Besluit tot regeling toelating vreemde militaire luchtvaartuigen binnen Nederlands rechtsgebied

Geraadpleegd op 21-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-10-1959 en zichtdatum 01-10-1959.
Geldend van 01-10-1959 t/m heden

Besluit van 9 september 1959, tot regeling van de toelating van vreemde militaire luchtvaartuigen binnen Nederlands rechtsgebied

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Op de voordracht van Onze Ministers voor Defensie, van Verkeer en Waterstaat en van Buitenlandse Zaken van 20 april 1959, nr. 202.620/3 G;

Overwegende, dat het noodzakelijk is een nieuwe regeling vast te stellen voor de toelating van vreemde militaire luchtvaartuigen binnen Nederlands rechtsgebied;

Gelet op artikel 76, eerste lid, onder d van de Luchtvaartwet (Wet van 15 januari 1958, Stb. 47);

De Raad van State gehoord (advies van 16 juni 1959, nr. 25);

Gezien het nader rapport van Onze Ministers van Defensie a.i., van Verkeer en Waterstaat a.i. en van Buitenlandse Zaken a.i. van 14 augustus 1959, Directoraat Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving en Publiekrecht (Oorlog), nr. 202.620/4 D, nr. Def. Marine 538.693/245.682;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a. "vreemde militaire luchtvaartuigen": alle luchtvaartuigen van vreemde nationaliteit, waarin het bevel wordt gevoerd door een militair van vreemde nationaliteit;

  • b. "Nederlands rechtsgebied": het grondgebied van Nederland, daaronder begrepen de territoriale wateren, zomede de luchtruimte boven dit gebied;

  • c. "Onze minister": Onze minister van defensie.

Artikel 2

  • 1 Vreemde militaire luchtvaartuigen mogen zich slechts na bekomen vergunning binnen Nederlands rechtsgebied begeven, dan wel daarin de luchtvaart uitoefenen.

  • 2 Onze minister kan de in het eerste lid bedoelde vergunning verlenen op verzoek.

  • 3 Onze minister is mede bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in het eerste lid voor door hem aan te wijzen soorten van vluchten met vreemde militaire luchtvaartuigen van door hem aan te wijzen nationaliteit.

  • 4 Aan de vergunning, respectievelijk ontheffing, kunnen voorwaarden worden verbonden.

Artikel 3

Het verzoek tot het verkrijgen van de in het vorige artikel bedoelde vergunning moet geschieden langs de diplomatieke weg onder opgave van:

  • 1. het doel van de vlucht;

  • 2. het aantal, de uitrusting en het type der luchtvaartuigen en de door die luchtvaartuigen te voeren kenmerken;

  • 3. het aantal en de kwaliteit der inzittenden;

  • 4. de route waarlangs en de hoogte waarop het vluchtinlichtingengebied Amsterdam wordt aangevlogen, alsmede de route en de hoogte binnen dit gebied;

  • 5. de gewenste landingsplaatsen;

  • 6. het tijdstip, waarop de grens van het vluchtinlichtingengebied Amsterdam gepasseerd wordt en het vermoedelijke tijdstip van aankomst en vertrek.

Artikel 4

  • 1 Behoudens bijzondere vergunning van Onze minister is het verboden in een vreemd militair luchtvaartuig mede te voeren: wapenen, munitie, bommen, torpedo's, andere projectielen en fotografische toestellen, een en ander voor zover geen deel uitmakende van de normale uitrusting van het luchtvaartuig.

  • 2 Behoudens bijzondere vergunning van Onze minister is het verboden van valschermen gebruik te maken voor het verlaten van vreemde militaire vliegtuigen.

Artikel 5

  • 1 Een vreemd militair luchtvaartuig, dat zich binnen Nederlands rechtsgebied door de lucht beweegt, dient een opdracht om zich naar een bepaald luchtvaartterrein te begeven onverwijld op te volgen. Zo nodig kan het daartoe worden gedwongen.

  • 2 Een vreemd militair luchtvaartuig, dat binnen Nederlands rechtsgebied vertoeft, kan door of vanwege Onze minister worden gelast langs een daartoe aangegeven route Nederlands rechtsgebied te verlaten. Zo nodig kan het daartoe worden gedwongen.

Artikel 7

De toelating van vreemde militaire luchtvaartuigen tot het Nederlandse rechtsgebied geschiedt onder de algemene voorwaarde dat de Nederlandse wetten en verordeningen worden in acht genomen.

Onze ministers van defensie, van verkeer en waterstaat en van buitenlandse zaken zijn belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.

Amsterdam, 9 september 1959

JULIANA.

De Minister van Defensie,

S. H. VISSER.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

H. A. KORTHALS.

De Minister van Buitenlandse Zaken a.i.,

J. DE QUAY.

Uitgegeven de vijfentwintigste september 1959.

De Minister van Justitie,

A. C. W. BEERMAN.