Wet van 14 juli 1960, houdende voorziening nopens het weren van bepaalde besmettelijke
ziekten, welke door internationaal verkeer worden verbreid
Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is gebleken voor de toepassing
van de op 25 mei 1951 te Genève tot stand gekomen Internationale Sanitaire Regeling
met Bijlagen (Regeling No. 2 van de Wereldgezondheidsorganisatie, aangenomen door
de vierde Wereldgezondheidsvergadering; Trb. 1952, 145), zoals gewijzigd, welke regeling ingevolge de artikelen 21 en 22 van het
Statuut der Wereldgezondheidsorganisatie juncto artikel 67 van de Grondwet voor Nederland verbindend is, enige voorziening te treffen nopens het weren van bepaalde
besmettelijke ziekten, welke door internationaal verkeer worden verbreid;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal,
hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: