Instellingswet Bijstandkorps burgerlijke rijksambtenaren bestemd voor dienst in Nederlands-Nieuw-Guinea

Geraadpleegd op 24-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2017 en zichtdatum 10-01-2017.
Geldend van 01-01-2002 t/m heden

Wet van 25 mei 1962, houdende instelling van een Bijstandkorps van burgerlijke rijksambtenaren, dat bestemd is voor dienst in Nederlands-Nieuw-Guinea

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het in verband met de voortschrijdende ontwikkeling in Nederlands-Nieuw-Guinea wenselijk is bij de wet regelen te stellen betreffende de rechtstoestand van Nederlanders, die ten dienste van het openbaar bestuur aldaar werkzaam zijn of zullen zijn;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1

  • 1 Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:

    het Bijstandkorps: het Bijstandkorps bedoeld in artikel 2;

    Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

    de Gouverneur: de Gouverneur van Nederlands-Nieuw-Guinea;

    Nederlander: Nederlander in de zin van de wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap.

  • 2 Tenzij het tegendeel blijkt, zijn in deze wet onder leden van het Bijstandkorps gewezen leden van dat korps begrepen.

Artikel 2

  • 1 Er is een Bijstandkorps van burgerlijke rijksambtenaren, dat bestemd is voor dienst in Nederlands-Nieuw-Guinea.

  • 2 De leden van het Bijstandkorps worden in openbare dienst aangesteld om in Nederlands-Nieuw-Guinea werkzaam te zijn.

  • 3 Zij worden als zodanig met inachtneming van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regelen door Ons of door Onze Minister aangesteld en ontslagen.

Artikel 3

  • 1 Alleen Nederlanders kunnen tot lid van het Bijstandkorps worden aangesteld.

  • 2 Wij kunnen in bijzondere gevallen anderen dan Nederlanders tot lid van het Bijstandkorps aanstellen.

Artikel 4

  • 1 De leden van het Bijstandkorps worden, tenzij het tot aanstelling bevoegde gezag anders bepaalt, ter beschikking gesteld van het bevoegde gezag van Nederlands-Nieuw-Guinea om, met inachtneming van het bepaalde in de akte van aanstelling tot lid van het Bijstandkorps, te worden aangesteld in de daarvoor in aanmerking komende ambten van Nederlands-Nieuw-Guinea.

  • 2 Ontslag van de leden van het Bijstandkorps als landsdienaar beëindigt niet tevens het lidmaatschap van het Bijstandkorps, tenzij bij algemene maatregel van bestuur anders is bepaald.

Artikel 5

De rechten en verplichtingen van de leden van het Bijstandkorps worden bepaald:

  • a. door hetgeen bij of krachtens deze wet wordt bepaald;

  • b. door de voorschriften, welke met betrekking tot de in artikel 4 bedoelde ambten zijn vastgesteld.

Artikel 6

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden ten aanzien van de leden van het Bijstandkorps, de Centrale Commissie voor Georganiseerd Overleg in Ambtenarenzaken gehoord, voorschriften vastgesteld betreffende:

    • a. aanstelling, schorsing en ontslag;

    • b. bij aanstelling toe te kennen voorlopige wedde;

    • c. uitzending en terbeschikkingstelling en daarmede verband houdende rechten en verplichtingen;

    • d. wedde - waarin een vergoeding voor expatriatie is begrepen - en toelagen;

    • e. aanspraken in geval van ziekte;

    • f. buiten Nederlands-Nieuw-Guinea door te brengen verloven;

    • g. aanspraken in het geval dat de bestemming in Nederlands-Nieuw-Guinea vervalt;

    • h. aanspraken bij ontslag;

    • i. de beperking van cumulatie van aanspraken op wedde, bezoldiging, vergoedingen en andere financiële aanspraken, welke de leden van het Bijstandkorps als zodanig en uit hoofde van het door hen beklede ambt van Nederlands-Nieuw-Guinea hetzij onder gelijke benaming, hetzij onder andere benaming bezitten;

    • j. instelling van een bijzondere commissie van overleg in Nederlands-Nieuw-Guinea.

  • 2 Op gelijke wijze als in het eerste lid is bepaald kunnen ten aanzien van de leden van het Bijstandkorps voorschriften worden vastgesteld betreffende andere onderdelen van de rechtspositie dan die, welke in dat lid zijn genoemd.

Artikel 8

Onder bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen voorwaarden kunnen leden van het Bijstandkorps worden verplicht tijdelijk buiten Nederlands-Nieuw-Guinea werkzaam te zijn.

Artikel 9

Leden van het Bijstandkorps, die deel uitmaken van de zittende magistratuur in Nederlands-Nieuw-Guinea, kunnen, zolang zij een zodanige functie bekleden, niet dan op hun eigen verzoek als lid van het Bijstandkorps worden ontslagen noch als zodanig worden geschorst. Zij kunnen gedurende dat tijdvak niet worden verplicht tijdelijk buiten Nederlands-Nieuw-Guinea werkzaam te zijn. Hun kunnen geen voordelen worden onthouden welke de krachtens artikel 6 vastgestelde voorschriften aan vergelijkbare leden van het Bijstandkorps toekennen.

Artikel 15

  • 1 Met inachtneming van het overigens in deze wet terzake bepaalde worden aan gewezen leden van het Bijstandkorps, die als lid van dat korps in vaste dienst waren aangesteld, en hun weduwen en wezen, alsmede aan de weduwen en wezen van in vaste dienst aangestelde leden van genoemd korps, pensioenen en uitkeringen toegekend overeenkomstig het bij ordonnantie van 29 december 1958 (Gouvernementsblad No. 83) vastgestelde Pensioenreglement Nederlands-Nieuw-Guinea - verder aan te duiden als "het pensioenreglement" - zoals dat op de dag van inwerkingtreding van deze wet luidt.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid worden de leden van het Bijstandkorps, die als lid van dat korps in vaste dienst zijn aangesteld, aangemerkt als landsdienaren in de zin van het pensioenreglement.

  • 3 De leden van het Bijstandkorps zijn als zodanig geen ambtenaar in de zin van de Pensioenwet 1922 (Stb. 240).

Artikel 16

  • 1 De bij of krachtens het pensioenreglement aan de Gouverneur of andere gezaghebbenden in Nederlands-Nieuw-Guinea toegekende bevoegdheden worden uitgeoefend door Onze Minister.

  • 2 Verzoeken om toekenning van pensioen dienen te worden gericht aan Onze Minister onder overlegging van een verklaring dat belanghebbende de pensioenen en uitkeringen krachtens de voor landsdienaren van Nederlands-Nieuw-Guinea geldende pensioenregeling, welke ingevolge artikel 21 geheel of gedeeltelijk in mindering kunnen worden gebracht, heeft aangevraagd.

Artikel 17

  • 1 Bij de toepassing van artikel 15 wordt de in het eerste lid van artikel 6 onder d bedoelde wedde als bezoldiging aangemerkt met dien verstande, dat voor vaststelling van de pensioengrondslag mede in aanmerking worden genomen de tot het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet genoten bezoldigingen in de zin van het Pensioenreglement Nederlands-Nieuw-Guinea.

  • 2 Als pensioengrondslag van een gewezen lid van het Bijstandkorps, dat nog niet tot landsdienaar was aangesteld, wordt aangemerkt de wedde, waarop bij aanstelling tot landsdienaar recht zou zijn verkregen.

Artikel 18

Het ontslag van een lid van het Bijstandkorps, verleend omdat zijn bestemming in Nederlands-Nieuw-Guinea om uitsluitend bij de dienst gelegen redenen vervalt, wordt aangemerkt als een ontslag, bedoeld in artikel 9, vierde lid, van het pensioenreglement.

Artikel 19

  • 1 Krachtens deze wet wordt slechts pensioen toegekend aan degene, die op de dag, waarop het recht op pensioen ontstaat, Nederlander is.

  • 2 Een krachtens deze wet toegekend pensioen vervalt indien de gepensioneerde niet langer Nederlander is.

  • 3 In geval van toepassing van het tweede lid van artikel 3 kan krachtens deze wet niettemin ook pensioen worden toegekend aan het gewezen lid van het Bijstandkorps, dat op de dag, waarop het recht op pensioen ontstaat, dezelfde nationaliteit bezit als bij zijn aanstelling tot lid van het Bijstandkorps, alsmede aan de nabestaanden van een overleden lid of gewezen lid van het Bijstandkorps, die op die dag dezelfde nationaliteit bezitten als dat lid of gewezen lid bij aanstelling tot lid van het Bijstandkorps bezat.

  • 4 In geval van toepassing van het derde lid vervalt een krachtens deze wet toegekend pensioen, indien de gepensioneerde niet langer de in dat lid bedoelde nationaliteit bezit, tenzij de belanghebbende Nederlander is geworden.

  • 5 Onze Minister kan in overeenstemming met Onze Ministers van Financiën en van Sociale Zaken en Volksgezondheid in bijzondere gevallen bepalen, dat het recht op toekenning van een pensioen of het recht op een toegekend pensioen gehandhaafd blijft na wijziging in nationaliteit.

  • 6 Voor de toepassing van dit artikel wordt statenloosheid als een vreemde nationaliteit aangemerkt.

Artikel 20

De financiële aanspraken van de leden van het Bijstandkorps, voortvloeiende uit hetgeen krachtens artikel 6 wordt bepaald, alsmede de krachtens deze wet toegekende pensioenen en uitkeringen, komen ten laste van 's Rijks begroting.

Artikel 21

  • 1 Op de pensioenen en uitkeringen, toegekend krachtens artikel 15, wordt in mindering gebracht de tegenwaarde in euro's van de pensioenen en uitkeringen, welke de belanghebbenden ontvangen krachtens de voor landsdienaren van Nederlands-Nieuw-Guinea geldende pensioenregeling.

  • 2 Indien het krachtens artikel 15 toegekende pensioen over kortere pensioendiensttijd is berekend dan het pensioen, waarop de belanghebbende krachtens de voor landsdienaren van Nederlands-Nieuw-Guinea geldende pensioenregeling recht heeft, wordt slechts in mindering gebracht het gedeelte van het krachtens laatstbedoelde regeling ontvangen pensioen, dat betrekking heeft op het gedeelte van de pensioendiensttijd van dat pensioen, samenvallende met de pensioendiensttijd van het pensioen krachtens artikel 15.

  • 3 Bij de toepassing van dit artikel worden algemene toeslagen en kortingen op de pensioenen in aanmerking genomen.

Artikel 22

Indien belanghebbenden geen pensioen of uitkering krachtens de voor landsdienaren van Nederlands-Nieuw-Guinea geldende pensioenregeling ontvangt en door hem geen verklaring werd overgelegd als bedoeld in het tweede lid van artikel 16, wordt op het pensioen en de uitkering, toegekend krachtens artikel 15, in mindering gebracht hetgeen in mindering zou zijn gebracht, indien het bepaalde in artikel 21 toepassing had kunnen vinden.

Artikel 23

  • 1 Op de pensioenen, toegekend krachtens artikel 15, zijn, bij een gelijktijdige aanspraak op pensioen krachtens de Algemene Ouderdomswet of de Algemene nabestaandenwet, de wetten van 20 december 1956 (Stb. 616) en 23 september 1959 (Stb. 340) van overeenkomstige toepassing, met dien verstande:

    • a. dat voor de toepassing van deze wetten de pensioendiensttijd met 8/5 wordt vermenigvuldigd, tot een maximum van 40 jaren, en voor de toepassing van de eerstgenoemde wet vervolgens wordt verminderd met de tijd gedurende welke na 1 januari 1957 geen premie is verschuldigd geweest krachtens de Algemene Ouderdomswet;

    • b. dat artikel 3, vierde en vijfde lid, van de wet van 20 december 1956 (Stb. 616), zomede artikel 14 van de wet van 23 september 1959 (Stb. 340) buiten toepassing blijven, indien het aldaar bedoelde andere pensioen is een pensioen als bedoeld in de artikelen 1 en 7 van de wet van 20 december 1956 (Stb. 616), in de artikelen 1 en 24 van de wet van 23 september 1959 (Stb. 340), of in de artikelen 1 en 8 van de wet van 31 januari 1957 (Stb. 30), dan wel een pensioen omschreven in artikel 2, eerste lid, onder c en d, van de Toeslagwet Indonesische pensioenen 1956 ( Stb. 1957, 319).

  • 2 [Red: Vervallen.]

  • 3 De bepalingen van dit artikel blijven buiten toepassing voor degenen, die op grond van gemoedsbezwaren hun aanspraak op uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet niet geldig maken.

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 25

  • 1 Nederlanders, die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet in dienst van het Gouvernement van Nederlands-Nieuw-Guinea zijn anders dan op arbeidsovereenkomst, en op wie de "Bezoldigingsregeling Landsdienaren Nederlands-Nieuw-Guinea 1957" (Gouvernementsblad No. 24) van toepassing is, worden geacht op dat tijdstip aangesteld te zijn als lid van het Bijstandkorps.

  • 2 De in artikel 6 bedoelde algemene maatregel van bestuur stelt ter uitvoering van het in het eerste lid bepaalde nadere overgangsregelingen vast.

Artikel 26

Bij de toepassing van artikel 15 op gewezen leden van het Bijstandkorps, die krachtens het bepaalde in het eerste lid van artikel 25 lid van dat korps waren en hun weduwen en wezen, alsmede op de weduwen en wezen van leden van het Bijstandkorps, die krachtens evengenoemde bepaling lid van het Bijstandkorps waren, is de ordonnantie van 29 december 1958 (Gouvernementsblad no. 83), zoals die op de dag van inwerkingtreding van deze wet luidt, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 27

  • 1 De ten laste van de begroting van Nederlands-Nieuw-Guinea komende pensioenen, welke voor de dag van inwerkingtreding van deze wet zijn toegekend aan hen, die op die dag Nederlander zijn, worden geacht mede krachtens deze wet te zijn toegekend.

  • 2 Op de voet van deze wet worden mede pensioenen toegekend aan gewezen landsdienaren, die voor de dag van inwerkingtreding van deze wet zijn ontslagen met uitzicht op pensioen ten laste van de begroting van Nederlands-Nieuw-Guinea en aan hun weduwen en wezen, indien belanghebbenden op de dag, waarop recht ontstaat op pensioen ten laste van die begroting, Nederlander zijn.

Artikel 28

  • 1 Het Rijk vergoedt aan de besturen van instellingen van bijzonder onderwijs de aanspraken van hun personeel, ten behoeve waarvan ten laste van de begroting van Nederlands-Nieuw-Guinea subsidie wordt genoten en dat Nederlander is, welke overeenkomen met die, welke overeenkomstig personeel bij het openbaar onderwijs ontleent of zou ontlenen aan hetgeen krachtens artikel 6 wordt vastgesteld.

  • 2 Het in het eerste lid bedoelde personeel in dienst van instellingen van bijzonder onderwijs wordt voor de toepassing van de artikelen 15 tot en met 19 en 21 tot en met 24 geacht lid van het Bijstandkorps te zijn.

  • 3 Op de voet van deze wet worden mede pensioenen toegekend aan voor de dag van inwerkingtreding van deze wet met uitzicht op pensioen ten laste van de begroting van Nederlands-Nieuw-Guinea ontslagen personeel als bedoeld in het eerste lid en aan de weduwen en wezen van dat personeel, indien belanghebbenden op de dag waarop recht ontstaat op pensioen ten laste van die begroting, Nederlander zijn.

Artikel 29

Onze Minister en Onze Minister van Financiën kunnen bij gemeenschappelijke beschikking en onder daarbij te stellen voorwaarden aan rechtspersonen een overeenkomstige vergoeding als bedoeld in het eerste lid van artikel 28 toekennen ter vergoeding van aanspraken van personeel, waarvan de bezoldiging uit de openbare kas van Nederlands-Nieuw-Guinea wordt bekostigd en hetwelk Nederlander is. Daarbij kan het bepaalde in het tweede en het derde lid van artikel 28 van overeenkomstige toepassing worden verklaard.

Artikel 30

De bepalingen van Titel II van de Ambtenarenwet 1929 vinden overeenkomstige toepassing op de wedde en toelagen, alsmede op de pensioenen, waarop de leden van het Bijstandkorps, dan wel hun weduwen en wezen aanspraak hebben ingevolge het bij en krachtens deze wet bepaalde.

Artikel 31

Tegenover de Staat beschikt de gehuwde vrouw zelfstandig over de wedde en toelagen of over het pensioen, aan haar als lid of als gewezen lid van het Bijstandkorps door de Staat verschuldigd.

Artikel 32

Onze Minister kan in overeenstemming met Onze Minister van Financiën in bijzondere gevallen het bepaalde in artikel 27, het eerste en derde lid van artikel 28, en artikel 29 van toepassing verklaren ten aanzien van anderen dan Nederlanders.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk , 25 mei 1962

JULIANA.

De Minister van Binnenlandse Zaken,

E. H. TOXOPEUS.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken,

Th. H. BOT.

Uitgegeven de twaalfde juni 1962.

De Minister van Justitie,

A. C. W. BEERMAN.