

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2016. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 Voor de toepassing van deze afdeling en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. luchtvaartterreinen: een luchtvaartterrein dat mede wordt gebruikt voor verkeersvluchten, met uitzondering van die delen van een militair luchtvaartterrein die niet uitsluitend ten behoeve van de burgerluchtvaart worden gebruikt;

    • b. beveiligingspersoneel:

      • 1°. personen in dienst van een door de exploitant van een luchtvaartterrein met de uitvoering van de beveiliging belaste particuliere beveiligingsorganisatie, waaraan door Onze Minister van Justitie een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 3 van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus, en

      • 2°. de door Onze Minister van Justitie aangewezen ambtenaren van politie, ambtenaren van de Koninklijke marechaussee en de ambtenaren van de rijksbelastingdienst, bevoegd inzake douane;

    • c. voor bedreiging geschikte voorwerpen: wapens, explosieven of andere voorwerpen en stoffen, die voor de bedreiging van personen geschikt zijn dan wel de veiligheid van het luchtvaartuig in gevaar kunnen brengen;

    • d. gevaarlijke goederen: explosieven of andere voorwerpen en stoffen, die de veiligheid van het luchtvaartuig in gevaar kunnen brengen;

    • e. bagage: goederen toebehorende aan passagiers,

      • 1°. die deze zelf in het luchtvaartuig meenemen als handbagage, of

      • 2°. die deze in verband met hun reis aan de luchtvaartmaatschappij hebben afgegeven teneinde in het ruim van het luchtvaartuig te worden vervoerd als ruimbagage;

    • f. vracht: goederen, niet zijnde bagage, die voor vervoer door de lucht worden aangeboden, daaronder begrepen poststukken als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, van de Postwet 2009, tenzij deze goederen door de lucht worden aangevoerd en het vliegtuig niet verlaten.

  • 2 Met betrekking tot militaire luchtvaartterreinen waarvan delen uitsluitend ten behoeve van de burgerluchtvaart worden gebruikt, wordt in afwijking van artikel 1, eerste lid, onder d, voor de toepassing van deze afdeling als exploitant van een luchtvaartterrein aangemerkt, de bij koninklijk besluit aan te wijzen rechtspersoon aan wie het medegebruik ten behoeve van de burgerluchtvaart is verleend.

  • 3 Een koninklijk besluit als bedoeld in het tweede lid wordt genomen op voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat in overeenstemming met Onze Ministers van Justitie en van Defensie.

Artikel 37ab

Onze Minister van Justitie is belast met de beveiliging van de burgerluchtvaart. De exploitant van een luchtvaartterrein, een luchtvaartmaatschappij en een persoon als bedoeld in artikel 37p, eerste lid, zijn gehouden te voldoen aan door Onze Minister van Justitie of namens deze door de Commandant van de Koninklijke marechaussee gegeven aanwijzingen inzake de nakoming van een verplichting die op hen rust ingevolge de artikelen 37ada, 37b, zesde lid, 37f, 37g, 37h, 37hb, 37hd, 37k, 37l, 37n of 37r, of ingevolge een verplichting die voortvloeit uit een EG-verordening voor zover deze betrekking heeft op de beveiliging van de burgerluchtvaart.

Artikel 37ac

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gegeven voor de uitvoering van de controle, bedoeld in artikel 37b, zesde lid, en de paragrafen 3 en 4, alsmede voor de afhandeling van daarbij geconstateerde onregelmatigheden. De controle wordt verricht met inachtneming van de door Onze Minister van Justitie gegeven algemene aanwijzingen.

  • 2 Onze Minister van Justitie kan naar aanleiding van onvoorziene omstandigheden bijzondere aanwijzingen geven voor de uitvoering van de controle, bedoeld in het eerste lid. In dat geval bepaalt Onze Minister van Justitie dat de kosten worden vergoed die redelijkerwijs zijn gemaakt om de aanwijzing uit te voeren.

Artikel 37ad

  • 1 Onze Minister van Justitie kan op grond van omstandigheden of inlichtingen vaststellen, dat er voor een luchtvaartterrein dan wel bepaalde daar aanwezige luchtvaartuigen, een bijzonder gevaar bestaat dat zij het object van geweldpleging, aanslagen of bedreiging zullen vormen. Hij geeft hiervan onverwijld kennis aan de exploitant van dat luchtvaartterrein en, in voorkomend geval, aan de luchtvaartmaatschappij van die luchtvaartuigen.

  • 2 Na toepassing van het eerste lid worden geen goederen aan boord van de betrokken luchtvaartuigen gebracht dan na, zonodig stuksgewijs, onderzoek op de aanwezigheid van voor bedreiging geschikte voorwerpen.

  • 3 Onze Minister van Justitie kan in andere dan de in het eerste lid bedoelde gevallen, luchtvaartuigen aanwijzen waarop het tweede lid van toepassing is.

Artikel 37ada

  • 1 Ter beveiliging van de burgerluchtvaart kan Onze Minister van Justitie vluchten van een luchtvaartmaatschappij aanwijzen waarop ambtenaren van de Koninklijke marechaussee worden ingezet.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld ten aanzien van het bepaalde in het eerste lid.

Artikel 37ae

  • 1 Indien de naleving van de bij of krachtens deze afdeling gestelde voorschriften of van een verplichting die voortvloeit uit een EG-verordening voor zover deze betrekking heeft op de beveiliging van de burgerluchtvaart, gevaar dreigt te lopen, doet de exploitant van een luchtvaartterrein, de betrokken luchtvaartmaatschappij of een persoon als bedoeld in artikel 37p, eerste lid, daarvan onverwijld mededeling aan de Commandant van de Koninklijke marechaussee.

  • 2 Bij wijze van bestuursdwang kan Onze Minister van Justitie het opstijgen van een luchtvaartuig verbieden en beletten indien er een redelijk vermoeden bestaat dat wegens het niet naleven van de bij of krachtens deze afdeling gestelde voorschriften of van een verplichting die voortvloeit uit een EG-verordening voor zover deze betrekking heeft op de beveiliging van de burgerluchtvaart, de beveiliging van de burgerluchtvaart in gevaar kan komen.

  • 3 Onze Minister van Justitie kan de bevoegdheid, bedoeld in het tweede lid, mandateren aan de Commandant van de Koninklijke marechaussee.

Artikel 37af

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van de inhoud van de opleiding in het kader van de beveiliging van de burgerluchtvaart en de organisaties die deze opleiding verzorgen.

Artikel 37ag

  • 2 De luchtvaartmaatschappij draagt ervoor zorg dat het personeel dat belast is met de taken, bedoeld in artikel 37g, en het personeel dat direct toegang heeft tot of belast is met de beveiliging van luchtvracht, een opleiding in het kader van de beveiliging van de burgerluchtvaart hebben gevolgd.

  • 3 De houder van de concessie, bedoeld in artikel 2a van de Postwet, draagt ervoor zorg dat het personeel dat direct toegang heeft tot of belast is met de beveiliging van luchtpost, een opleiding in het kader van de beveiliging van de burgerluchtvaart heeft gevolgd.

  • 4 De personen, bedoeld in artikel 37p, eerste lid, dragen ervoor zorg dat het personeel dat direct toegang heeft tot of belast is met de beveiliging van luchtvracht, een opleiding in het kader van de beveiliging van de burgerluchtvaart heeft gevolgd.

§ 2. De verplichtingen van een exploitant van een luchtvaartterrein

Artikel 37b

  • 1 De exploitant van een luchtvaartterrein wijst de delen daarvan aan:

    • a. die door het publiek slechts betreden mogen worden, indien de betrokken personen in het bezit zijn van een geldig reisbiljet of een daartoe afgegeven persoonsgebonden kaart;

    • b. die niet voor het publiek toegankelijk zijn;

    • c. die slechts voor een beperkte categorie van de op het luchtvaartterrein werkzame personen toegankelijk zijn;

    • d. die voor het publiek toegankelijk zijn.

  • 2 Onze Minister van Justitie, in overeenstemming met Onze Minister, kan delen van het luchtvaartterrein aanwijzen die in ieder geval tot een van de in het eerste lid bedoelde delen behoren.

  • 3 De exploitant van een luchtvaartterrein draagt er zorg voor:

    • a. dat een ieder die toegang heeft tot een van de in het eerste lid, onder b en c, bedoelde delen, over een door hem verstrekt of erkend toegangsbewijs beschikt, waaruit tevens duidelijk kenbaar is tot welke delen de drager toegang heeft;

    • b. dat een ieder die zich in een van de in het eerste lid, onder b en c, bedoelde delen bevindt, verplicht is het onder a bedoelde toegangsbewijs zichtbaar te dragen;

    • c. dat een ieder die zich in een van de in het eerste lid, onder a, bedoelde delen bevindt, verplicht is het onder a bedoelde toegangsbewijs dan wel een geldig reisbiljet of een daartoe afgegeven persoonsgebonden kaart bij zich te hebben en dit te allen tijde op verzoek van een lid van het beveiligingspersoneel ter inzage te geven;

    • d. dat voertuigen die worden gebruikt op de delen, bedoeld in het eerste lid onder b en c, zijn voorzien van een door de exploitant van een luchtvaartterrein afgegeven toegangsbewijs dat duidelijk zichtbaar is aangebracht en waarop duidelijk kenbaar is tot welke delen het voertuig toegang heeft.

  • 4 De exploitant van een luchtvaartterrein schermt de in het eerste lid, onder b en c, bedoelde delen van het luchtvaartterrein zodanig onderling van elkaar af dat zij slechts op een beperkt aantal door beveiligingspersoneel of anderszins bewaakte plaatsen toegankelijk zijn na controle van het toegangsbewijs. Delen als bedoeld in het eerste lid, onder c, die voor onderscheiden categorieën personeel toegankelijk zijn worden daarbij als onderscheiden delen aangemerkt.

  • 5 De plaatsen bedoeld in het vierde lid, dienen duidelijk gemarkeerd te zijn onder aanduiding van de categorieën personen die toegang hebben. De plaatsen dienen steeds helder verlicht en afsluitbaar te zijn.

  • 6 Een ieder die op de plaatsen, bedoeld in het vierde lid, toegang zoekt tot of zich bevindt op een van de in het eerste lid, onder b en c, bedoelde delen, gedoogt dat vanwege de exploitant van een luchtvaartterrein onderzoek plaatsvindt aan zijn kleding, van voorwerpen die hij bij zich heeft of van het voertuig dat hij gebruikt.

  • 7 De exploitant van een luchtvaartterrein draagt er zorg voor, dat personen die niet voldoen aan het derde lid, onder b en c, of het zesde lid, de verdere toegang tot de in het eerste lid bedoelde delen van het luchtvaartterrein wordt ontzegd.

Artikel 37c

  • 1 De exploitant van een luchtvaartterrein treft de nodige voorzieningen om te voorkomen dat personen of bagage aan boord van een luchtvaartuig gaan zonder dat deze zijn onderworpen aan een controle overeenkomstig paragraaf 3.

  • 2 De exploitant van een luchtvaartterrein is verplicht te beschikken over:

    • a. voldoende en passende detectieapparatuur voor de uitoefening van de controle door het beveiligingspersoneel overeenkomstig paragraaf 3;

    • b. een ruimte voor vertrekkende passagiers die zodanig is ingericht dat gecontroleerde passagiers en handbagage zijn afgeschermd en een vermenging met niet gecontroleerde personen en voorwerpen niet mogelijk is;

    • c. een ruimte voor onderzoek van bagage en dieren bestemd voor vervoer en

    • d. een afsluitbare en beveiligde ruimte bestemd voor het bewaren van verdachte bagage.

  • 3 Onze Minister van Justitie kan, in overeenstemming met Onze Minister, nadere regels stellen met betrekking tot de voorzieningen die zijn vereist ter beveiliging van de burgerluchtvaart.

  • 4 Onze Minister van Justitie kan de exploitant van een luchtvaartterrein een aanwijzing geven inzake de aanschaf van detectie-apparatuur indien deze apparatuur redelijkerwijs niet als passend kan worden beschouwd.

Artikel 37d

De exploitant van een luchtvaartterrein richt de luchthaven zodanig in, en treft zodanige voorzieningen dat:

  • a. een plaats beschikbaar is voor het afzonderen van een luchtvaartuig;

  • b. het beveiligingspersoneel snel en op eenvoudige wijze de verschillende delen van het luchtvaartterrein kan bereiken en toezicht kan houden op daar aanwezige personen;

  • c. redelijkerwijze voorkomen wordt dat onbevoegden een geparkeerd luchtvaartuig betreden.

Artikel 37e

  • 1 De exploitant van een luchtvaartterrein is gehouden een plan op te stellen met betrekking tot de beveiliging van het luchtvaartterrein. Het plan behoeft de instemming van Onze Minister van Justitie in overeenstemming met Onze Minister. Het plan wordt op hun verzoek, onder het stellen van een redelijke termijn, aangepast.

  • 2 Het plan, bedoeld in het eerste lid, omvat onder meer:

    • a. de plichten, verantwoordelijkheden, maatregelen en procedures die zijn vastgesteld met het oog op de beveiliging van het luchtvaartterrein;

    • b. de bijzondere procedures en maatregelen voor situaties als bedoeld in artikel 37ad, eerste lid;

    • c. de maatregelen en procedures in geval van dreiging van onwettige daden van geweld, bomalarm, kaping of gewapende aanvallen op het luchtvaartterrein en

    • d. andere bij algemene maatregel van bestuur te bepalen onderwerpen.

  • 3 Met het oog op de afstemming met het crisisplan, bedoeld in artikel 16 van de Wet veiligheidsregio’s, wordt het bestuur van de veiligheidsregio in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze te geven over een ontwerp van een plan als bedoeld in het eerste lid of een wijziging van dat plan.

  • 4 De exploitant van een luchtvaartterrein informeert uit eigen beweging Onze Minister en Onze Minister van Justitie indien het plan door omstandigheden niet kan worden uitgevoerd of daarin wijzigingen worden aangebracht. Hij verstrekt desgevraagd Onze Ministers informatie over de beveiliging van het luchtvaartterrein.

  • 5 Indien een onderdeel van het plan niet wordt uitgevoerd, kan Onze Minister van Justitie de exploitant van een luchtvaartterrein een aanwijzing geven die ertoe strekt zo veel mogelijk het oorspronkelijk in het plan aangegeven niveau van beveiliging te benaderen.

§ 3. Controle van personen en bagage

Artikel 37f

  • 1 De exploitant van een luchtvaartterrein doet de personen die als passagiers aan boord gaan van een luchtvaartuig, alsmede hun handbagage, door het beveiligingspersoneel controleren op de aanwezigheid van voor bedreiging geschikte voorwerpen.

  • 2 De exploitant van een luchtvaartterrein kan:

    • a. voor vervoer met een passagiersvlucht aangeboden ruimbagage door het beveiligingspersoneel doen controleren op de aanwezigheid van voor bedreiging geschikte voorwerpen en

    • b. de personen die anders dan als passagier aan boord kunnen gaan van een luchtvaartuig door het beveiligingspersoneel doen controleren op hun identiteit en op de rechtmatigheid van hun aanwezigheid op het luchtvaartterrein.

  • 3 Indien bij controle voor bedreiging geschikte voorwerpen worden aangetroffen of de naleving van het gestelde in dit artikel met betrekking tot de uitvoering van de controle in gevaar komt, doet de exploitant van een luchtvaartterrein daarvan onverwijld mededeling aan de Commandant van de Koninklijke marechaussee.

Artikel 37g

  • 1 De luchtvaartmaatschappij draagt zorg dat geen ruimbagage aan boord is die niet toebehoort aan de aan boord zijnde passagiers. Bij regeling van Onze Minister van Justitie, in overeenstemming met Onze Minister, kan hiervoor vrijstelling worden verleend. Daarbij worden voorschriften gegeven als vervangende waarborg met het oog op de beveiliging. In bijzondere gevallen kan Onze Minister van Justitie ontheffing verlenen.

  • 2 De luchtvaartmaatschappij draagt zorg voor de controle op de aanwezigheid van voor bedreiging geschikte voorwerpen van alle goederen die aan boord gaan van een luchtvaartuig niet zijnde bagage of vracht.

Artikel 37h

  • 1 De controle, bedoeld in artikel 37f, eerste lid, omvat:

    • a. een onderzoek met behulp van daartoe bestemde detectieapparatuur van passagiers en handbagage;

    • b. steekproefsgewijs, en indien de detectieapparatuur daartoe aanleiding geeft, een onderzoek van passagiers aan hun kleding en een nader onderzoek van hun handbagage;

    • c. de stelselmatige uitvoering van het onderzoek aan kleding van passagiers en van handbagage in door Onze Minister van Justitie bij ministeriële regeling te bepalen gevallen;

    • d. een bevraging van de passagiers met het oog op hun betrouwbaarheid in door Onze Minister van Justitie bij ministeriële regeling te bepalen gevallen.

  • 2 De controle, bedoeld in artikel 37f, tweede lid, onderdeel a, omvat in ieder geval:

    • a. een onderzoek met behulp van daartoe bestemde detectieapparatuur of andere technische hulpmiddelen;

    • b. een nader onderzoek naar de inhoud van de bagage indien daartoe aanleiding is.

  • 3 De controle, bedoeld in artikel 37f, tweede lid, onderdeel b, kan omvatten:

    • a. een nader onderzoek van het toegangsbewijs waarover de betrokkene beschikt;

    • b. een onderzoek met behulp van daartoe bestemde detectieapparatuur;

    • c. een onderzoek, indien daartoe aanleiding is, van meegevoerde goederen en aan de kleding.

  • 4 De controle, bedoeld in artikel 37g, tweede lid, omvat in ieder geval een visuele uitwendige controle van de goederen of hun verpakking.

  • 5 Bij regeling van Onze Minister van Justitie, in overeenstemming met Onze Minister, kan ten aanzien van bepaalde soorten vluchten of luchtvaartuigen, vrijstelling worden verleend van een controle als bedoeld in het eerste en tweede lid, wanneer de dreiging voor deze vluchten of luchtvaartuigen als gevolg van voor bedreiging geschikte voorwerpen, verwaarloosbaar is. Daarbij kunnen nadere voorschriften worden gegeven.

  • 6 Onze Minister van Justitie kan in bijzondere gevallen op de grond, bedoeld in het vijfde lid, ontheffing verlenen van de controle.

Artikel 37ha

  • 1 Een lid van het beveiligingspersoneel belast met de controle, dat de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijk karakter kent of redelijkerwijze moet vermoeden, en voor wie niet reeds uit hoofde van ambt of wettelijk voorschrift ter zake van die gegevens een geheimhoudingsplicht geldt, is verplicht tot geheimhouding daarvan, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hem tot bekendmaking verplicht of uit zijn taak de noodzaak tot bekendmaking voortvloeit.

  • 2 Een gelijke verplichting bestaat voor degene die anders dan bedoeld in het eerste lid ten behoeve van de beveiliging van de burgerluchtvaart een vertrouwensfunctie als bedoeld in artikel 3 van de Wet veiligheidsonderzoeken vervult.

Artikel 37hb

De exploitant van een luchtvaartterrein doet:

  • a. personen die weigeren zichzelf of hun bagage te onderwerpen aan de controle bedoeld in artikel 37f, eerste lid, verhinderen enig luchtvaartuig te betreden, hen de verdere toegang tot de in artikel 37b, eerste lid, bedoelde delen ontzeggen en hen daaruit zo nodig verwijderen;

  • b. bij de controle van personen aangetroffen voor bedreiging geschikte voorwerpen, niet dan in overeenstemming met door Onze Minister van Justitie te stellen regels of te geven aanwijzingen, aan boord van een luchtvaartuig brengen en

  • c. de maatregelen als bedoeld in onderdeel a, treffen jegens degene bij wie of in wiens bagage voor bedreiging geschikte voorwerpen worden aangetroffen, indien deze niet overeenkomstig de regels of aanwijzingen als bedoeld in onderdeel b, op verzoek van het beveiligingspersoneel zijn afgegeven.

Artikel 37hc

De personen die aan boord gaan van een luchtvaartuig, zijn verplicht:

Artikel 37hd

De bepalingen in deze paragraaf laten onverlet dat de exploitant van een luchtvaartterrein op verzoek van een luchtvaartmaatschappij of een buitenlandse overheid een verdergaande controle kan uitvoeren, indien dit in de vervoersovereenkomst tussen de passagier en de luchtvaartmaatschappij wordt bepaald.

§ 4. Controle van vracht

Artikel 37j

  • 1 De luchtvaartmaatschappij draagt zorg voor de controle van vracht op de aanwezigheid van gevaarlijke goederen.

  • 2 Het gestelde in het eerste lid kan, onverminderd het bepaalde bij of krachtens deze of andere wetten, achterwege blijven indien er sprake is van:

    • a. vracht bestemd om te worden overgeladen van het ene vliegtuig op het andere, voor zover deze is voorzien van bescherming tegen bemoeienis door ongeautoriseerde personen;

    • b. vervoer van stoffelijke overschotten;

    • c. levende dieren;

    • d. levensreddende materialen, voor zover de controle afbreuk kan doen aan de levensreddende kwaliteit van het materiaal;

    • e. nucleair materiaal, of

    • f. andere bij regeling van Onze Minister van Justitie aangewezen vracht, voor zover de controle afbreuk kan doen aan de kwaliteit van de vracht.

Artikel 37k

  • 1 De controle, bedoeld in het artikel 37j, eerste lid, omvat in ieder geval:

    • a. een onderzoek naar de identiteit van degene die feitelijk vracht aanbiedt;

    • b. het stelselmatig uitvoeren van onderzoek met de hand, met behulp van passende detectieapparatuur of van andere technische hulpmiddelen en

    • c. de verificatie van de luchtvrachtbrief en de verzamelstaat.

  • 2 Voor zover de aard of samenstelling van de vracht zich tegen controle verzet, kan bij regeling van Onze Minister van Justitie vrijstelling worden verleend van handelingen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.

  • 4 De luchtvaartmaatschappij doet de bij de controle aangetroffen gevaarlijke goederen of de vracht waarin gevaarlijke goederen zijn aangetroffen, aan boord van een luchtvaartuig brengen overeenkomstig door Onze Minister van Justitie vast te stellen regels of te geven aanwijzingen.

Artikel 37l

  • 1 Artikel 37k is niet van toepassing indien vracht wordt aangeboden door de personen, bedoeld in het tweede lid, en uit een uitwendige visuele controle is gebleken, dat:

    • a. de vracht is verpakt;

    • b. de verpakking onbeschadigd is;

    • c. geen gevaarlijke goederen zijn toegevoegd, en

    • d. geen onregelmatigheden met de verpakking hebben plaatsgevonden.

  • 2 De personen, bedoeld in het eerste lid, aanhef, zijn:

    • a. een geregistreerde als bedoeld in artikel 37p, eerste lid;

    • b. een niet-geregistreerde voor zover de vracht afkomstig is van een geregistreerde en deze is verpakt overeenkomstig de bij regeling van Onze Minister van Justitie vast te stellen voorschriften om te voorkomen dat daaraan gevaarlijke goederen worden toegevoegd;

    • c. een rechtspersoon waarop een verplichting tot vervoer van voorwerpen rust ingevolge de Postwet, of een overeenkomstige buitenlandse postinstelling, of

    • d. de bij regeling van Onze Minister van Justitie vast te stellen categorieën van natuurlijke personen of rechtspersonen, die in het buitenland zijn gevestigd en ten aanzien waarvan op grond van internationale afspraken toereikende waarborgen aanwezig zijn dat maatregelen zijn genomen ter beveiliging van de aangeboden vracht.

  • 3 Onze Minister van Justitie kan bepalen dat de uitzondering, bedoeld in het eerste lid, niet van toepassing is op de rechtspersoon, bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, indien er een gerechtvaardigd vermoeden is dat bepaalde vracht gevaarlijke goederen bevat.

  • 4 Bij regeling van Onze Minister van Justitie, in overeenstemming met Onze Minister, kunnen ter voorkoming van vervoer van gevaarlijke goederen door een luchtvaartmaatschappij, voorschriften worden gegeven met betrekking tot vracht aangeboden door een rechtspersoon als bedoeld in het tweede lid, onderdeel c.

  • 5 Bij regeling van Onze Minister van Justitie kunnen, met het oog op de controle ter beveiliging van vracht, voorschriften worden gegeven over de afhandeling van vracht door personen die in het buitenland zijn gevestigd en vracht aanbieden door tussenkomst van de personen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel d.

Artikel 37m

  • 1 Aan de luchtvaartmaatschappij voor vervoer toevertrouwde brieven worden zonder goedvinden van de afzender of van de geadresseerde slechts geopend indien de rechter-commissaris in de rechtbank van het arrondissement waarbinnen de brief is aangetroffen, daartoe, op verzoek van de luchtvaartmaatschappij, bevel heeft gegeven.

  • 2 Het bevel, bedoeld in het eerste lid, wordt slechts gegeven indien het vermoeden bestaat dat zich in de brief gevaarlijke goederen bevinden.

Artikel 37n

  • 1 De luchtvaartmaatschappij beschikt over een afsluitbare en beveiligde ruimte bestemd voor de ontvangst en bewaring van vracht.

  • 2 Zij stelt de identiteit van de aanbieders van vracht vast, indien deze personen niet zijn geregistreerd overeenkomstig artikel 37p, en registreert of doet registreren de naam en het adres van die personen en van de afzender.

  • 3 Onze Minister van Justitie kan, in overeenstemming met Onze Minister, bij ministeriële regeling nadere voorschriften geven aan de luchtvaartmaatschappij ter beveiliging van de burgerluchtvaart.

Artikel 37o

  • 1 Bij regeling van Onze Minister van Justitie, in overeenstemming met Onze Minister, kan ten aanzien van bepaalde vluchten of luchtvaartuigen vrijstelling worden verleend voor de controle, bedoeld in artikel 37j, eerste lid, indien de dreiging voor deze vluchten of luchtvaartuigen als gevolg van gevaarlijke goederen verwaarloosbaar is. Daarbij kunnen nadere voorschriften worden gegeven.

  • 2 Onze Minister van Justitie kan in bijzondere gevallen op de grond, bedoeld in het eerste lid, ontheffing verlenen van de controle.

Artikel 37p

  • 1 De Commandant van de Koninklijke marechaussee houdt een register bij van natuurlijke personen of rechtspersonen die bedrijfsmatig vracht aanbieden, doen vervoeren of vervoeren. In het register staan slechts personen ingeschreven op hun verzoek. Daarin worden in ieder geval vermeld de naam, het adres en de vestigingsplaats van de geregistreerde, het nummer van inschrijving bij de Kamer van Koophandel en de datum van inschrijving in het register.

  • 2 Personen als bedoeld in het eerste lid kunnen worden ingeschreven onder afgifte van een verklaring waaruit blijkt dat is voldaan aan de bij regeling van Onze Minister van Justitie gestelde eisen, met het oog op de veiligheid en de betrouwbaarheid van de door hen aangeboden vracht.

  • 3 Personen als bedoeld in het eerste lid kunnen zich in het register doen inschrijven door inzending van een ingevuld aanmeldingsformulier waarvan bij regeling van Onze Minister van Justitie een model wordt vastgesteld.

  • 4 In het buitenland gevestigde natuurlijke personen of rechtspersonen die bedrijfsmatig vracht aanbieden, doen vervoeren of vervoeren, kunnen zich in het register doen inschrijven overeenkomstig bij regeling van Onze Minister van Justitie nader te stellen regels.

  • 5 De Commandant van de Koninklijke marechaussee weigert inschrijving in het register als bedoeld in het eerste lid, indien niet is voldaan of in onvoldoende mate blijkt dat is voldaan aan de bij ministeriële regeling gestelde eisen met het oog op de veiligheid en de betrouwbaarheid van de door hen aangeboden vracht.

  • 6 Bij regeling van Onze Minister van Justitie kunnen regels worden gesteld ten aanzien van:

    • a. de inhoud van de verklaring, bedoeld in het tweede lid;

    • b. de procedure van inschrijving en het melden van wijzigingen;

    • c. op te nemen categorieën van gegevens in het register.

Artikel 37q

  • 2 De Commandant van de Koninklijke marechaussee haalt de inschrijving in het register, bedoeld in artikel 37p, door:

    • a. op verzoek van de geregistreerde, of

    • b. bij beëindiging van de werkzaamheden tot het bedrijfsmatig aanbieden of vervoeren van vracht.

  • 3 De Commandant van de Koninklijke marechaussee haalt de inschrijving in het register, bedoeld in artikel 37p, op last van Onze Minister van Justitie door:

    • a. indien bij controle blijkt dat de geregistreerde aan de bij of krachtens dit hoofdstuk gegeven voorschriften geen uitvoering geeft, of

    • b. bij controle blijkt van zodanige aanwijzingen van betrokkenheid bij gepleegde of te plegen misdrijven dat gerechtvaardigde twijfel bestaat omtrent de betrouwbaarheid van de geregistreerde.

  • 4 Een doorhaling als bedoeld in het derde lid, onderdeel a, vindt plaats voor ten hoogste twee jaren. Na verstrijken van deze termijn kan opnieuw inschrijving overeenkomstig dit artikel plaatsvinden.

  • 5 Een doorhaling als bedoeld in het derde lid, onderdeel b, vindt plaats voor onbepaalde tijd. Hernieuwde inschrijving vindt slechts plaats na toestemming van Onze Minister van Justitie.

  • 6 De inschrijving dan wel de doorhaling van de inschrijving in het register bedoeld in het derde lid, wordt niet eerder van kracht dan twee weken nadat de Commandant van de Koninklijke marechaussee daarvan mededeling heeft gedaan aan de geregistreerde.

  • 8 Aan andere dan de in het zevende lid bedoelde personen wordt desgevraagd meegedeeld of bepaalde natuurlijke personen of rechtspersonen die bedrijfsmatig vracht aanbieden of vervoeren, zijn ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 37p, eerste lid.

  • 9 Tegen besluiten van de Commandant van de Koninklijke marechaussee verband houdend met het register, bedoeld in artikel 37p, eerste lid, kan een belanghebbende administratief beroep instellen bij de Minister van Justitie.

Artikel 37r

De geregistreerde, bedoeld in artikel 37p, doet vracht afkomstig van een niet-geregistreerde, controleren op de aanwezigheid van gevaarlijke goederen. De artikelen 37f, derde lid, en 37j tot en met 37o zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 37s

In verband met de taakuitoefening, bedoeld in artikel 37p, eerste lid, kan de Commandant van de Koninklijke marechaussee onderzoek doen naar de betrouwbaarheid van de geregistreerde personen, bedoeld in artikel 37p. Hij kan daartoe inlichtingen en inzage van zakelijke gegevens en bescheiden vragen alsmede kopieën daarvan maken, alsmede politiegegevens raadplegen overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens de Wet politiegegevens.

§ 5. Handhaving

Artikel 37t

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze afdeling, dan wel van verplichtingen die voortvloeien uit een EG-verordening voor zover deze betrekking heeft op de beveiliging van de burgerluchtvaart en voor het toezicht daarop geen andere autoriteit is aangewezen, is belast de Commandant van de Koninklijke marechaussee. Onze Minister van Justitie kan daartoe aanwijzingen geven.

Artikel 37u

  • 1 Onze Minister van Justitie is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van het bepaalde bij of krachtens deze afdeling, onverminderd de artikelen 29 en 35.

  • 2 Onze Minister van Justitie kan van de in het eerste lid genoemde bevoegdheid mandaat verlenen aan de Commandant van de Koninklijke marechaussee.

Artikel 37v

  • 1 Een klacht tegen beveiligingspersoneel als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, over een gedraging bij de uitvoering van een taak ingevolge deze afdeling, kan worden ingediend bij de Commandant van de Koninklijke marechaussee.

  • 2 De klacht wordt behandeld door Onze Minister van Justitie. Deze kan hiervoor mandaat verlenen aan de Commandant van de Koninklijke marechaussee.

  • 5 Indien de klacht zich tevens richt tegen beveiligingspersoneel als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, onderdeel b, onder 2°, en betrekking heeft op hetzelfde feitencomplex, wordt deze behandeld volgens de procedure die geldt voor dat beveiligingspersoneel.

Afdeling 4. Verbod van belemmeringen op terreinen rondom luchtvaartterreinen

§ 1. Oplegging van het verbod

Artikel 46

[Vervallen per 01-01-1994]

[Vervalt op nader te bepalen datum; bekendgemaakt in 2008. Zie het overzicht van wijzigingen]

Artikel 49

[Vervallen per 01-01-1994]

[Vervalt op nader te bepalen datum; bekendgemaakt in 2008. Zie het overzicht van wijzigingen]

Hoofdstuk V. Buitengewone omstandigheden

Artikel 57

  • 2 Wanneer het in het eerste lid bedoelde besluit is genomen wordt onverwijld een voorstel van wet aan de Tweede Kamer gezonden omtrent het voortduren van de werking van de bij dat besluit in werking gestelde bepalingen.

  • 3 Wordt het voorstel van wet door de Staten-Generaal verworpen, dan worden bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, de bepalingen die ingevolge het eerste lid in werking zijn gesteld, onverwijld buiten werking gesteld.

  • 4 Bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, worden de bepalingen die ingevolge het eerste lid in werking zijn gesteld, buiten werking gesteld, zodra de omstandigheden dit naar Ons oordeel toelaten.

  • 5 Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt op de daarin te bepalen wijze bekendgemaakt. Het treedt in werking terstond na de bekendmaking.

  • 6 Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt in ieder geval geplaatst in het Staatsblad.

Artikel 58

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 59

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2004. Zie het overzicht van wijzigingen]

[Red: Dit artikel is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, dit artikel in werking treden.]

  • 1 Onze Minister van Defensie kan ten aanzien van militaire luchtvaartuigen en de leden van hun bemanning, alsmede ten aanzien van militaire luchtvaartterreinen afwijken van het bij of krachtens deze wet bepaalde.

  • 2 Onze Minister van Defensie kan, onverminderd de bevoegdheden bij andere wetten verleend, bepalen dat houders van luchtvaartuigen op daartoe strekkende aanwijzing door Onze Minister van Defensie verplicht zijn met deze vervoermiddelen het vervoer van bepaalde personen of zaken te bewerkstelligen en de vervoermiddelen daartoe volledig uitgerust op een aangewezen plaats ter beschikking te stellen; deze plaats, alsmede de plaats van bestemming kunnen buiten Nederland zijn gelegen. Het tweede tot en met vijfde lid van artikel 58 zijn van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat voor Onze Minister wordt gelezen: Onze Minister van Defensie.

  • 3 Onze Minister van Defensie is, onverminderd de bevoegdheden bij andere wetten verleend, bevoegd ten behoeve van de krijgsmacht de terbeschikkingstelling te vorderen van luchtvaartterreinen met bijbehorende gebouwen en inrichtingen alsmede van de zich in die gebouwen en inrichtingen bevindende roerende goederen. Het tweede tot en met vijfde lid van artikel 58 zijn van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat voor Onze Minister wordt gelezen: Onze Minister van Defensie.

  • 4 Gedurende de tijd, dat ingevolge het tweede en derde lid ten behoeve van de krijgsmacht luchtvaartuigen zijn aangewezen en luchtvaartterreinen ter beschikking zijn gesteld, worden deze beschouwd als militaire luchtvaartuigen en als militaire luchtvaartterreinen.

Artikel 60

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2004. Zie het overzicht van wijzigingen]

[Red: Dit artikel is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, dit artikel in werking treden.]

  • 1 Onze Minister van Defensie is, onverminderd de bevoegdheden bij andere wetten verleend, bevoegd:

    • a. aanwijzingen te geven aan rechthebbenden ten aanzien van luchtvaartterreinen met betrekking tot het beheer en het gebruik van die luchtvaartterreinen;

    • b. aanwijzingen te geven aan rechthebbenden ten aanzien van roerende en onroerende zaken, welke zich op luchtvaartterreinen bevinden, met betrekking tot het beheer en het gebruik van die zaken;

    • c. werken te doen uitvoeren op luchtvaartterreinen;

    • d. voorzieningen te doen uitvoeren aan de zich op luchtvaartterreinen bevindende roerende en onroerende zaken, en

    • e. luchtvaartterreinen en de daarbij behorende gebouwen en inrichtingen, met inbegrip van woongedeelten, alsmede fabrieken, werkplaatsen en aanhorigheden, welke dienstbaar zijn aan de luchtvaart, te doen betreden voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is. In afwijking van artikel 2 van de Algemene wet op het binnentreden is het militaire gezag bevoegd zonder machtiging binnen te treden. Het militaire gezag is bevoegd een machtiging als bedoeld in artikel 3 van de Algemene wet op het binnentreden te geven. Artikel 3 van die wet is van toepassing.

  • 2 Op de maatregelen getroffen krachtens dit artikel zijn het tweede tot en met vijfde lid van artikel 58 van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat voor Onze Minister wordt gelezen: Onze Minister van Defensie.

  • 3 Op de maatregelen getroffen krachtens dit artikel is tevens het zesde lid van artikel 58 van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de voordracht geschiedt door Onze Minister van Defensie.

Artikel 61

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2004. Zie het overzicht van wijzigingen]

[Red: Dit artikel is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, dit artikel in werking treden.]

  • 1 Onze Minister van Defensie is bevoegd opdrachten te geven aan personen die in het bezit zijn van een ingevolge deze wet uitgereikt bewijs van bevoegdheid alsmede aan personen, behorende tot bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorieën van personeel dat werkzaam is ten behoeve van de luchtvaart.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld betreffende de aard en de duur van de opdrachten alsmede de wijze waarop en de voorwaarden waaronder zij kunnen worden gegeven, zomede betreffende de schadeloosstelling in verband met de verstrekte opdrachten. De rechtspositie van de personen, die een opdracht hebben ontvangen, wordt bij algemene maatregel van bestuur geregeld.

Artikel 61a

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2016. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 Voordat Onze Minister van Defensie een hem krachtens dit hoofdstuk ten aanzien van burgerluchtvaart toekomende bevoegdheid uitoefent, richt hij een verzoek aan Onze Minister van Verkeer en Waterstaat om aan de behoefte gesteld door Onze Minister van Defensie te voldoen. Onze Minister van Defensie oefent de bevoegdheden krachtens dit hoofdstuk ten aanzien van burgerluchtvaart niet uit dan nadat Onze Minister van Verkeer en Waterstaat te kennen heeft gegeven niet te zullen voldoen aan dit verzoek.

  • 2 In dringende omstandigheden kan Onze Minister van Defensie afwijken van het eerste lid. Hij stelt Onze Minister van Verkeer en Waterstaat daarvan terstond in kennis. Zodra de omstandigheden dat naar het oordeel van Onze Minister van Defensie en van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat toelaten, wordt aan de door Onze Minister van Defensie gestelde behoefte voldaan door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat.

  • 3 Indien een in deze wet toegekende bevoegdheid door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat wordt uitgeoefend ten behoeve van de uitvoering van de militaire taak, vindt toekenning van een vergoeding krachtens artikel 58, vijfde lid, plaats in overeenstemming met Onze Minister van Defensie. Deze vergoeding komt voor rekening van Onze Minister van Defensie.

Hoofdstuk VI. Strafbepalingen

Artikel 62

  • 3 Overtreding van een voorschrift gegeven bij of krachtens algemene maatregel van bestuur ingevolge deze wet, wordt, voor zover die overtreding uitdrukkelijk als strafbaar feit is aangemerkt, gestraft hetzij met hechtenis van ten hoogste zes maanden en geldboete van de derde categorie, hetzij met één van deze straffen.

  • 4 De eigenaar of houder van een luchtvaartuig, die in strijd met een van de artikelen 4, 8 of 16 de luchtvaart doet of laat uitoefenen, wordt gestraft hetzij met hechtenis van ten hoogste zes maanden en geldboete van de derde categorie, hetzij met één van deze straffen.

Artikel 62a

  • 1 Hij die een op grond van artikel 37b, eerste lid, onder b en c, aangewezen luchtvaartterrein wederrechtelijk binnendringt of wederrechtelijk aldaar verblijft, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.

  • 2 Hij die zich wederrechtelijk toegang verschaft tot een in het eerste lid bedoeld terrein door middel van braak of inklimming, van valse sleutels, van een valse order, een vals kostuum of een valse of niet aan betrokkene toebehorende toegangspas wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.

  • 3 De in het eerste en tweede lid bepaalde gevangenisstraffen kunnen met een derde worden verhoogd, indien twee of meer verenigde personen het misdrijf plegen.

Artikel 63

Overtreding van een van de artikelen 15 of 65 wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.

Artikel 64

  • 1 Bij veroordeling wegens overtreding van:

    • a. een van de artikelen 4, 8, en 17,

    • b. een voorschrift van een krachtens deze wet vastgestelde algemene maatregel van bestuur, kan de schuldige de bevoegdheid een luchtvaartuig te bedienen voor ten hoogste drie jaren worden ontzegd.

  • 2 Bij toepassing van het bepaalde in het eerste lid verliest een aan de veroordeelde afgegeven bewijs van bevoegdheid of van gelijkstelling zijn geldigheid voor de duur van de ontzegging, zodra de rechterlijke uitspraak, voor wat betreft deze bijkomende straf, voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden. De betrokken ambtenaar van het Openbaar Ministerie brengt dit onverwijld ter kennis van Onze Minister, die daarvan aankondiging doet in de Staatscourant.

Artikel 65

Het is degene, die weet, of redelijkerwijze moet weten, dat hem bij rechterlijke uitspraak de bevoegdheid een luchtvaartuig te bedienen is ontzegd, verboden, gedurende de tijd, dat hem die bevoegdheid ontzegd is, een luchtvaartuig te bedienen.

Artikel 66

  • 1 Hij, die opzettelijk niet voldoet aan een krachtens artikel 58 gegeven aanwijzing, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van de vierde categorie.

  • 2 Hij die opzettelijk in strijd handelt met een ingevolge artikel 59 gegeven aanwijzing of gedane vordering, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van de vierde categorie.

  • 3 Hij die opzettelijk in strijd handelt met een ingevolge artikel 60 gegeven aanwijzing, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.

  • 4 Hij, die opzettelijk een ingevolge artikel 61 gegeven opdracht niet uitvoert, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.

Artikel 67

  • 1 Hij, die niet voldoet aan een krachtens artikel 58 gegeven aanwijzing, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste één jaar of geldboete van de derde categorie.

  • 2 Hij die in strijd handelt met een ingevolge artikel 59 gegeven aanwijzing of gedane vordering, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste één jaar of geldboete van de derde categorie.

  • 3 Hij, die in strijd handelt met een ingevolge artikel 60 gegeven aanwijzing, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.

  • 4 Hij, die een ingevolge artikel 61 gegeven opdracht niet uitvoert, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.

Artikel 68

Hij, die een handeling verricht met het oogmerk de uitoefening van de bevoegdheden vermeld in de artikelen 58 tot en met 61 te belemmeren, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.

Artikel 70

De feiten strafbaar gesteld bij de artikelen 62a, 63, 66 en 68 zijn misdrijven.

De feiten strafbaar gesteld bij de artikelen 62 en 67 zijn overtredingen.

Artikel 71

Als personen met de opsporing van de bij of krachtens deze wet strafbaar gestelde feiten zijn, behalve de bij artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen personen, belast:

  • a. de ambtenaren van de rijksbelastingdienst, bevoegd inzake douane;

  • b. de door Onze Minister aan te wijzen personen.

Artikel 72

Onverminderd artikel 37h is Onze Minister bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van de bij of krachtens deze wet gestelde verplichtingen.

Artikel 73

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2016. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 Onze Minister van Verkeer en Waterstaat kan:

    • a. ambtenaren aanwijzen, die voor zover het betreft de burgerluchtvaart belast zijn met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde;

    • b. personen aanwijzen, die bevoegd zijn de opstijging van luchtvaartuigen te verbieden en te beletten.

  • 2 De bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid onder a, kan eveneens worden uitgeoefend met betrekking tot militaire luchtvaartterreinen, die krachtens hun aanwijzing of een terzake verleende ontheffing mede door burgerlijke luchtvaartuigen mogen worden gebruikt, en met betrekking tot gedeelten van militaire fabrieken, werkplaatsen en aanhorigheden, waar zich burgerlijke luchtvaartuigen bevinden, mits een en ander geschiedt in overeenstemming met de door de militaire autoriteiten gegeven richtlijnen.

Artikel 73b

Ieder is verplicht aan de krachtens artikel 73 aangewezen ambtenaren desgevraagd alle medewerking te verlenen en alle inlichtingen te verstrekken, die zij redelijkerwijs bij de uitvoering van de hun op grond van deze wet opgedragen taak behoeven.

Artikel 75

Op de eerste vordering van de in artikel 71 bedoelde personen zijn de gezagvoerder en de overige leden van de bemanning van een luchtvaartuig verplicht de bij of krachtens deze wet vereiste bescheiden behoorlijk ter inzage af te geven.

Artikel 75a

Ingeval bij of krachtens deze wet regels worden gesteld ter uitvoering van het op 7 december 1944 te Chicago tot stand gekomen Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart (Trb. 1973, 109), kan overtreding van die regels ook als strafbaar feit worden aangemerkt dan wel worden bestraft met een bestuurlijke sanctie indien deze regels in de Engelse taal zijn gesteld en bekend gemaakt.

Hoofdstuk VII. Slotbepalingen

Artikel 76

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden gegeven:

    • a. ter uitvoering van de voorafgaande hoofdstukken of indien de in deze hoofdstukken geregelde onderwerpen in het belang van een goede uitvoering van de wet nadere regeling behoeven;

    • b. [Red: vervallen;]

    • c. [Red: vervallen;]

    • d. ter beveiliging van militaire belangen;

    • e. ter beperking van de geluidhinder door luchtvaartuigen met uitzondering van de geluidhinder ten gevolge van de uitoefening van de burgerluchtvaart boven gebieden, aangewezen overeenkomstig artikel 1.2, tweede lid, onder d, van de Wet milieubeheer;

    • f. [Red: vervallen;]

    • g. betreffende de opleiding van vliegtuigbestuurders;

    • h. [Red: vervallen;]

    • i. [Red: vervallen;]

    • j. [Red: vervallen;]

    • k. betreffende de regels, die luchtvaartmaatschappijen in acht moeten nemen bij de uitvoering van bepaalde soorten van luchtvervoer in, naar of uit Nederland of met Nederland als tussenstation;

    • l. betreffende de door luchtvaartmaatschappijen toe te passen tarieven en andere vervoersvoorwaarden;

    • m. betreffende de regels, die in acht moeten worden genomen bij de uitvoering van vluchten naar of uit Nederland of met Nederland als tussenstation, waarop géén vervoer plaats vindt, dan wel vluchten welke niet door luchtvaartmaatschappijen worden uitgevoerd.

  • 2 Voorts kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur de vergoedingen worden geregeld, verschuldigd voor:

    • a. het gebruik van ’s lands luchtvaartterreinen;

    • b. werkzaamheden, door de Staat verricht;

    • c. diensten, door de Staat verstrekt.

  • 3 Indien een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid onder e, normen bevat, welke betrekking hebben op aan luchtvaartuigen aan te brengen technische voorzieningen ter zake van een vermindering van de geluidsproduktie tijdens een vlucht, bij opstijging of landing, of tijdens het proefdraaien op het luchtvaartterrein anders dan bij de uitvoering van een vlucht, kan tevens worden bepaald in welke mate deze normen in een aan te geven toekomstige periode zullen worden verzwaard.

  • 4 Een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid onder a, e, k, l en m of een wijziging daarvan treedt niet eerder in werking dan twee maanden na datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wordt geplaatst. Van de plaatsing wordt onverwijld aan de Staten-Generaal mededeling gedaan.

Artikel 80

  • 1 De wet van 30 Juli 1926, Stb. 249 (Luchtvaartwet), wordt ingetrokken.

  • 2 De op grond dier wet afgegeven bewijzen van inschrijving, van luchtwaardigheid, van geschiktheid en van gelijkstelling blijven, voor zover zij hun geldigheid krachtens de bepalingen dier wet niet hebben verloren, hun geldigheid behouden, totdat bij algemene maatregel van bestuur een nadere regeling te dien aanzien zal zijn getroffen.

Artikel 80a

  • 2 Bij toepassing van deze wet op de luchthaven Schiphol moet onder «luchtvaartterrein» en «exploitant van het luchtvaartterrein» verstaan worden: luchthavengebied onderscheidenlijk exploitant van de luchthaven als bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet luchtvaart.

Artikel 80b

  • 2 Bij toepassing van afdeling 3A van hoofdstuk IV op burgerluchthavens van regionale betekenis, burgerluchthavens van nationale betekenis en militaire luchthavens waarvan delen uitsluitend ten behoeve van burgerluchtvaart worden gebruikt, moet onder «luchtvaartterrein» en «exploitant van het luchtvaartterrein» verstaan worden: luchthaven onderscheidenlijk exploitant van de luchthaven als bedoeld in de Wet luchtvaart.

Artikel 81

Deze wet treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip; Wij kunnen Ons voorbehouden een ander tijdstip vast te stellen, waarop artikel 56 in werking treedt.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk , 15 januari 1958

JULIANA.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

J. ALGERA.

De Minister van Oorlog en van Marine,

C. STAF.

De Minister van Justitie,

SAMKALDEN.

De Minister van Financiën,

HOFSTRA.

Uitgegeven de zevende februari 1958.

De Minister van Justitie a.i.,

W. DREES.