Wet op de kansspelbelasting

Geraadpleegd op 01-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2008.
Geldend van 01-01-2008 t/m 30-06-2008

Wet van 14 september 1961, houdende regelen inzake de belastingheffing met betrekking tot kansspelen

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de belastingheffing met betrekking tot kansspelen nader te regelen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Belastingplicht

Artikel 1

Onder de naam 'kansspelbelasting' wordt een directe belasting geheven van:

  • a. degene die gelegenheid geeft tot deelneming aan binnenlandse casinospelen.

  • b. de gerechtigden tot de prijzen van binnenlandse kansspelen, niet zijnde casinospelen.

  • c. de binnen het Rijk wonende of gevestigde gerechtigden tot de prijzen van buitenlandse kansspelen.

Artikel 2

  • 1 Onder kansspelen worden verstaan gelegenheden, gegeven tot mededinging naar:

    • a. prijzen en premies, indien de aanwijzing der winnaars geschiedt door enige kansbepaling waarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende invloed kunnen uitoefenen, met uitzondering van levensverzekeringen, premieleningen, alsmede toestellen, ingericht voor de beoefening van een spel, dat bestaat uit een door de speler in werking gesteld mechanisch, elektrisch of elektronisch proces, waarbij het resultaat kan leiden tot de middellijke of onmiddellijke uitkering van prijzen of premies, daaronder begrepen het recht om gratis verder te spelen (speelautomaten);

    • b. prijzen en premies, uitgeloofd ten behoeve van de deelnemers aan een prijsvraag van welke aard ook, tenzij een wetenschappelijke of kunstzinnige prestatie wordt gevorderd, dan wel een prestatie waarmee het algemeen maatschappelijk belang wordt gediend.

  • 2 Kansspelen worden als binnenlands beschouwd, indien zij worden gehouden door natuurlijke personen of door lichamen in de zin van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Stb. 1959, 301), van wie een of meer binnen het Rijk wonen of zijn gevestigd.

  • 3 Kansspelen worden als buitenlands beschouwd, indien zij niet vallen onder het tweede lid.

Hoofdstuk II. Voorwerp van de belasting

Artikel 3

  • 1 De belasting wordt geheven:

    • a. in de gevallen waarin artikel 1, letter a, van toepassing is, naar het verschil tussen de in een tijdvak ontvangen inzetten en de ter beschikking gestelde prijzen, dan wel, zo een ander dan de belastingplichtige de prijzen ter beschikking stelt, naar hetgeen in een tijdvak ontvangen wordt voor het geven van gelegenheid tot deelneming aan casinospelen;

    • b. in de gevallen waarin artikel 1, letter b, of letter c, van toepassing is, naar de prijzen.

  • 2 Onder prijzen worden verstaan alle goederen waaraan in het economische verkeer waarde kan worden toegekend, welke aan de deelnemers van de kansspelen uit hoofde van hun deelneming toevallen.

  • 3 Voor zover de prijzen niet in geld bestaan, worden zij in aanmerking genomen naar de waarde welke daaraan in het economische verkeer kan worden toegekend.

Hoofdstuk III. Vrijstellingen

Artikel 4

  • 1 Van de belasting is vrijgesteld:

    • a. de prijs welke niet meer bedraagt dan € 454;

    • b. de prijs welke niet uitgaat boven de prestatie welke staat tegenover de deelneming uit hoofde waarvan aanspraak op de prijs bestaat.

  • 2 Alle prijzen uit loterijen en prijsvragen welke verschuldigd zijn door dezelfde schuldenaar en vallen op loten of onderdelen van loten op grond van dezelfde toevallige gebeurtenis, worden voor de toepassing van het eerste lid tezamen als één prijs beschouwd.

Hoofdstuk IV. Tarief

Artikel 5

  • 2 Neemt degene die de prijs verschuldigd is, de belasting voor zijn rekening, dan wordt voor het berekenen van de belasting de prijs met 100/71 vermenigvuldigd.

Hoofdstuk V. Wijze van heffing

Artikel 5a

  • 1 In de gevallen waarin artikel 1, letter a, van toepassing is, moet de in een tijdvak verschuldigd geworden belasting op aangifte worden voldaan.

  • 2 De belasting wordt verschuldigd op het tijdstip waarop de prijs ter beschikking wordt gesteld.

  • 3 Indien het in artikel 3, eerste lid, letter a, bedoelde verschil over een tijdvak negatief is, wordt het verrekend met het positieve verschil over een volgend tijdvak. De verrekening geschiedt in de volgorde waarin zich negatieve en positieve verschillen voordoen.

Artikel 5b

De belastingplichtige is gehouden volgens door Onze Minister te stellen regelen een register te houden en daarin de gegevens te boeken welke voor de heffing van de belasting van belang zijn.

Artikel 6

  • 1 In de gevallen waarin artikel 1, letter b, van toepassing is, wordt de belasting geheven door inhouding op de prijs.

  • 2 Inhoudingsplichtige is degene die de prijs verschuldigd is.

  • 3 De inhoudingsplichtige is verplicht de belasting in te houden op het tijdstip waarop de prijs ter beschikking is gesteld.

  • 4 De inhoudingsplichtige is verplicht de ingehouden belasting op aangifte af te dragen. Overtreft de belasting de prijs voor zover deze in geld bestaat, dan wordt het ontbrekende geacht te zijn ingehouden op het in het derde lid omschreven tijdstip, met dien verstande dat de inhoudingsplichtige bevoegd is dat ontbrekende te verhalen op de belastingplichtige. De inhoudingsplichtige kan de afgifte van de prijs voor zover deze niet in geld bestaat opschorten tot voldoening van deze vordering plaatsvindt.

Artikel 7

  • 1 De inhoudingsplichtige is gehouden volgens door Onze Minister te stellen regelen een register te houden en daarin de gegevens te boeken welke voor de heffing van de belasting van belang zijn.

  • 2 Degene bij wie de prijs is betaalbaar gesteld, is gehouden op verzoek van de gerechtigde tot de prijs aan hem volgens door Onze Minister te stellen regelen, zodra de prijs is uitbetaald, tegoedgeschreven, verrekend of afgegeven, een gedagtekende nota uit te reiken, waaruit van de inhouding blijkt.

Artikel 8

  • 1 In de gevallen waarin artikel 1, letter c, van toepassing is, moet de belasting op aangifte worden voldaan.

  • 2 De belasting wordt verschuldigd op het tijdstip waarop de prijs:

    • a. ontvangen of verrekend wordt, ter beschikking van de belastingplichtige wordt gesteld of rentedragend wordt, dan wel

    • b. vorderbaar en tevens inbaar wordt.

Hoofdstuk VII. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 19

  • 1 Deze wet treedt in werking met ingang van een door Ons te bepalen tijdstip.

  • 2 Haar bepalingen zijn van toepassing, indien de gerechtigdheid tot de prijs op of na dat tijdstip ontstaat.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk , 14 september 1961

JULIANA.

De Staatssecretaris van Financiën,

VAN DEN BERGE.

De Minister van Justitie,

A. C. W. BEERMAN.

Uitgegeven de twaalfde oktober 1961.

De Minister van Justitie,

A. C. W. BEERMAN.