UITSLUITING VAN STRAFBARE FEITEN VAN HET AANHANGIG MAKEN DOOR OPROEPING

[Regeling vervallen per 02-01-2005.]
Geraadpleegd op 13-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-07-2004 en zichtdatum 10-11-2024.
Geldend van 01-01-1965 t/m 01-01-2005

UITSLUITING VAN STRAFBARE FEITEN VAN HET AANHANGIG MAKEN DOOR OPROEPING

De Minister van Justitie a.i.,

Gelet op de artikelen 382 e.v. van het Wetboek van Strafvordering en op het bepaalde in de beschikking van 23 december 1925, nr. 949, 2de afdeling A (Stcrt. 1925, 249), welke beschikking wordt vastgesteld ter voldoening aan het bepaalde in de artikelen 367 e.v. en 382 e.v. van het Wetboek van Strafvordering en welke laatstelijk werd gewijzigd bij beschikking van 5 februari 1952, nr. 2008, 2de afdeling A (Stcrt. 1952, 27);

Overwegende, dat het gestelde in voornoemde beschikking ten gevolge van de wet van 9 januari 1958 (Stb. 7), houdende wijziging van het Wetboek van Strafrecht en van het Wetboek van Strafvordering, nadere voorziening behoeft,

Besluit in te trekken het in genoemde beschikking van 23 december 1925, onder A t.a.v. kantongerechtszaken en onder C, E en F gestelde,

Bepaalt, dat:

[Regeling vervallen per 02-01-2005]

  • a. de verdachte ingevolge artikel 398, onder nr. 11, van het Wetboek van Strafvordering in het exploit van dagvaarding en in de oproeping, bedoeld bij artikel 383 van het Wetboek van Strafvordering, opmerkzaam zal worden gemaakt op de bevoegdheid, hem bij artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht verleend, door:

    • 1. op het exploit te stellen:

      „Voorkoming der strafvervolging. De verdachte is bevoegd aan de officier van justitie in eerdervermeld arrondissement te verzoeken alsnog voorwaarden te willen stellen, door vrijwillige voldoening waaraan de verdachte verdere strafvervolging kan voorkomen.

      Behoudens in het geval, waarin de verdachte aanbiedt het maximum der bedreigde geldboete te betalen, terwijl op het ten laste gelegde feit geen andere hoofdstraf dan geldboete is gesteld (artikel 74, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht), is de officier niet gehouden in het verzoek te treden.”;

    • 2. op de oproeping te stellen:

      „Voorkoming der strafvervolging. De verdachte is bevoegd aan de officier van justitie in eerdervermeld arrondissement te verzoeken alsnog voorwaarden te willen stellen, door vrijwillige voldoening waaraan de verdachte verdere strafvervolging kan voorkomen. Voor een goede administratieve verwerking is het gewenst, dat het verzoek niet eerder dan 5 dagen na ontvangst van deze oproeping wordt ingediend.

    Behoudens in het geval, waarin de verdachte aanbiedt het maximum der bedreigde geldboete te betalen, terwijl op het ten laste gelegde feit geen andere hoofdstraf dan geldboete is gesteld (artikel 74, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht), is de officier niet gehouden in het verzoek te treden”;

  • b. gelet op de nadere voordrachten, welke de officieren van justitie, de kantonrechters gehoord, hebben ingezonden, in verband met artikel 384 van het Wetboek van Strafvordering voor alle kantons van het aanhangig maken door oproeping zullen zijn uitgesloten de navolgende strafbare feiten:

    • 1. die, welke zijn strafbaar gesteld:

    • 2. die, waarvan het feitelijk gebeuren zich niet leent voor een samenvatting in een kort relaas, b.v. omdat:

      • a. getuigen of — bij verkeersdelicten — de houder/eigenaar van het voertuig moet(en) worden gehoord;

      • b. het feit samenhangt met een verkeersongeval, waarbij schade is toegebracht;

      • c. inbeslagneming heeft plaatsgevonden;

    • 3. die, welke zijn ontdekt door ambtenaren, die niet behoren tot de justitie of tot de met de opsporing van strafbare feiten belaste bezoldigde ambtenaren van rijks- of gemeentepolitie of van het wapen der Koninklijke marechaussee, met dien verstande, dat niet van het aanhangig maken door oproeping zullen zijn uitgesloten de in artikel 1, tweede lid, van het Besluit transactie in handen der politie 1959 bedoelde feiten, ontdekt door de in dat lid genoemde opsporingsambtenaren;

    • 4. die, welke zijn begaan door een minderjarige, die de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt en wiens ouders of voogd een bekende verblijfplaats binnen het Rijk in Europa hebben;

      Bepaalt voorts, dat dit besluit in werking zal treden tegelijk met de wet van 9 januari 1958, Stb. 7, houdende wijziging van het Wetboek van Strafrecht en van het Wetboek van Strafvordering, en dat dit besluit zal worden gepubliceerd in de Nederlandse Staatscourant en in het Algemeen Politieblad.

's-Gravenhage, 28 april 1959

De

Minister

van Justitie a.i.,

Struycken

.