Stb. 2007, 376, datum inwerkingtreding 01-01-2008, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2006.
1 Met betrekking tot de inkomstenbelasting wordt rente – revisierente – verschuldigd,
indien:
-
a. door de toepassing van artikel 19b, eerste lid, tweede lid, eerste volzin, of achtste
lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 in verbinding met artikel 3.81 van de Wet
inkomstenbelasting 2001 of van artikel 3.83, eerste of tweede lid, dan wel artikel
7.2, achtste lid, van de laatstgenoemde wet de aanspraak ingevolge een pensioenregeling
of aanspraak op periodieke uitkeringen, bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel
g, van de Wet op de loonbelasting 1964 tot het loon wordt gerekend;
-
b. ingevolge artikel 3.133, 3.136 of 7.2, tweede lid, aanhef en onderdeel g, van de Wet
inkomstenbelasting 2001 premies voor een aanspraak op periodieke uitkeringen als negatieve
uitgaven voor inkomensvoorzieningen in aanmerking worden genomen, behoudens voorzover
artikel 3.69, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van genoemde wet met betrekking tot
deze negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen toepassing vindt;
-
c. ingevolge artikel 3.135 of 7.2, tweede lid, aanhef en onderdeel g, van de Wet inkomstenbelasting
2001 premies voor een aanspraak uit een pensioenregeling als bedoeld in artikel 1.7,
tweede lid, onderdeel b, van die wet als negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen
in aanmerking worden genomen.
2 De revisierente bedraagt 20 percent van de waarde in het economische verkeer van
aanspraken als bedoeld in het eerste lid.
3 Ingeval de aanspraak is bedongen minder dan 10 jaren vóór het jaar waarin de aanspraak
ingevolge een pensioenregeling of de aanspraak op periodieke uitkeringen tot loon
wordt gerekend dan wel de negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen worden genoten,
wordt, indien de belastingplichtige dit verzoekt, in afwijking van het tweede lid,
de revisierente gesteld op het door de belastingplichtige aannemelijk te maken bedrag
dat ingevolge de artikelen 30f en 30h aan heffingsrente in rekening zou worden gebracht
indien:
-
a. ingeval het betreft een aanspraak ingevolge een pensioenregeling of negatieve uitgaven
voor inkomensvoorzieningen: de mogelijkheid zou bestaan de aftrek van de premies voor
de aanspraak ongedaan te maken door navorderingsaanslagen over de jaren van die aftrek,
of
-
b. ingeval het betreft een aanspraak op periodieke uitkeringen: de mogelijkheid zou bestaan
de aanspraak tot inkomen uit werk en woning te rekenen in het jaar waarop de aanspraak
is ontstaan en ter zake daarvan een navorderingsaanslag op te leggen.
Hierbij worden de bedragen van die navorderingsaanslagen gesteld op 50 percent van
de premies, bedoeld in de vorige volzin onderdeel a, danwel van de aanspraak, bedoeld
in de vorige volzin onderdeel b, en wordt het einde van het in artikel 30f, derde
lid, onderdeel a, bedoelde tijdvak gesteld op 31 december van het jaar waarin de aanspraak
ingevolge een pensioenregeling of de aanspraak op periodieke uitkeringen tot loon
wordt gerekend dan wel de negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen worden genoten.
4 Indien revisierente wordt berekend met betrekking tot inkomstenbelasting die betrekking
heeft op inkomsten die in aanmerking zijn genomen op grond van de artikelen 3.83,
eerste of tweede lid, 3.133, tweede lid, onderdelen h of j, 3.136, eerste lid, of
7.2, achtste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, wordt bij de toepassing van
het derde lid artikel 30f, eerste lid, tweede volzin, buiten aanmerking gelaten.