Prijzenwet

Geraadpleegd op 23-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2006 en zichtdatum 01-01-2014.
Geldend van 11-06-2003 t/m 28-12-2006

Wet van 24 maart 1961, houdende regelen op het gebied van de prijzen van goederen en diensten

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de mogelijkheid te openen regelen te stellen op het gebied van de prijzen van goederen of diensten, ingeval de ontwikkeling dier prijzen daartoe aanleiding geeft;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1

  • 1 Deze wet verstaat onder:

    producten: roerende zaken in de zin van het Burgerlijk Wetboek;

    diensten: alle diensten, in de ruimste zin, met inbegrip van de verrichtingen, welke het voorwerp zijn van een verzekerings- of garantieovereenkomst, doch met uitzondering van die, welke het voorwerp zijn van een arbeidsovereenkomst;

    Onze Minister: Onze Minister van Economische Zaken;

    College: het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

  • 2 Deze wet verstaat onder prijzen niet de vergoedingen voor diensten op het gebied van het bankwezen, in de ruimste zin, en van de geld- en kapitaalmarkt, voor zover zij het karakter van rentevergoeding dragen.

Artikel 2

  • 1 Onze Minister kan, in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, indien er naar zijn oordeel als gevolg van een zich plotseling voordoende noodsituatie van de nationale economie, veroorzaakt door een of meer schoksgewijs optredende factoren, sprake is van een zodanig versnellende inflatie - of indien er aanwijsbare omstandigheden zijn, op grond waarvan hij kan vermoeden dat een dergelijke versnellende inflatie zal ontstaan -, dat het nemen van een zodanige maatregel is vereist:

    • a. voor producten en diensten in het algemeen verbieden, voor zover het de binnenlandse markt betreft, het aanbieden, verkopen, verhuren, krachtens verkoop leveren of krachtens verhuur verschaffen van het genot van producten, onderscheidenlijk het aanbieden of verrichten van diensten of het zich verbinden deze te verrichten, tegen hogere dan door hem aan te geven prijzen;

    • b. voorschriften geven betreffende het voeren van een administratie, waaruit de vorming blijkt van de prijzen, die voor producten of diensten, ten aanzien van welke het onder a bepaalde toepassing heeft gevonden, op de binnenlandse markt worden gevraagd, bedongen of in rekening gebracht.

  • 2 Een regeling op grond van het eerste lid dient gepaard te gaan met de aankondiging van andere maatregelen welke in verband met het zich voordoen van de aldaar bedoelde noodsituatie vereist zijn en die ten doel hebben de inflatie te beperken.

  • 3 Een krachtens het eerste lid vastgestelde regeling geldt voor een bij die regeling vast te stellen tijdvak van ten hoogste zes maanden. Dit tijdvak kan eenmaal worden verlengd met ten hoogste zes maanden.

Artikel 2b

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden vastgesteld betreffende:

    • a. het bekendmaken van de prijzen, waartegen producten of diensten worden aangeboden;

    • b. het bekendmaken van de prijzen per in die maatregel aangewezen meeteenheden, waartegen producten worden aangeboden;

    • c. het bekendmaken van de vergoedingen, die bij het bepalen van prijzen van diensten voor werkzaamheden per bij die maatregel aangewezen tijdsduur in rekening worden gebracht, en het bekendmaken van de geldbedragen, die bij het bepalen van prijzen van diensten voor materialen en onderdelen, te gebruiken bij het verrichten van die diensten, in rekening worden gebracht;

    • d. het specificeren van op verrichte diensten betrekking hebbende rekeningen.

  • 2 De voordracht tot het vaststellen, wijzigen of intrekken van een algemene maatregel van bestuur als in het eerste lid bedoeld wordt Ons gedaan door Onze Minister en Onze Minister wie het mede aangaat te zamen.

Artikel 3

  • 1 Onze Minister kan van het krachtens de artikelen 2 of 2b bepaalde op daartoe strekkend verzoek ontheffing verlenen.

  • 2 De ontheffingen kunnen onder beperkingen worden verleend. Aan de ontheffingen kunnen voorschriften worden verbonden.

Artikel 4

  • 1 Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de bij besluit van Onze Minister en Onze Minister wie het mede aangaat tezamen aangewezen ambtenaren.

  • 2 Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 5

Artikel 7

Tegen een op grond van deze wet genomen besluit kan een belanghebbende beroep instellen bij het College.

Artikel 11

Indien in deze wet geregelde onderwerpen in het belang van een goede uitvoering van de wet nadere regeling behoeven, kan dit geschieden bij algemene maatregel van bestuur.

Artikel 12

  • 1 Een gedraging in strijd met het krachtens de artikelen 2, eerste lid, of 3 bepaalde is een misdrijf, wanneer zij opzettelijk geschiedt, en overigens een overtreding.

  • 2 Een gedraging in strijd met het bij of krachtens de artikelen 2b, 6b of - indien uitdrukkelijk aangeduid als strafbaar feit - 11 bepaalde, is een overtreding.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk, 24 maart 1961

JULIANA.

De Minister van Economische Zaken,

J. W. DE POUS.

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

G. M. J. VELDKAMP.

De Minister van Justitie,

A. C. W. BEERMAN.

De Minister van Financiën,

J. ZIJLSTRA.

De Minister van Volkshuisvesting en Bouwnijverheid,

J. VAN AARTSEN.

De Minister van Verkeer en Waterstaat a.i.,

J. VAN AARTSEN.

De Minister van Landbouw en Visserij,

V. G. M. MARIJNEN.

De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid,

VAN ROOY.

Uitgegeven de negende mei 1961.

De Minister van Justitie,

A. C. W. BEERMAN.