Stb. 2007, 351, datum inwerkingtreding 10-10-2007, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-12-2006.
1 Dit besluit verstaat onder bezoldiging: de bezoldiging in de zin van het Bezoldigingsbesluit
Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 vermeerderd met de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering,
berekend over een maand, waarop de betrokkene op de dag voorafgaande aan zijn ontslag
aanspraak had of bij waarneming van zijn functie zou hebben gehad.
2 In afwijking van het in het eerste lid bepaalde gelden de toelagen, bedoeld in de
artikelen 14 en 18, eerste lid, van voornoemd besluit en de over die toelagen berekende
vakantie-uitkering niet als deel van de bezoldiging.
3 Als bezoldiging gelden mede de aanspraken die de betrokkene op de dag voorafgaande
aan zijn ontslag ontleende aan de Overgangsregeling Bezoldigingsbesluit Burgerlijke
Rijksambtenaren 1984, indien en voor zover de betrokkene die aanspraken eveneens zou
hebben ontleend aan het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1948 indien
dat besluit, zoals dat laatstelijk luidde, op dat tijdstip nog zou hebben gegolden.
4 Indien de betrokkene geen ambtenaar is in de zin van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke
Rijksambtenaren 1984 geldt als bezoldiging hetgeen met het in het eerste tot en met
het derde lid daaromtrent bepaalde overeenkomt.
5 Indien de door een betrokkene over de laatste aan het ontslag voorafgaande twaalf
volle kalendermaanden genoten bezoldiging in de zin van het in het eerste lid genoemde
besluit, dan wel hetgeen daarmee overeenkomt, alsmede de over die maanden genoten
vakantie-uitkering dan wel verkregen aanspraak daarop geheel of gedeeltelijk uit wisselende
inkomsten waaronder begrepen de evengenoemde aanspraken bestonden, geldt in zoverre
in afwijking van het eerste lid als bezoldiging, met inachtneming van het in het tweede,
derde en vierde lid bepaalde, het gemiddelde van die inkomsten.
6 De bezoldiging, omschreven in het eerste tot en met vijfde lid, wordt aangepast overeenkomstig
een algemene wijziging van het salaris, van de vakantie-uitkering en van de eindejaarsuitkering
van het burgerlijk rijkspersoneel, met ingang van de dag waarop die wijziging van
het salaris, de vakantie-uitkering respectievelijk de eindejaarsuitkering van kracht
wordt.
7 Voor betrekkingen die geleidelijk worden opgeheven, alsmede in bijzondere gevallen,
kan Onze Minister van het hiervoren bepaalde ten gunste van de betrokkene afwijken.
Stb. 2010, 9, datum inwerkingtreding 13-01-2010, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 29-12-2005.
3 Indien de betrokkene geen ambtenaar is in de zin van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke
Rijksambtenaren 1984 geldt als bezoldiging hetgeen overeenkomt met het eerste en tweede
lid.
4 Indien de door een betrokkene over de laatste aan het ontslag voorafgaande twaalf
volle kalendermaanden genoten bezoldiging in de zin van het in het eerste lid genoemde
besluit, dan wel hetgeen daarmee overeenkomt, alsmede de over die maanden genoten
vakantie-uitkering dan wel verkregen aanspraak daarop geheel of gedeeltelijk uit wisselende
inkomsten waaronder begrepen de evengenoemde aanspraken bestonden, geldt in zoverre
in afwijking van het eerste lid als bezoldiging, met inachtneming van het tweede en
derde lid, het gemiddelde van die inkomsten.
5 De bezoldiging, omschreven in het eerste tot en met vierde lid, wordt aangepast overeenkomstig
een algemene wijziging van het salaris, van de vakantie-uitkering en van de eindejaarsuitkering
van het burgerlijk rijkspersoneel, met ingang van de dag waarop die wijziging van
het salaris, de vakantie-uitkering respectievelijk de eindejaarsuitkering van kracht
wordt.
6 Voor betrekkingen die geleidelijk worden opgeheven, alsmede in bijzondere gevallen,
kan Onze Minister van het hiervoren bepaalde ten gunste van de betrokkene afwijken.