Wet op de Raad van State

Geraadpleegd op 25-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-02-2010 en zichtdatum 01-02-2010.
Geldend van 01-02-2010 t/m 30-06-2010

Wet van 9 maart 1962, op de Raad van State

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de wet van 21 December 1861, Stb. 129, houdende regeling van de samenstelling en de bevoegdheid van de Raad van State, door een nieuwe wet te vervangen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. De Raad van State in het algemeen

Artikel 1

De Raad van State bestaat, buiten de Koning als voorzitter, uit een vice-president en ten hoogste 28 staatsraden.

Artikel 2

  • 1 De vermoedelijke opvolger van de Koning heeft, nadat zijn achttiende jaar is vervuld, van rechtswege zitting in de Raad.

  • 2 De Koning kan ook andere leden van het koninklijk huis wanneer zij meerderjarig zijn zitting in de Raad verlenen.

  • 3 De leden van het koninklijk huis, die zitting in de Raad hebben, kunnen aan de beraadslagingen deelnemen, doch onthouden zich van stemmen.

Artikel 3

  • 1 De vice-president en de staatsraden worden bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken in overeenstemming met Onze Minister van Justitie voor het leven benoemd. Voor de benoeming van de vice-president wordt de Raad gehoord; voor de benoeming van de staatsraden doet de Raad een aanbeveling.

  • 2 Hun wordt bij koninklijk besluit ontslag verleend op eigen verzoek en bij het bereiken van de zeventigjarige leeftijd. In het laatste geval gaat het ontslag in op de eerste dag van de volgende maand.

Artikel 3a

  • 1 De vice-president en de staatsraden worden door de Raad, bij met redenen omkleed besluit, ontslagen, geschorst, of bij ongeschiktheid wegens ziekte met een andere taak belast, en de staatsraden worden door de vice-president, bij met redenen omkleed besluit, gewaarschuwd overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk 6A van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, met dien verstande dat wordt gelezen:

    • in plaats van «procureur-generaal»: vice-president;

    • in plaats van «plaatsvervangend procureur-generaal»: de oudste aanwezige staatsraad, naar rang van benoeming;

    • in plaats van «bij een gerecht dan wel binnen het gezagsbereik van Onze Minister»: binnen de Raad dan wel binnen het gezagsbereik van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

    • in plaats van «functionele autoriteit»: vice-president.

    De Raad doet de mededeling van beslissingen, bedoeld in artikel 46p, vijfde en zesde lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot wachtgeld en voorzieningen in verband met ziekte en arbeidsongeschiktheid.

Artikel 4

  • 1 Er kunnen staatsraden in buitengewone dienst worden benoemd ten getale van ten hoogste 50. De artikelen 3, 3a en 32 tot en met 35 zijn op hen van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Zij worden gekozen uit hen, die bewijzen hebben gegeven van bekwaamheid in zaken van wetgeving, bestuur of rechtspraak dan wel van bijzondere deskundigheid in aangelegenheden, die de wetgeving, het bestuur of de rechtspraak raken.

  • 3 Zij kunnen bij koninklijk besluit worden aangewezen om voor een bepaalde tijd, doch voor ten hoogste vijf jaar, twee vijfde deel, de helft, drie vijfde deel of vier vijfde deel van de taak van een staatsraad te vervullen en hebben alsdan gelijke bevoegdheid als de staatsraden.

  • 4 De staatsraden in buitengewone dienst die niet ingevolge het derde lid een vaste deeltaak vervullen kunnen door de vice-president worden opgeroepen om deel te nemen aan bepaalde werkzaamheden van de Raad en hebben alsdan gelijke bevoegdheid als de staatsraden.

Artikel 5

Om tot vice-president of tot staatsraad of tot staatsraad in buitengewone dienst te kunnen worden benoemd moet men Nederlander zijn.

Artikel 7

  • 1 Onverenigbaar met het ambt van vice-president of staatsraad zijn:

    • a. de openbare betrekkingen, aan welke een vaste beloning of toelage is verbonden;

    • b. het lidmaatschap van publiekrechtelijke colleges, waarvoor de keuze geschiedt bij krachtens wettelijk voorschrift uitgeschreven verkiezingen;

    • c. het ambt of beroep van advocaat, notaris, accountant, belastingconsulent of zaakwaarnemer.

  • 2 Behoudens indien de onverenigbaarheid ook uit een ander wettelijk voorschrift voortvloeit, kan ten aanzien van een staatsraad op diens verzoek van het eerste lid, onderdeel a, bij koninklijk besluit, de Raad van State gehoord, voor een bepaalde tijd ontheffing worden verleend.

  • 3 Gedurende de ontheffing, bedoeld in het tweede lid, is de staatsraad ontheven van de waarneming van zijn ambt.

  • 4 De bezoldiging blijft gedurende de periode van de ontheffing van de waarneming van zijn ambt achterwege.

  • 5 De vice-president, de staatsraden en de staatsraden in buitengewone dienst vervullen geen betrekkingen waarvan de uitoefening ongewenst is met het oog op een goede vervulling van hun ambt of op de handhaving van hun onpartijdigheid en onafhankelijkheid of van het vertrouwen daarin.

  • 6 De betrekkingen die de vice-president, de staatsraden en de staatsraden in buitengewone dienst buiten hun ambt vervullen worden door de vice-president openbaar gemaakt.

Artikel 8

  • 1 Alvorens hun ambt te aanvaarden leggen de vice-president, de staatsraden en de staatsraden in buitengewone dienst in handen van de Koning de volgende eed (verklaring en belofte) af:

    "Ik zweer (verklaar) dat ik, tot het verkrijgen van mijn aanstelling, middellijk noch onmiddellijk, onder welke naam of welk voorwendsel ook, aan iemand iets heb gegeven of beloofd.

    Ik zweer (verklaar en beloof) dat ik, om iets in dit ambt te doen of te laten, van niemand enig geschenk of enige belofte heb aangenomen of zal aannemen, middellijk of onmiddellijk.

    Ik zweer (beloof) trouw aan de Koning, dat ik het Statuut voor het Koninkrijk en de Grondwet steeds zal helpen onderhouden en mijn ambt met eerlijkheid, nauwgezetheid en onpartijdigheid zal vervullen.

    Zo waarlijk helpe mij God almachtig!"

    (Dat verklaar en beloof ik").

  • 2 Deze eed (verklaring en belofte) kan door de staatsraden en de staatsraden in buitengewone dienst ook worden afgelegd in een vergadering van de Raad in handen van de vice-president, daartoe door de Koning gemachtigd.

Artikel 10

De vice-president wordt bij verhindering of ontstentenis vervangen door de oudste aanwezige staatsraad, naar rang van benoeming.

Artikel 11

  • 1 Aan de Raad worden toegevoegd een secretaris en het vereiste aantal ambtenaren van Staat in de nodige rangen.

  • 2 Zij worden bij koninklijk besluit op voordracht van de Raad benoemd en bij koninklijk besluit, de Raad gehoord, ontslagen.

Artikel 12

  • 2 In bijzondere gevallen kan van het bepaalde in het vorige lid worden afgeweken.

Artikel 13

De secretaris en de ambtenaren van Staat leggen alvorens hun ambt te aanvaarden in een vergadering van de Raad in handen van de voorzitter, de volgende eed (verklaring en belofte) af:

"Ik zweer (verklaar) dat ik, tot het verkrijgen van mijn aanstelling, middellijk noch onmiddellijk, onder welke naam of welk voorwendsel ook, aan iemand iets heb gegeven of beloofd.

Ik zweer (verklaar en beloof) dat ik, om iets in dit ambt te doen of te laten, van niemand enig geschenk of enige belofte heb aangenomen of zal aannemen, middellijk of onmiddellijk.

Ik zweer (beloof) dat ik al de plichten, aan mijn ambt verbonden, eerlijk en vlijtig zal vervullen.

Zo waarlijk helpe mij God almachtig!"

(Dat verklaar en beloof ik").

Artikel 15

  • 1 Wij horen de Raad over:

    • a. de voorstellen van wet door Ons aan de Staten-Generaal te doen;

    • b. de ontwerpen van algemene maatregelen van bestuur;

    • c. de voorstellen tot goedkeuring van een verdrag of van het voornemen tot opzegging van een verdrag.

  • 2 Wij horen de Raad voorts in de gevallen waarin een wet dit voorschrijft, zomede over alle zaken waaromtrent Wij het nodig oordelen. Wij horen de Raad niet over de bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal of bij de Staten-Generaal in verenigde vergadering door een of meer leden aanhangig gemaakte voorstellen van wet, voordat zij door de Staten-Generaal zijn aangenomen.

  • 3 Wij brengen bij de Raad ter overweging de ontwerpen van krachtens enige wet te nemen koninklijke besluiten tot vernietiging.

  • 4 Aan het hoofd van de voorstellen en ontwerpen, bedoeld in het eerste lid, en van de besluiten, bedoeld in het derde lid, wordt vermeld dat de Raad van State daaromtrent is gehoord.

Artikel 15a

  • 1 De Tweede Kamer der Staten-Generaal hoort de Raad over de bij haar door een of meer leden aanhangig gemaakte voorstellen van wet, voordat zij deze in behandeling neemt.

  • 2 In de gevallen waarin de Tweede Kamer zulks nodig oordeelt, hoort zij de Raad voorts omtrent de in het eerste lid bedoelde voorstellen, nadat deze in behandeling zijn genomen.

  • 3 Het bepaalde in het eerste en tweede lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de Staten-Generaal in verenigde vergadering.

Artikel 15b

Het horen van de Raad kan achterwege blijven over:

  • a. voorstellen van wet tot wijziging van de begroting van het Rijk;

  • b. voorstellen van wet tot goedkeuring van een verdrag of van het voornemen tot opzegging van een verdrag, indien dit verdrag of dit voornemen eerder ter stilzwijgende goedkeuring aan de Staten-Generaal was voorgelegd.

Artikel 15c

  • 2 Binnen zes maanden nadat het ontwerp is opgesteld kan Onze Minister wie het aangaat, de Raad gemotiveerd verzoeken zijn ontwerp in nadere overweging te nemen. Indien het koninklijk besluit afwijkt van het ontwerp of het nader ontwerp wordt het in het Staatsblad geplaatst met het ontwerp, bedoeld in het eerste lid en indien daarvan sprake is, het nader ontwerp. Indien niet binnen zes maanden een verzoek als bedoeld in de eerste volzin is gedaan luidt het koninklijk besluit overeenkomstig het ontwerp.

Artikel 16

  • 1 De Raad is bevoegd Ons voordrachten te doen omtrent onderwerpen van wetgeving of bestuur, waaromtrent hij het doen van voorstellen van wet of het uitvaardigen van algemene maatregelen van bestuur wenselijk acht.

  • 2 Ook overigens kan de Raad Ons van zijn gevoelen doen blijken over aangelegenheden, die naar zijn oordeel van bijzondere betekenis zijn.

Artikel 17

De Raad regelt zijn verdeling in afdelingen, welke elk betrekking hebben op één of meer ministeries. De regeling wordt in de Staatscourant bekend gemaakt.

Artikel 18

  • 1 De afdelingen hebben tot taak het voorbereiden van de behandeling van zaken in de Raad.

  • 2 Zij dienen op verzoek Onze Ministers van voorlichting in zaken van wetgeving en bestuur.

Artikel 18a

  • 2 Het ontwerp van een koninklijk besluit tot vernietiging is niet openbaar.

  • 3 Een door Onze Minister wie het aangaat aangewezen ambtenaar kan in een vergadering als bedoeld in het eerste lid aanwezig zijn om inlichtingen te geven.

Artikel 19

De Raad regelt de werkzaamheden van de algemene vergadering en de in artikel 17 bedoelde afdelingen, alsmede voor zover nodig de overige aangelegenheden, welke op het college betrekking hebben en niet uitsluitend de Afdeling bestuursrechtspraak aangaan. De regeling wordt in de Staatscourant bekend gemaakt.

Artikel 20

In de gevallen, bedoeld in artikel 15, wordt de aangelegenheid hetzij door de Koning, op voordracht van Onze Minister wie het aangaat, hetzij door Onze Minister krachtens koninklijke machtiging, ter overweging aanhangig gemaakt.

Artikel 21

  • 1 Onze Ministers geven aan de Raad of aan zijn afdelingen de inlichtingen, die in verband met de te behandelen zaken vereist worden.

  • 2 Het inwinnen door de Raad en zijn afdelingen van inlichtingen bij anderen dan Onze Minister, wie de zaak aangaat, geschiedt door tussenkomst van deze.

  • 3 De vice-president kan personen oproepen om aan de Raad of zijn afdelingen voorlichting en advies te geven.

Artikel 22

De Raad beraadslaagt met Onze Minister, wie de zaak aangaat, indien de Raad of de Minister zulks mocht verlangen.

Artikel 23

  • 1 Het aantal staatsraden, de vice-president en de staatsraden in buitengewone dienst daaronder begrepen, dat tot het vaststellen van een advies van de Raad wordt gevorderd, bedraagt niet minder dan de helft van het aantal staatsraden, waaruit de Raad, de vice-president inbegrepen, bestaat op het ogenblik, waarop het advies wordt vastgesteld.

  • 2 Het advies wordt vastgesteld bij volstrekte meerderheid van stemmen. Bij staking van stemmen beslist de stem van de voorzitter der vergadering. Van die omstandigheid wordt in het advies melding gemaakt.

Artikel 24

  • 1 Het advies van de Raad is met redenen omkleed.

  • 2 Hij, die in de vergadering een mening kenbaar heeft gemaakt, van die der meerderheid afwijkende, kan zich in deze vergadering de bevoegdheid voorbehouden tot het uitbrengen van een afzonderlijk advies, hetwelk bij het advies van de Raad wordt gevoegd.

Artikel 24a

De vice-president, de staatsraden en de staatsraden in buitengewone dienst nemen geen deel aan de beraadslagingen en stemmen niet mee, indien daardoor hun onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

Artikel 24b

De vice-president, de staatsraden en de staatsraden in buitengewone dienst nemen geheimhouding in acht indien deze door de Koning of door Onze Minister wie de zaak aangaat nodig is geoordeeld dan wel indien de meerderheid van degenen die aan de beraadslaging deelnemen, daartoe heeft besloten.

Artikel 25

Van de koninklijke besluiten in zaken, waarover de Raad is gehoord, wordt aan deze mededeling gedaan.

Artikel 25a

  • 1 Onze Minister wie het rechtstreeks aangaat draagt zorg voor het openbaar maken in de Staatscourant van

    • a. adviezen van de Raad, door Ons gevraagd,

    • b. voordrachten en andere voorstellen Ons gedaan ingevolge artikel 16.

  • 2 Openbaarmaking van de adviezen, bedoeld in het eerste lid onder a, geschiedt te zamen met openbaarmaking van de aan de Raad voorgelegde tekst en van het nader rapport aan Ons. Zij heeft plaats voor wat betreft

    • - adviezen over door Ons ingezonden voorstellen van wet: gelijktijdig met de inzending daarvan aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal;

    • - adviezen over voorstellen van wet door de Staten-Generaal aan Ons gedaan: gelijktijdig met de bekendmaking van de wet;

    • - adviezen over verdragen met andere mogendheden en volkenrechtelijke organisaties, aan de Staten-Generaal ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen: gelijktijdig met de overlegging daarvan aan de Staten-Generaal;

    • - adviezen over algemene maatregelen van bestuur en andere koninklijke besluiten: gelijktijdig met de bekendmaking.

  • 3 Openbaarmaking van adviezen als bedoeld in het eerste lid, onder a, welke niet kan geschieden zoals voorzien in het tweede lid, alsmede openbaarmaking van voordrachten en andere voorstellen, gedaan ingevolge artikel 16, geschiedt uiterlijk binnen dertig dagen nadat is beslist op het advies, de voordracht of een ander voorstel van de Raad. Daarbij worden mede openbaar gemaakt het nader rapport en, in voorkomend geval, de aan de Raad voorgelegde tekst alsmede het koninklijk besluit, indien de openbaarmaking niet elders is geregeld. De openbaarmaking heeft plaats op de wijze, voorgeschreven in artikel 9, eerste en tweede lid, van de Wet openbaarheid van bestuur.

  • 4 Openbaarmaking blijft achterwege

    • a. in de gevallen, bedoeld in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur;

    • b. indien een advies als bedoeld in het eerste lid, onder a, zonder meer instemmend luidt, dan wel uitsluitend opmerkingen van redaktionele aard bevat.

  • 5 De Raad doet in zijn adviezen, bedoeld in het eerste lid, voorstellen omtrent de toepassing van de bepalingen van het vierde lid.

Artikel 25b

  • 2 Openbaarmaking van de adviezen geschiedt te zamen met openbaarmaking van de schriftelijke reactie.

  • 4 De Raad doet in de adviezen voorstellen omtrent de toepassing van de bepalingen van het derde lid.

Hoofdstuk II. De Afdeling bestuursrechtspraak

Titel I. Algemene bepalingen

Artikel 26

Een afdeling van de Raad, genaamd Afdeling bestuursrechtspraak, is belast met de behandeling van de bij de wet aan haar opgedragen geschillen.

Artikel 27

  • 1 De Afdeling bestaat uit de staatsraden en de staatsraden in buitengewone dienst.

  • 2 Bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister van Justitie in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken wordt uit de staatsraden een voorzitter van de Afdeling benoemd. Voor de benoeming doet de Raad een aanbeveling.

  • 3 De benoeming geldt voor het leven. Zij kan slechts op verzoek van de voorzitter worden ingetrokken en vervalt in geval van ontslag als staatsraad.

Artikel 28

  • 1 De voorzitter van de Afdeling kan worden vervangen door een ander lid van de Afdeling.

  • 2 De voorzitter regelt de werkzaamheden van de Afdeling, alsmede de overige aangelegenheden die uitsluitend de Afdeling aangaan.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de werkwijze van de Afdeling.

Artikel 29

  • 1 De Afdeling vormt en bezet op voorstel van de voorzitter enkelvoudige en meervoudige kamers. De meervoudige kamers bestaan uit drie leden, van wie een als voorzitter optreedt.

  • 2 De voorzitter van de Afdeling, degene die hem vervangt, degene die zitting heeft in een enkelvoudige kamer en de meerderheid van de leden van een meervoudige kamer:

    • a. moet op grond van het afleggen van een afsluitend examen van een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs door een universiteit dan wel de Open Universiteit waarop de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek betrekking heeft, de graad Bachelor op het gebied van het recht en tevens de graad Master op het gebied van het recht zijn verleend, of

    • b. moeten op grond van het met goed gevolg afleggen van het afsluitend examen van een opleiding op het gebied van het recht aan een universiteit dan wel de Open Universiteit waarop de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek betrekking heeft, het recht om de titel meester te voeren hebben verkregen.

    Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de beroepsvereisten. Artikel 1d, tweede lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 30

  • 1 De voorzitter van een meervoudige kamer doet in raadkamer hoofdelijk omvraag. De voorzitter maakt zelf als laatste zijn oordeel kenbaar.

  • 2 Ieder lid is verplicht aan de besluitvorming deel te nemen.

  • 3 Een afwezig lid kan zijn oordeel niet door een van de aanwezige leden doen voordragen of het schriftelijk uitbrengen.

Artikel 31

Het is de leden van de Afdeling en de ten behoeve van de Afdeling werkzame ambtenaren verboden:

  • a. hetgeen zij als zodanig te weten zijn gekomen verder bekend te maken dan voor de uitoefening van hun functie wordt gevorderd,

  • b. de gevoelens te openbaren die in raadkamer zijn geuit, en

  • c. over een voor hen aanhangige zaak of over een zaak die naar zij weten of redelijkerwijs kunnen vermoeden, voor hen aanhangig zal worden, op enigerlei bijzondere wijze in contact te treden met partijen, gemachtigden of degene die een partij bijstaat.

Artikel 32

  • 1 Degene die een klacht heeft over de wijze waarop een lid van de Afdeling zich bij de deelneming aan de werkzaamheden van de Afdeling jegens hem heeft gedragen, kan, tenzij de klacht een beslissing betreft, de vice-president verzoeken een vordering in te stellen bij de Raad van State tot het doen van een onderzoek naar die gedraging.

  • 2 Het verzoekschrift dient de naam en het adres van de verzoeker te bevatten. De bedoelde gedraging en de daaromtrent gerezen klacht moeten er zo duidelijk mogelijk in worden omschreven.

Artikel 33

  • 1 De vice-president voldoet aan het verzoek, tenzij:

    • a. niet is voldaan aan de vereisten, vermeld in artikel 32, tweede lid,

    • b. reeds aanstonds blijkt dat het verzoekschrift onredelijk lang na het ontstaan van de klacht is ingediend of geen genoegzame gronden inhoudt om het instellen van een onderzoek te vorderen,

    • c. een verzoekschrift van de verzoeker, dezelfde gedraging betreffende, in behandeling is of - behoudens indien een nieuwe omstandigheid, dezelfde gedraging betreffende, is bekend geworden en zulks tot een ander oordeel zou hebben kunnen leiden - is afgedaan,

    • d. voor de verzoeker met betrekking tot de klacht een voorziening bij een rechterlijke instantie openstaat of heeft opengestaan en hij daarvan geen gebruik heeft gemaakt, dan wel ten aanzien van die klacht een uitspraak van een rechterlijke instantie is gedaan waartegen geen rechtsmiddel openstaat,

    • e. door de vice-president een vordering als bedoeld in artikel 3a van deze wet juncto hoofdstuk 6A van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren is of zal worden ingediend.

  • 2 De vice-president stelt de verzoeker en degene op wiens gedraging het verzoekschrift betrekking heeft, in de gelegenheid hem inlichtingen te verstrekken. Hij hoort de in de eerste volzin bedoelde personen, wanneer dezen dit verzoeken.

  • 3 De vice-president stelt de verzoeker en degene op wiens gedraging het verzoekschrift betrekking heeft, op de hoogte van de uitkomsten van het vooronderzoek. Staat naar het oordeel van de vice-president met betrekking tot de klacht een voorziening bij een rechterlijke instantie open, dan geeft hij daarvan kennis aan de verzoeker.

Artikel 34

  • 1 De Raad stelt de verzoeker en degene op wiens gedraging het verzoekschrift betrekking heeft in de gelegenheid naar aanleiding van de vordering van de vice-president, al dan niet in elkaars tegenwoordigheid, te worden gehoord.

  • 2 Het onderzoek geschiedt in raadkamer. De Raad kan, hetzij op verzoek van de vice-president, hetzij op verzoek van een van de in het eerste lid bedoelde personen, hetzij ambtshalve, getuigen horen.

  • 3 De Raad kan het horen, bedoeld in het eerste en het tweede lid, opdragen aan een door hem in te stellen bijzondere afdeling, die aan de Raad verslag uitbrengt.

Artikel 35

  • 1 De Raad beslist bij een uitspraak, waarin hij zijn bevindingen met betrekking tot de in het verzoekschrift genoemde bezwaren opneemt en zijn oordeel uitspreekt over de gegrondheid daarvan.

  • 2 Een afschrift van de uitspraak wordt door de secretaris gezonden aan de verzoeker en aan degene op wiens gedraging het verzoekschrift betrekking heeft.

Titel II. Beroep en hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak

§ 1. Beroep

Artikel 36

  • 2 De zaken die bij de Afdeling aanhangig worden gemaakt, worden in behandeling genomen door een meervoudige kamer.

  • 3 Indien een zaak naar het oordeel van de meervoudige kamer geschikt is voor verdere behandeling door één rechter, kan zij deze verwijzen naar een enkelvoudige kamer.

  • 4 Indien een zaak naar het oordeel van de enkelvoudige kamer ongeschikt is voor behandeling door één rechter, verwijst zij deze naar een meervoudige kamer.

  • 5 Verwijzing kan geschieden in elke stand van het geding. Een verwezen zaak wordt voortgezet in de stand waarin zij zich bevindt.

  • 6 De Afdeling kan het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. De vorige volzin vindt geen toepassing, indien belanghebbenden die niet als partij aan het geding deelnemen daardoor onevenredig kunnen worden benadeeld.

§ 2. Hoger beroep

Artikel 37

  • 1 Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen bij de Afdeling hoger beroep instellen tegen een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht en tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:86 van die wet, tenzij tegen de uitspraak hoger beroep kan worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep, het College van Beroep voor het bedrijfsleven of het gerechtshof.

  • 3 Tegelijkertijd met het hoger beroep tegen de in het eerste lid bedoelde uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegen:

Artikel 38

  • 1 De secretaris doet van het ingestelde hoger beroep zo spoedig mogelijk mededeling aan de griffier van de rechtbank die de uitspraak heeft gedaan.

  • 2 De griffier van de rechtbank, bedoeld in het eerste lid, zendt de gedingstukken met vier afschriften van het proces-verbaal van de zitting, voor zover dit op de zaak betrekking heeft, en vier afschriften van de uitspraak binnen een week na ontvangst van de in het eerste lid bedoelde mededeling aan de secretaris.

Artikel 39

  • 2 De zaken die bij de Afdeling aanhangig worden gemaakt, worden in behandeling genomen door een meervoudige kamer.

  • 3 Indien een zaak die door een enkelvoudige kamer van de rechtbank is behandeld naar het oordeel van de meervoudige kamer geschikt is voor verdere behandeling door één rechter, kan zij deze verwijzen naar een enkelvoudige kamer.

  • 4 Indien een zaak naar het oordeel van de enkelvoudige kamer ongeschikt is voor behandeling door één rechter, verwijst zij deze naar een meervoudige kamer.

  • 5 Verwijzing kan geschieden in elke stand van het geding. Een verwezen zaak wordt voortgezet in de stand waarin zij zich bevindt.

  • 6 De Afdeling kan het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. De vorige volzin vindt geen toepassing, indien belanghebbenden die niet als partij aan het geding deelnemen daardoor onevenredig kunnen worden benadeeld.

Artikel 39a

  • 1 In geval van intrekking van het hoger beroep door het bestuursorgaan kan het bestuursorgaan op verzoek van een partij bij afzonderlijke uitspraak met overeenkomstige toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in de kosten worden veroordeeld. Indien het hoger beroep mondeling wordt ingetrokken, wordt het verzoek door de partij die daarbij aanwezig is mondeling gedaan tegelijk met de intrekking van het hoger beroep. Indien aan dit vereiste niet is voldaan, wordt het verzoek niet-ontvankelijk verklaard. Indien het hoger beroep schriftelijk wordt ingetrokken, wordt het verzoek schriftelijk gedaan. De artikelen 6:5 tot en met 6:9, 6:11, 6:14, 6:15, 6:17 en 6:21 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 40

  • 1 Van de indiener van het beroepschrift wordt door de secretaris een griffierecht geheven. Indien de uitspraak van de rechtbank, voor zover daartegen hoger beroep is ingesteld, betrekking heeft op meer dan één besluit of indien het een gezamenlijk beroepschrift van twee of meer indieners ter zake van dezelfde uitspraak betreft, is eenmaal griffierecht verschuldigd. In die gevallen bedraagt het griffierecht het hoogste op grond van het tweede lid ter zake van een van de besluiten onderscheidenlijk door een van de indieners verschuldigde griffierecht.

  • 2 Het griffierecht bedraagt:

    • a. € 224 indien door een natuurlijke persoon hoger beroep is ingesteld, tenzij bij wet anders is bepaald, en

    • b. € 448 indien anders dan door een natuurlijke persoon hoger beroep is ingesteld.

  • 3 Indien het bestuursorgaan hoger beroep heeft ingesteld en de uitspraak van de rechtbank wordt in stand gelaten, wordt van het bestuursorgaan een griffierecht geheven van € 448.

  • 4 De secretaris wijst de indiener van het beroepschrift op de verschuldigdheid van het griffierecht en deelt hem mee dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de dag van verzending van zijn mededeling dient te zijn bijgeschreven op de rekening van de secretarie dan wel ter secretarie dient te zijn gestort. Indien het bedrag niet binnen deze termijn is bijgeschreven of gestort, wordt het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

  • 5 Indien het hoger beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, wordt het door de indiener betaalde griffierecht aan hem vergoed door het bestuursorgaan. In de overige gevallen kan het bestuursorgaan, indien het hoger beroep wordt ingetrokken, het betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoeden.

  • 6 De in het tweede en derde lid genoemde bedragen kunnen bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd voor zover de consumentenprijsindex daartoe aanleiding geeft.

  • 7 Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op een verzoek om herziening.

Artikel 41

  • 2 Artikel 40, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de termijn binnen welke de bijschrijving of storting van het verschuldigde bedrag dient plaats te vinden, twee weken bedraagt. De voorzitter kan een kortere termijn stellen.

  • 3 Indien het verzoek wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan, onderscheidenlijk de belanghebbende tot wie het bestreden besluit is gericht, aan de voorzitter schriftelijk heeft medegedeeld de uitvoering van het bestreden besluit hangende de procedure met betrekking tot de hoofdzaak op te schorten dan wel de gevraagde voorlopige maatregelen te zullen nemen, wordt het betaalde griffierecht door de secretaris terugbetaald. In de overige gevallen kan het bestuursorgaan, indien het verzoek wordt ingetrokken, het betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoeden.

  • 4 De uitspraak kan inhouden dat het betaalde griffierecht door het door de voorzitter aangewezen bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk wordt vergoed.

  • 5 Indien het verzoek is gedaan door het bestuursorgaan en het verzoek geheel of gedeeltelijk wordt toegewezen, kan de uitspraak inhouden dat het betaalde griffierecht door de secretaris aan het bestuursorgaan wordt terugbetaald.

  • 6 Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op een verzoek om voorlopige voorziening dat wordt gedaan nadat een verzoek om herziening is gedaan.

Artikel 42

De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank, hetzij met overneming, hetzij met verbetering van de gronden, of doet, met gehele of gedeeltelijke vernietiging van de uitspraak, hetgeen de rechtbank zou behoren te doen.

Artikel 43

  • 1 Indien de Afdeling de uitspraak van de rechtbank geheel of gedeeltelijk vernietigt, houdt de uitspraak tevens in dat aan de indiener van het beroepschrift het door hem betaalde griffierecht door het door de Afdeling aangewezen bestuursorgaan wordt vergoed.

  • 2 In de overige gevallen kan de uitspraak inhouden dat het betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk door het door de Afdeling aangewezen bestuursorgaan wordt vergoed.

Artikel 44

  • 1 De Afdeling wijst de zaak terug naar de rechtbank die deze in eerste aanleg heeft behandeld, indien:

    • a. de rechtbank haar onbevoegdheid of de niet-ontvankelijkheid van het beroep heeft uitgesproken en de Afdeling deze uitspraak vernietigt met bevoegdverklaring van de rechtbank onderscheidenlijk ontvankelijkverklaring van het beroep, of

    • b. de Afdeling om andere redenen dan bedoeld in onderdeel a van oordeel is dat de zaak opnieuw door de rechtbank moet worden behandeld.

  • 2 De secretaris zendt de gedingstukken, onder medezending van een afschrift van de uitspraak, zo spoedig mogelijk aan de griffier van de rechtbank.

Artikel 45

In de gevallen, bedoeld in artikel 44, eerste lid, onderdeel a, kan de Afdeling de zaak zonder terugwijzing afdoen, indien zij naar haar oordeel geen nadere behandeling door de rechtbank behoeft.

Artikel 46

Indien de Afdeling van oordeel is dat de uitspraak is gedaan door een andere rechtbank dan de bevoegde, kan zij de onbevoegdheid voor gedekt verklaren en de uitspraak als bevoegdelijk gedaan aanmerken.

Hoofdstuk III. Slotbepalingen

Artikel 47

  • 1 Tegen de vice-president, de staatsraden en de staatsraden in buitengewone dienst kan noch een rechtsvervolging, noch een rechtsvordering worden ingesteld wegens hetgeen zij tijdens de beraadslaging in de Raad, een afdeling als bedoeld in artikel 17, de Afdeling bestuursrechtspraak of een kamer van die Afdeling hebben gezegd, dan wel daaraan schriftelijk hebben overgelegd.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk, 9 maart 1962

JULIANA.

De Minister van Binnenlandse Zaken,

E. H. TOXOPEUS.

De Minister van Justitie,

A. C. W. BEERMAN.

Uitgegeven de dertigste maart 1962.

De Minister van Justitie,

A. C. W. BEERMAN.