Instructie Ambtenaren Scheepvaartinspectie

Geraadpleegd op 13-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2010 en zichtdatum 10-11-2024.
Geldend van 01-03-2000 t/m 09-10-2010

Besluit van 30 januari 1958, tot vaststelling van een algemene maatregel van rijksbestuur als bedoeld in artikel 10 van de Schepenwet

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 1 november 1957, nr. 466.089/J./121/121/1, Directoraat-Generaal van Scheepvaart, mede namens Onze Minister van Zaken Overzee;

Gelet op artikel 10 van de Schepenwet;

De Raad van State van het Koninkrijk gehoord (advies van 10 december 1957, nr. 37);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 9 januari 1958, nr. 468.280, J/121/121/1, Directoraat-Generaal van Scheepvaart, mede namens Onze Minister van Zaken Overzee;

De bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk in acht genomen zijnde;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder "Onze Minister", Onze Minister van Verkeer en Waterstaat.

Artikel 2

Het bepaalde in de artikelen 5, 6, eerste lid, 19, tweede lid, 20, 21, 22 en 23 van dit besluit is niet van toepassing op de door of vanwege de Gouverneur van de Nederlandse Antillen benoemde ambtenaren van de Scheepvaartinspectie. De in de artikelen behandelde onderwerpen worden, voor zover het betreft de door of vanwege de Gouverneur van de Nederlandse Antillen benoemde ambtenaren, geregeld bij landsverordening of landsbesluit, houdende algemene maatregelen.

Artikel 3

  • 1 De ambtenaren van de Scheepvaartinspectie dragen de titel van Inspecteur-Generaal, Hoofdinspecteur, Inspecteur, Adjunct-Inspecteur, Expert, Adjunct-Expert, Scheepsbouwkundig Adviseur, Scheepsbouwkundig Hoofdingenieur en Scheepsbouwkundig Ingenieur.

  • 2 De Inspecteur-Generaal, in dit besluit verder te noemen Hoofd van de Scheepvaartinspectie, is verantwoordelijk voor en belast met de algemene leiding van de dienst der Scheepvaartinspectie, onder de bevelen van Onze Minister.

  • 3 Onze Minister wijst elke ambtenaar van de Scheepvaartinspectie een standplaats aan. Voor zover het betreft de door of vanwege de Gouverneur van de Nederlandse Antillen benoemde ambtenaren, geschiedt deze aanwijzing door of vanwege de Gouverneur van de Nederlandse Antillen.

  • 4 Het Hoofd van de Scheepvaartinspectie en de aan deze toegevoegde ambtenaren van de Scheepvaartinspectie hebben hun standplaats te 's-Gravenhage.

Artikel 4

Ten aanzien van alle schepen, waar deze zich ook bevinden, hetzij in het binnenland, hetzij in het buitenland zijn de ambtenaren van de Scheepvaartinspectie belast met:

Artikel 5

De ambtenaren van de Scheepvaartinspectie leggen bij de aanvaarding van hun ambt in handen van Onze Minister de eed of de belofte af, dat zij de plichten van hun ambt getrouw zullen vervullen.

Artikel 6

  • 1 Behoudens het bepaalde in artikel 61, derde lid, van het Algemeen Rijksambtenaren Reglement mogen de ambtenaren van de Scheepvaartinspectie, tenzij met bijzondere vergunning van Onze Minister, geen particuliere betrekking waarnemen, onder welke benaming of van welke aard ook, en geen opdracht aanvaarden tot het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van derden.

  • 2 De ambtenaren van de Scheepvaartinspectie en de ambtenaren van andere diensttakken, die ter beschikking van de dienst der Scheepvaartinspectie zijn gesteld, mogen rechtstreeks noch middellijk deelnemen aan scheepvaart- of aanverwante ondernemingen.

Artikel 7

Voor het toezicht op de naleving worden in Nederland de volgende districten gevormd:

  • a. het eerste district, omvattende:

    de provincies Noord-Holland, Zuid-Holland benoorden de spoorlijn Leiden-Utrecht, Utrecht, Noord-Brabant beoosten de spoorlijn 's-Hertogenbosch-Tilburg, Gelderland en Limburg;

  • b. het tweede district, omvattende:

    de provincies Zuid-Holland bezuiden de spoorlijn Leiden-Utrecht, Zeeland en Noord-Brabant bewesten de spoorlijn 's-Hertogenbosch-Tilburg;

  • c. het derde district, omvattende:

    de provincies Groningen, Friesland, Drente en Overijssel;

  • d. het vierde district, omvattende:

    geheel Nederland, doch alleen voor zover het de zeevissersvaartuigen betreft.

Artikel 8

  • 1 Het toezicht op de naleving wordt uitgeoefend onder leiding van een door Onze Minister voor elk district aangewezen ambtenaar van de Scheepvaartinspectie (Districtshoofd), onder wiens bevelen de andere ambtenaren van het district werkzaam zijn.

    Het toezicht op de naleving in de Nederlandse Antillen wordt uitgeoefend onder leiding van een door of vanwege de Gouverneur van de Nederlandse Antillen aangewezen ambtenaar van de Scheepvaartinspectie (Hoofd van de Scheepvaartinspectie in de Nederlandse Antillen) onder wiens bevelen de andere ambtenaren aldaar werkzaam zijn.

  • 2 Bij ontstentenis van het Districtshoofd wordt deze door een door het Hoofd van de Scheepvaartinspectie aangewezen ambtenaar vervangen. Bij ontstentenis van het Hoofd van de Scheepvaartinspectie in de Nederlandse Antillen wordt deze vervangen door een door of vanwege de Gouverneur van de Nederlandse Antillen aangewezen ambtenaar.

  • 3 Het districtshoofd en het Hoofd van de Scheepvaartinspectie in de Nederlandse Antillen verrichten hun taak onder de bevelen van het Hoofd van de Scheepvaartinspectie.

  • 4 De bemoeiingen van het Districtshoofd en van de aan hem toegevoegde ambtenaren van de Scheepvaartinspectie strekken zich uit over alle schepen, welke in het district, waarin zij geplaatst zijn, thuisbehoren, dan wel zich aldaar bevinden. De bemoeiingen van het Hoofd van de Scheepvaartinspectie in de Nederlandse Antillen en van de aan hem toegevoegde ambtenaren van de Scheepvaartinspectie strekken zich uit over alle schepen die zijn voorzien van een zeebrief van de Nederlandse Antillen en over alle schepen die zich in de Nederlandse Antillen bevinden.

Artikel 9

Het Hoofd van de Scheepvaartinspectie is, indien het in het belang van de uitoefening van de dienst wenselijk is, bevoegd:

  • a. aan ambtenaren van het eerste, tweede en derde district het toezicht op te dragen op tot het vierde district behorende zeevissersvaartuigen in plaatsen binnen het district, waarin hun standplaats is gelegen;

  • b. aan ambtenaren van het vierde district het toezicht op de naleving op te dragen op schepen, geen zeevissersvaartuigen zijnde, in plaatsen binnen het eerste, tweede of derde district, al naar gelang de standplaats van de betrokken ambtenaar;

  • c. aan ambtenaren van het eerste, tweede, derde of vierde district werkzaamheden op te dragen in een ander district;

  • d. aan ambtenaren van het eerste, tweede of derde district het toezicht op te dragen op schepen voorzien van een zeebrief van de Nederlandse Antillen;

  • e. aan ambtenaren in de Nederlandse Antillen het toezicht op te dragen op schepen thuisbehorende in een der districten in Nederland;

  • f. aan ambtenaren welke aan hem zijn toegevoegd werkzaamheden op te dragen in een der onder c genoemde districten, dan wel hen ter beschikking te stellen van het Districtshoofd.

Artikel 10

  • 1 De ambtenaren van de Scheepvaartinspectie houden doorlopend toezicht op de toestand waarin de schepen waarover hun bemoeiingen zich uitstrekken, zich bevinden, op hun uitrusting, belading en bemanning in zoverre het toezicht op deze zaken bij en krachtens de Schepenwet is voorgeschreven.

  • 2 Voor de uitoefening van het in het vorige lid bedoelde toezicht begeven zij zich op ongezette tijden aan boord van de aan het toezicht onderworpen schepen en op de werven en in de dokken, waar deze schepen zich bevinden.

  • 3 Zij overtuigen zich of de schepen op merkbare wijze in sterkte zijn achteruit gegaan, dan wel schade hebben belopen en of herstellingen op afdoende wijze en met deugdelijk materiaal worden en zijn verricht.

  • 5 Zij zijn bevoegd zich alle in het Schepenbesluit 1965 genoemde voorwerpen te doen vertonen, inzage te nemen van de dagboeken, van de registers van waarnemingen betreffende kompassen en tijdmeters, van de certificaten en bewijzen, afgegeven bij het onderzoeken van lantaarns, instrumenten, enz. en in het algemeen van alle bescheiden welke kunnen dienen om te beoordelen of de voorschriften zijn of worden nageleefd.

  • 6 Ter juiste beoordeling en toepassing van het voorkomende in Hoofdstuk IV van het Schepenbesluit 1965 zal zo nodig, en meer in het bijzonder op scheepsbouwkundig gebied, het advies van de Scheepsbouwkundig Adviseur of van diens vervanger worden ingewonnen.

  • 7 In geval van twijfel of de voorschriften van de artikelen 95, 96, 97 en 100, van het Schepenbesluit 1965 behoorlijk worden nageleefd, wordt door hen de voorlichting ingeroepen van een door Onze Minister aangewezen bevoegd persoon, dan wel van een door het Hoofd van de Scheepvaartinspectie erkende deskundige, al naar gelang van deze personen in bovengenoemde artikelen melding wordt gemaakt.

  • 8 Zij doen van tijd tot tijd de scheepsboten te water brengen en de brandblusmiddelen en lensinrichtingen te werk stellen om zich van de goede werking te overtuigen.

  • 9 De ambtenaren van andere diensttakken, die ter beschikking van de dienst der Scheepvaartinspectie zijn gesteld, gedragen zich naar de in het eerste tot en met het vijfde lid gegeven voorschriften, met dien verstande, dat zij hun bemoeiingen slechts uitstrekken tot de werkzaamheden, waarvoor zij zijn aangewezen.

Artikel 11

  • 1 Bemerkt een ambtenaar van de Scheepvaartinspectie of een ambtenaar van een andere diensttak, die ter beschikking van de dienst der Scheepvaartinspectie is gesteld, dat aan een of meer voorschriften niet is voldaan, dan maakt hij de kapitein hierop opmerkzaam.

  • 2 Blijkt hem uit het ontvangen antwoord, dat het voornemen niet bestaat, aan de opmerking gevolg te geven, is de tijd van vertrek van het schip zo na op handen, dat wellicht de tijd hiervoor zal ontbreken of ziet hij bij een nader bezoek, dat er nog geen gevolg aan gegeven is, dan handelt hij onverwijld overeenkomstig het bepaalde in artikel 15 van de Schepenwet.

Artikel 12

  • 1 De ambtenaren van de Scheepvaartinspectie en de ambtenaren van andere diensttakken, die ter beschikking van de dienst der Scheepvaartinspectie zijn gesteld, zijn verplicht van alle belangrijke zaken, welke zich bij hun inspecties voordoen, aantekening te houden en daarvan geregeld mededeling te doen aan hun onmiddellijke chef.

  • 2 De Districtshoofden en het Hoofd van de Scheepvaartinspectie in de Nederlandse Antillen zenden zo spoedig mogelijk doordrukken van de in het eerste lid bedoelde aantekeningen aan het Hoofd van de Scheepvaartinspectie.

Artikel 13

  • 1 De Districtshoofden en het Hoofd van de Scheepvaartinspectie in de Nederlandse Antillen zien toe op de nauwgezette plichtsbetrachting van de onder hun bevelen gestelde ambtenaren.

  • 2 Hiertoe begeven zij zich ook aan boord van de schepen, op de werven en in de dokken waar zich onder toezicht staande schepen bevinden.

  • 3 Door tussenkomst van de onder hun bevelen gestelde ambtenaren en door andere doeltreffende middelen zorgen zij steeds op de hoogte te blijven van de toestand van de schepen, waarover hun bemoeiingen zich uitstrekken.

  • 4 Indien een schip uit hun district naar een ander wordt overgebracht, dan wel het toezicht op de naleving op bepaalde schepen wordt opgedragen aan het Hoofd van een ander district, worden de van deze schepen beschikbare gegevens aan dit Districtshoofd overgedragen, waarbij op bijzonderheden wordt gewezen. Het bepaalde in dit lid is van overeenkomstige toepassing voor gevallen waarbij het toezicht op de naleving van een schip uit een der districten wordt opgedragen aan het Hoofd van de Scheepvaartinspectie in de Nederlandse Antillen onderscheidenlijk het toezicht op de naleving van een schip voorzien van een zeebrief van de Nederlandse Antillen wordt opgedragen aan een der Districtshoofden in Nederland.

Artikel 14

Wanneer een Districtshoofd dan wel het Hoofd van de Scheepvaartinspectie in de Nederlandse Antillen van oordeel is, dat het nodig zal zijn een schip te doen dokken of op andere wijze te doen droogzetten, geeft hij hiervan zo tijdig mogelijk kennis aan de eigenaar en de kapitein, opdat deze bij het regelen der werkzaamheden hiermede rekening kunnen houden.

Artikel 15

Wanneer een Districtshoofd dan wel het Hoofd van de Scheepvaartinspectie in de Nederlandse Antillen verneemt, dat in de gevallen bedoeld in artikel 11, eerste lid, meningsverschil bestaat tussen de ambtenaar en de kapitein of de eigenaar, dan stelt hij zich op de hoogte en tracht overeenstemming te bereiken, teneinde verdere moeilijkheden te voorkomen.

Artikel 16

  • 1 Wanneer een Districtshoofd dan wel het Hoofd van de Scheepvaartinspectie in de Nederlandse Antillen van oordeel is dat gevaarlijke stoffen op ongeoorloofde wijze zijn geladen of de stabiliteit van het schip gevaar loopt door ondoelmatige belading, kan hij de lading geheel of gedeeltelijk doen lossen dan wel, met inachtneming van het bepaalde in het tweede lid van dit artikel, een stabiliteitsproef doen nemen. Een ambtenaar van de Scheepvaartinspectie die werkzaam is onder de bevelen van een Districtshoofd dan wel van het Hoofd van de Scheepvaartinspectie in de Nederlandse Antillen, zal deze maatregel slechts kunnen nemen na machtiging van zijn onmiddellijke chef.

  • 2 Tot het nemen van een stabiliteitsproef, hetzij met het ledige, hetzij met het geladen schip, zal intussen niet worden overgegaan voordat de Scheepsbouwkundig Adviseur of diens vervanger is geraadpleegd.

  • 3 In de in het eerste lid bedoelde gevallen, zomede in het geval bedoeld in artikel 14, wordt onverwijld mededeling gedaan aan het Hoofd van de Scheepvaartinspectie. Hierbij wordt tevens vermeld of van de zijde van de eigenaar of van de kapitein tegen de lastgeving bezwaar is gemaakt. De werking van de lastgeving wordt opgeschort totdat de bezwaar- of beroepstermijn is verstreken of, indien bezwaar of beroep is ingesteld, op het bezwaar onderscheidenlijk beroep is beslist.

  • 4 In afwijking van het bepaalde in het tweede lid en de laatste zin van het derde lid van dit artikel, kan het Hoofd van de Scheepvaartinspectie in de Nederlandse Antillen nalaten de Scheepsbouwkundig Adviseur te raadplegen, onderscheidenlijk een beslissing van het Hoofd van de Scheepvaartinspectie af te wachten, indien daardoor naar zijn mening ongewenst oponthoud zou ontstaan.

Artikel 18

Jaarlijks zendt het Hoofd van de Scheepvaartinspectie aan Onze Minister een gedrukt verslag betreffende de werking en de toepassing van de wettelijke voorschriften en de gang van de dienst in de districten en in de Nederlandse Antillen, aangevuld met statistische opgaven.

Artikel 19

  • 1 Het Hoofd van de Scheepvaartinspectie is bevoegd binnenlands die reizen te doen, welke voor de goede uitoefening van de hem opgedragen dienst noodzakelijk zijn. Het Hoofd van de Scheepvaartinspectie kan de aan hem toegevoegde ambtenaren machtigen tot een gelijk doel. Voor reizen buiten Nederland dient vooraf toestemming van Onze Minister te zijn verkregen.

  • 2 De Hoofden van de districten zijn bevoegd binnenlands die reizen te doen, welke voor de goede uitoefening van de hun opgedragen dienst noodzakelijk zijn. De Districtshoofden kunnen de onder hun bevelen staande ambtenaren van de Scheepvaartinspectie machtigen tot een gelijk doel.

    Voor reizen buiten Nederland moet vooraf de toestemming van Onze Minister of, wanneer de reis niet op kosten van het Rijk geschiedt, van het Hoofd van de Scheepvaartinspectie zijn verkregen.

Artikel 20

  • 1 Het Hoofd van de Scheepvaartinspectie behoeft voor elke afwezigheid van zijn standplaats, welke niet met de dienst in verband staat en langer dan twee weken duurt, verlof van Onze Minister.

  • 2 Verlof tot afwezigheid van de overige ambtenaren van de Scheepvaartinspectie zal worden verleend door of namens het Hoofd van de Scheepvaartinspectie overeenkomstig de hiervoor bestaande algemene voorschriften voor personen in dienst van het Rijk.

  • 3 Bij afwezigheid wordt het Hoofd van de Scheepvaartinspectie vervangen door een, door hem aangewezen, ambtenaar van de Scheepvaartinspectie.

Artikel 21

  • 1 De ambtenaren van de Scheepvaartinspectie en de ambtenaren van andere diensttakken, die ter beschikking van de dienst der Scheepvaartinspectie zijn gesteld, doen onverminderd het bepaalde bij artikel 159 van het Wetboek van Strafvordering, een afschrift van de door hen opgemaakte processen-verbaal - de ambtenaren onder de bevelen van een Districtshoofd werkzaam, door diens tussenkomst - toekomen aan het Hoofd van de Scheepvaartinspectie.

  • 2 Op gelijke wijze wordt zo mogelijk het gevolg, dat een proces-verbaal heeft gehad, ter kennis van het Hoofd van de Scheepvaartinspectie gebracht.

Artikel 22

Bij de uitoefening van hun ambt zijn de ambtenaren van de Scheepvaartinspectie steeds voorzien van een hun door Onze Minister af te geven legitimatiekaart.

Artikel 23

De in artikel 81, onder a en c, van het Algemeen Rijksambtenaren Reglement genoemde straffen kunnen door het Hoofd van de Scheepvaartinspectie worden opgelegd; die genoemd onder j en k van dat artikel worden opgelegd door het gezag, dat bevoegd is tot benoeming tot het door de betrokkene beklede ambt en de overige in dat artikel genoemde straffen door Onze Minister.

Artikel 24

Dit besluit kan worden aangehaald onder de titel van "Instructie Ambtenaren Scheepvaartinspectie".

Artikel 25

Ons besluit van de 17de december 1932 (Stb. nr. 620), zoals dat sedert is gewijzigd, wordt ingetrokken.

Dit besluit treedt in werking in Nederland en de Nederlandse Antillen met ingang van de dag na de datum van uitgifte onderscheidenlijk van het Staatsblad en het Publicatieblad van de Nederlandse Antillen, waarin het wordt geplaatst.

Onze Ministers van Verkeer en Waterstaat en van Zaken Overzee zijn belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad en in het Publicatieblad van de Nederlandse Antillen zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State van het Koninkrijk.

Soestdijk, 30 januari 1958

JULIANA.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

J. ALGERA.

De Minister van Zaken Overzee,

HELDERS.

Uitgegeven de achttiende februari 1958.

De Minister van Justitie,

SAMKALDEN.