Wet op de Ruimtelijke Ordening

[Regeling vervallen per 01-07-2008.]
Geraadpleegd op 01-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 02-04-2004 en zichtdatum 31-10-2024.
Geldend van 01-02-2004 t/m 12-09-2004

Wet van 5 juli 1962, houdende vaststelling van nieuwe voorschriften omtrent de ruimtelijke ordening

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het gewenst is bij de wet nieuwe voorschriften omtrent de ruimtelijke ordening vast te stellen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Begripsomschrijving

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

Artikel 1

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder

Onze Minister: Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

planologische kernbeslissing: een plan als bedoeld in artikel 2a;

concrete beleidsbeslissing: een als zodanig door het bestuursorgaan aangegeven besluit in een planologische kernbeslissing, een streekplan of een regionaal structuurplan;

Onze projectminister: Onze minister die overeenkomstig artikel 39a, eerste lid, als zodanig is aangewezen;

rijksprojectbesluit: besluit als bedoeld in artikel 39b.

Hoofdstuk II. Rijks planologisch beleid

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

Artikel 2

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

  • 1 Onze Minister verricht het nodige ter voorbereiding en ter uitvoering van het Regeringsbeleid inzake de ruimtelijke ordening. De uitkomsten hiervan worden, met inachtneming van de grenzen gesteld bij of krachtens de Wet openbaarheid van bestuur, gepubliceerd.

  • 2 Jaarlijks doet Onze Minister aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal in de memorie van toelichting op het desbetreffende hoofdstuk van de Rijksbegroting toekomen:

    • a. een verslag van het door de Regering gevoerde beleid inzake de ruimtelijke ordening;

    • b. een wetgevingsprogramma gericht op harmonisatie en coördinatie van ruimtelijk relevante wetgeving.

Artikel 2a

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

  • 1 De Ministerraad stelt voor bepaalde aspecten van het nationale ruimtelijke beleid plannen vast. Deze plannen kunnen bestaan uit structuurschetsen, structuurschema’s of nota's, die van belang zijn voor het nationaal ruimtelijk beleid, zoals nader bepaald bij algemene maatregel van bestuur. Indien een onderdeel van een zodanig plan een concrete beleidsbeslissing is, wordt die beslissing bij de vaststelling van andere plannen op grond van deze wet in acht genomen. De in het eerste volzin bedoelde plannen worden voorbereid door Onze Ministers, wie het aangaat, Onze Minister daaronder begrepen. Van het voornemen een plan voor te bereiden doen Onze Ministers mededeling aan de Staten-Generaal. Afschrift van deze mededeling zendt Onze Minister aan de VROM-raad, ingesteld bij de Wet op de VROM-raad. In het plan wordt vermeld voor welke tijdsduur het geldt.

  • 2 Met betrekking tot de voorbereiding van het plan is de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing, met dien verstande dat het ontwerp gedurende ten hoogste twaalf weken ter inzage ligt en gedurende die periode desgevraagd ten minste gedurende drie aaneengesloten uren per week buiten de werkuren kan worden ingezien. Op verzoek wordt binnen die termijn een kosteloze mondelinge toelichting verstrekt. Een ieder kan gedurende de termijn van terinzageligging schriftelijk zijn zienswijze omtrent het ontwerp kenbaar maken aan de eerstverantwoordelijke van Onze Ministers als bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Over het ontwerp plegen Onze in het eerste lid bedoelde Ministers overleg met de besturen van provincies, gemeenten en waterschappen alsmede met die van de in artikel 134 van de Grondwet bedoelde openbare lichamen, voor zover deze daarvoor in aanmerking komen. Bedoeld overleg vindt plaats tot uiterlijk twaalf weken na de termijn van terinzageligging bedoeld in het tweede lid.

  • 4 Onze in het eerste lid bedoelde Ministers kunnen de VROM-raad verzoeken advies uit te brengen over het ontwerp. De raad brengt zijn advies uit binnen een door Onze bedoelde Ministers te bepalen termijn, die ten hoogste twaalf weken na de in het tweede lid bedoelde terinzageligging beloopt.

  • 5 Onze in het eerste lid bedoelde Ministers zenden het ontwerp gelijktijdig met de in het tweede lid bedoelde terinzagelegging aan de Staten-Generaal.

  • 6 Het plan wordt uiterlijk negen maanden na de terinzagelegging, bedoeld in het tweede lid, aan de instemming van de Tweede Kamer der Staten-Generaal onderworpen. De motivering van het plan vermeldt in elk geval op welke wijze door de Ministerraad bij de vaststelling van het plan rekening is gehouden met opvattingen als bedoeld in het tweede lid, uitkomsten van het bestuurlijk overleg, bedoeld in het derde lid, en het advies, bedoeld in het vierde lid.

  • 7 Alvorens omtrent instemming te besluiten stelt de Tweede Kamer Onze in het eerste lid bedoelde Ministers in de gelegenheid het plan te wijzigen. De Tweede Kamer zendt het plan, voor zover zij daarmee heeft ingestemd, onverwijld naar de Eerste Kamer. De Eerste Kamer besluit tot verlening of tot onthouding van instemming met het plan, zoals het daar ligt. De Eerste Kamer wordt geacht te hebben ingestemd met het plan, indien zij niet binnen vier weken na ontvangst van het plan uitdrukkelijk tot behandeling ervan besluit.

  • 8 De bekendmaking van het plan waarmee beide Kamers hebben ingestemd geschiedt door terinzagelegging op door Onze in het eerste lid bedoelde Ministers te bepalen plaatsen. Voorafgaand aan de bekendmaking wordt in de Staatscourant en in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen aangekondigd op welke plaatsen en vanaf welk tijdstip het plan ter inzage zal liggen.

  • 9 Het plan treedt in werking met ingang van de dag volgende op die waarop het overeenkomstig het achtste lid ter inzage is gelegd.

Artikel 2b

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

  • 1 Een planologische kernbeslissing kan geheel of gedeeltelijk worden herzien of ingetrokken. Artikel 2a, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Uiterlijk één jaar voor de geldingsduur van een plan verstrijkt, delen Onze in artikel 2a, eerste lid, bedoelde Ministers aan de Staten-Generaal mede of en in hoeverre zij voornemens zijn toepassing te geven aan het bepaalde in het eerste lid. Afschrift van deze mededeling zendt Onze Minister aan de VROM-raad.

  • 4 Voor zover de herziening of intrekking een concrete beleidsbeslissing betreft is het derde lid niet van toepassing.

  • 5 Ten aanzien van een herziening of intrekking is artikel 2a, zesde tot en met negende lid, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat, indien het ontwerp van een besluit tot herziening of intrekking niet ter inzage is gelegd, de toezending van dat besluit aan Staten-Generaal onverwijld na vaststelling door de Ministerraad geschiedt.

Artikel 2c

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden gegeven omtrent het bepaalde in de artikelen 2a en 2b.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

  • 1 Maatregelen en plannen, die van betekenis zijn voor het Regeringsbeleid inzake de ruimtelijke ordening, komen tot stand door tussenkomst van de Rijksplanologische Commissie.

  • 2 Wij kunnen bij algemene maatregel van bestuur al dan niet onder het stellen van voorwaarden, afwijking van het eerste lid toestaan.

Artikel 3a

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

De in deze wet voorziene algemene maatregelen van bestuur treden niet eerder in werking dan twee maanden na de dagtekening van het Staatsblad, waarin de desbetreffende besluiten zijn geplaatst. Van de plaatsing wordt onverwijld aan de Staten-Generaal mededeling gedaan.

Hoofdstuk III. Provinciaal planologisch beleid

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

Artikel 4

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

  • 1 Gedeputeerde staten verrichten het nodige ter voorbereiding van de bepaling van het provinciale beleid inzake de ruimtelijke ordening. Over maatregelen en plannen, die van betekenis zijn voor dit beleid, horen zij vooraf de provinciale planologische commissie.

  • 2 Jaarlijks doen gedeputeerde staten aan provinciale staten een verslag toekomen van het door hen gevoerde beleid inzake de ruimtelijke ordening.

Artikel 4a

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

  • 1 Provinciale staten kunnen voor één of meer gedeelten of voor het gehele gebied der provincie een streekplan vaststellen, waarin de toekomstige ontwikkeling van het in het plan begrepen gebied in hoofdlijnen wordt aangegeven, alsmede een vastgesteld streekplan herzien. Indien een onderdeel van een zodanig plan een concrete beleidsbeslissing is, wordt die beslissing bij de uitwerking of afwijking bedoeld in het tiende lid of bij de vaststelling van gemeentelijke of regionale plannen als bedoeld in de hoofdstukken IV of IVA van deze wet in acht genomen. Provinciale staten geven bij het plan aan in hoeverre het voorgenomen beleid is afgestemd op, dan wel leidt tot aanpassing van het provinciale milieubeleid, het provinciale waterhuishoudingsbeleid of het provinciale verkeers- en vervoersbeleid en in hoeverre en binnen welke termijn zij voornemens zijn het geldende provinciale milieubeleidsplan, het geldende provinciale waterhuishoudingsplan of het geldende provinciale verkeers- en vervoersplan te herzien. Een streekplan strekt tot grondslag aan aanwijzingen als bedoeld in artikel 37, vijfde lid.

  • 2 Gedeputeerde staten zijn met de voorbereiding belast. Hierbij horen zij de provinciale planologische commissie en plegen zij overleg met alle bij het plan betrokken andere bestuursorganen.

  • 3 Het ontwerp voor een streekplan ligt gedurende vier weken voor een ieder ter inzage op het provinciehuis en ter secretarie van de gemeenten op wier gebied het plan betrekking heeft. Tevens kunnen gedurende die periode de stukken desgevraagd ten minste gedurende drie aaneengesloten uren per week buiten de werkuren worden ingezien. Op verzoek wordt binnen die termijn een kosteloze mondelinge toelichting verstrekt. Tegen vergoeding van ten hoogste de kosten wordt afschrift van de ter inzage gelegde stukken verstrekt.

  • 4 Van de terinzagelegging geven gedeputeerde staten tevoren kennis in de Staatscourant en in een of meer in de provincie verspreide dag- of nieuwsbladen of op een andere geschikte wijze. Burgemeester en wethouders van elke gemeente op wier gebied het plan betrekking heeft, maken de terinzagelegging bovendien in een of meer in de gemeente verspreide dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen op zodanige wijze dat het daarmee beoogde doel zo goed mogelijk wordt bereikt, bekend. De kennisgevingen en bekendmakingen houden mededeling in van de mogelijkheid tot het naar voren brengen van bedenkingen.

  • 5 Gedurende de in het derde lid genoemde termijn kan een ieder schriftelijk zijn bedenkingen omtrent het ontwerp inbrengen. Provinciale staten stellen belanghebbenden en degenen die tijdig hun bedenkingen hebben ingebracht in de gelegenheid tot een gedachtenwisseling over het ontwerp. Van de gedachtenwisseling wordt een verslag gemaakt dat binnen twee weken aan de aanwezigen wordt toegezonden.

  • 6 Binnen vier maanden na afloop van de in het derde lid genoemde termijn stellen provinciale staten het streekplan vast. Zij kunnen hun beslissing éénmaal voor ten hoogste acht weken verdagen. Voor zover bij de vaststelling van het plan wijzigingen worden aangebracht ten opzichte van het ontwerp en de gewijzigde vaststelling een concrete beleidsbeslissing betreft, wordt de inspecteur van de ruimtelijke ordening tevoren in de gelegenheid gesteld alsnog daartegen bedenkingen in te brengen.

  • 7 Voor zover het ontwerp van een streekplan zijn grondslag vindt in een in een planologische kernbeslissing opgenomen concrete beleidsbeslissing is het vijfde lid niet van toepassing.

  • 8 Behoudens indien toepassing kan worden gegeven aan artikel 4b, eerste lid, wordt het besluit tot vaststelling van het streekplan binnen twee weken na de dagtekening daarvan bekendgemaakt door dit besluit samen met het vastgestelde streekplan voor een ieder ter inzage te leggen op het provinciehuis en ter secretarie van de gemeenten op wier gebied het betrekking heeft. Het vierde lid, eerste en tweede volzin, is van overeenkomstige toepassing.

  • 9 Besluiten tot vaststelling van een streekplan worden terstond na dagtekening aan Onze Minister medegedeeld door toezending van een afschrift. Indien in het streekplan een concrete beleidsbeslissing is opgenomen gaat het afschrift vergezeld van een exemplaar van het streekplan.

  • 10 Bij een streekplan wordt bepaald, in hoeverre gedeputeerde staten volgens bij het plan aan te geven regelen het plan moeten uitwerken en binnen bij het plan te bepalen grenzen van het plan mogen afwijken. De uitwerking of afwijking kan geen concrete beleidsbeslissing inhouden.

  • 11 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de voorbereiding, vormgeving en inrichting van streekplannen.

Artikel 4b

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

  • 1 Voor zover in het streekplan een concrete beleidsbeslissing is opgenomen kan Onze Minister binnen vier weken na de toezending van het afschrift van het besluit tot vaststelling van het streekplan provinciale staten schriftelijk mededelen dat hij overweegt ten aanzien van die concrete beleidsbeslissing toepassing te geven aan artikel 6.

  • 2 Onze Minister geeft slechts toepassing aan het eerste lid, indien de inspecteur van de ruimtelijke ordening op grond van artikel 4a, vijfde of zesde lid, bedenkingen tegen die concrete beleidsbeslissing heeft ingebracht wegens kennelijke strijd met het nationaal ruimtelijk beleid.

  • 3 Indien Onze Minister geen toepassing geeft aan het eerste lid, wordt het besluit tot vaststelling van het streekplan met ingang van de zesde week na de dagtekening daarvan bekendgemaakt door dit besluit samen met het vastgestelde streekplan voor een ieder ter inzage te leggen op het provinciehuis en ter secretarie van de gemeenten op wier gebied het betrekking heeft. Artikel 4a, vierde lid, eerste en tweede volzin, is van overeenkomstige toepassing.

  • 4 Indien Onze Minister toepassing geeft aan het eerste lid, zendt hij gelijktijdig een afschrift van zijn mededeling aan de Rijksplanologische Commissie, aan gedeputeerde staten en aan de inspecteur van de ruimtelijke ordening.

  • 5 Binnen twaalf weken na dagtekening van de in het eerste lid bedoelde mededeling beslist Onze Minister omtrent toepassing van artikel 6.

  • 6 Onze Minister maakt zijn besluit binnen een week na dagtekening daarvan bekend aan provinciale staten. Indien Onze Minister niet heeft beslist binnen de in het vijfde lid bedoelde termijn, wordt het besluit van Onze Minister vervangen door een schriftelijke mededeling van dat feit.

  • 7 Het besluit van Onze Minister of de mededeling, bedoeld in het zesde lid, wordt met het vaststellingsbesluit van provinciale staten en het vastgestelde streekplan door gedeputeerde staten bekendgemaakt door terinzagelegging voor een ieder op het provinciehuis en ter secretarie van de gemeenten op wier gebied het betrekking heeft.

  • 8 Indien het besluit van Onze Minister strekt tot toepassing van artikel 6 blijft voor wat betreft het daarbij aangegeven gebied, het besluit van provinciale staten tot vaststelling van het streekplan buiten werking.

Artikel 5

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

  • 1 Een streekplan wordt, behoudens door Onze Minister voor ten hoogste tien jaren verleende vrijstelling en onverminderd het bepaalde bij artikel 6, ten minste eenmaal in de tien jaren herzien.

  • 2 Ten aanzien van de herziening en de intrekking van een streekplan zijn de artikelen 4a en 4b van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

  • 1 Onze Minister kan na overleg met gedeputeerde staten, de Rijksplanologische Commissie gehoord, de provinciale staten verplichten binnen een door hem te bepalen termijn een streekplan vast te stellen of te herzien.

  • 2 Bij toepassing van het eerste lid kan Onze Minister na overleg met gedeputeerde staten, de Rijksplanologische Commissie gehoord, voor zover een juiste uitvoering van het Regeringsbeleid de totstandkoming of herziening van planologische maatregelen vordert, aan de provinciale staten aanwijzingen geven omtrent de inhoud van een streekplan.

  • 3 Van zijn besluit, bedoeld in het eerste lid en van aanwijzingen, als bedoeld in het tweede lid, zendt Onze Minister behalve aan het provinciaal bestuur afschriften aan de Rijksplanologische Commissie en aan de inspecteur van de ruimtelijke ordening. Van de dag der verzending van de afschriften af liggen aanwijzingen, als bedoeld in het tweede lid op door Onze Minister te bepalen plaatsen ter inzage. De nederlegging wordt tevoren door de zorg van Onze Minister in de Staatscourant en daarvoor in aanmerking komende dag- of nieuwsbladen bekendgemaakt.

  • 4 Provinciale staten zijn verplicht, bij de herziening van een streekplan dit plan in overeenstemming te brengen met de in het tweede lid bedoelde aanwijzingen. Voor zover deze aanwijzingen betrekking hebben op een gebied waarvoor geen streekplan is vastgesteld, bestaat een overeenkomstige verplichting zodra provinciale staten tot vaststelling van een streekplan overgaan.

  • 5 Een ieder die bedenkingen heeft tegen een besluit als bedoeld in het eerste lid en aanwijzingen als bedoeld in het tweede lid, kan deze gedurende de in artikel 4a, derde lid, bedoelde termijn van terinzageligging van het ontwerp voor het streekplan, dat strekt ter uitvoering van dat besluit en die aanwijzingen, als onderdeel van zijn bedenkingen omtrent dat ontwerp bij provinciale staten of, indien toepassing wordt gegeven aan het zesde lid, bij Onze Minister inbrengen.

  • 6 Indien provinciale staten niet voldoen aan een verplichting, als bedoeld in het eerste en vierde lid, gaat Onze Minister op kosten van de provincie over tot het vaststellen of herzien van een streekplan. In dit geval is artikel 4a, derde, vijfde en zevende lid, van toepassing. Het tweede en vierde lid van dat artikel zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat Onze Minister in de plaats treedt van provinciale staten en gedeputeerde staten.

  • 7 Een streekplan dat ingevolge het zesde lid is tot stand gekomen of herzien, wordt geacht te zijn vastgesteld door provinciale staten.

Hoofdstuk IV. Gemeentelijk planologisch beleid

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

Afdeling 1. Het betrekken van de bevolking bij de voorbereiding van gemeentelijke ruimtelijke plannen

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

Artikel 6a

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

Het gemeentebestuur betrekt de ingezetenen van de gemeente en in de gemeente een belang hebbende natuurlijke en rechtspersonen bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen of herziening daarvan dan wel bij de voorbereiding van toepassing van artikel 19, eerste lid, op de wijze voorzien in de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde verordening.

Afdeling 2. Structuurplannen

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

Artikel 7

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

  • 1 De gemeenteraad kan voor het grondgebied van de gemeente een structuurplan vaststellen, waarin de toekomstige ontwikkeling van de gemeente wordt aangegeven.

  • 2 De gemeenteraad kan in samenwerking met de raden van aangrenzende gemeenten voor het gebied van de betrokken gemeenten een structuurplan vaststellen, waarin de toekomstige ontwikkeling van die gemeenten wordt aangegeven.

Artikel 8

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

  • 1 Het ontwerp voor een structuurplan ligt gedurende vier weken voor een ieder ter inzage ter gemeentesecretarie. Gedurende deze periode kunnen de stukken desgevraagd ten minste gedurende drie aaneengesloten uren per week buiten de werkuren worden ingezien. Op verzoek wordt binnen die termijn een kosteloze mondelinge toelichting verstrekt. Tegen vergoeding van ten hoogste de kosten wordt afschrift van de ter inzage gelegde stukken verstrekt. Burgemeester en wethouders geven tevoren kennis van de terinzagelegging in de Staatscourant en in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze.

  • 2 Een ieder kan gedurende de termijn van terinzageligging schriftelijk zijn zienswijze omtrent het ontwerp naar voren brengen. Degenen die een zienswijze naar voren hebben gebracht worden in de gelegenheid gesteld tot het geven van een mondelinge toelichting.

Artikel 9

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

De vaststelling van het structuurplan wordt bekendgemaakt door het besluit tot vaststelling samen met het structuurplan voor een ieder ter inzage te leggen ter gemeentesecretarie. Artikel 8, eerste lid, vijfde volzin, is van overeenkomstige toepassing. Tegelijkertijd met de bekendmaking wordt van het structuurplan mededeling gedaan aan gedeputeerde staten en aan de inspecteur van de ruimtelijke ordening.

Afdeling 3. Bestemmingsplannen

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

Artikel 10

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

  • 1 Voor het gebied van de gemeente, dat niet tot een bebouwde kom behoort, stelt de gemeenteraad een bestemmingsplan vast, waarbij, voor zover dit ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening nodig is, de bestemming van de in het plan begrepen grond wordt aangewezen en zo nodig, in verband met de bestemming, voorschriften worden gegeven omtrent het gebruik van de in het plan begrepen grond en de zich daarop bevindende opstallen. Deze voorschriften mogen slechts om dringende redenen een beperking van het meest doelmatige gebruik inhouden en mogen geen eisen bevatten met betrekking tot de structuur van agrarische bedrijven. Onder grond wordt water mede begrepen.

  • 2 Voor het gebied van de gemeente, dat tot een bebouwde kom behoort, of voor een gedeelte daarvan, kan de gemeenteraad een bestemmingsplan, als in het vorige lid bedoeld, vaststellen.

  • 3 Gedeputeerde staten kunnen voor een door hen te bepalen termijn van de in het eerste lid bedoelde verplichting ontheffing verlenen.

Artikel 11

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

  • 1 Bij een bestemmingsplan kan worden bepaald, dat, tenzij de gemeenteraad zich daarbij een van deze bevoegdheden zelf heeft voorbehouden, burgemeester en wethouders volgens bij het plan te geven regelen het plan moeten uitwerken of binnen bij het plan te bepalen grenzen het plan kunnen wijzigen. De wijzigingsbevoegdheid kan mede een uitwerkingsplicht inhouden. Bij het plan wordt geregeld op welke wijze belanghebbenden in de gelegenheid worden gesteld hun zienswijzen omtrent de uitwerking of wijziging naar voren te brengen.

  • 2 De besluiten van burgemeester en wethouders of, in voorkomend geval van de gemeenteraad, behoeven de goedkeuring van gedeputeerde staten. Met het besluit ontvangen gedeputeerde staten de bij burgemeester en wethouders, of in voorkomend geval de raad, ingebrachte zienswijzen.

  • 3 Het besluit omtrent goedkeuring wordt binnen acht weken na de verzending ter goedkeuring aan de gemeenteraad bekendgemaakt. In afwijking van artikel 10:31, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan het nemen van het besluit omtrent goedkeuring eenmaal voor ten hoogste vier weken worden verdaagd.

  • 4 De goedkeuring kan worden onthouden wegens strijd met een goede ruimtelijke ordening.

  • 5 Het besluit van gedeputeerde staten wordt door burgemeester en wethouders bekendgemaakt door de terinzagelegging daarvan met het uitwerkings- of wijzigingsplan en het desbetreffende bestemmingsplan ter gemeentesecretarie voor een ieder. Artikel 23, eerste lid, onder a, is van overeenkomstige toepassing.

  • 6 Uitwerkingen en wijzigingen als in dit artikel bedoeld worden geacht van het plan deel uit te maken, met dien verstande, dat zij, zolang en voor zover de bestemming nog niet verwerkelijkt is, kunnen worden herzien op dezelfde wijze, als waarop zij tot stand zijn gebracht.

  • 7 In afwijking van het tweede lid behoeven de besluiten van burgemeester en wethouders of, in voorkomend geval, de gemeenteraad tot uitwerking of tot wijziging van het bestemmingsplan geen goedkeuring van gedeputeerde staten, voor zover deze in hun besluit tot goedkeuring van het bestemmingsplan zulks hebben omschreven en tegen die uitwerking of wijziging niet van zienswijzen is gebleken. Zodanig besluit van burgemeester en wethouders of de raad wordt bekendgemaakt door de terinzagelegging daarvan met het uitwerkings- of wijzigingsplan en het desbetreffend bestemmingsplan ter gemeentesecretarie voor een ieder. Artikel 23, eerste lid, onder a, is van overeenkomstige toepassing. Van zodanig besluit tot uitwerking of wijziging van het bestemmingsplan zenden burgemeester en wethouders onverwijld afschrift aan gedeputeerde staten.

Artikel 12

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

  • 1 Bij een bestemmingsplan kunnen voor een daarbij te stellen termijn:

    • a. voorlopige bestemmingen worden aangewezen;

    • b. voorlopige gebruiksregelen als bedoeld in artikel 10 worden gegeven.

  • 2 De gemeenteraad kan de in het eerste lid bedoelde termijn eenmaal met ten hoogste drie jaren verlengen.

Artikel 13

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

  • 1 Bij een bestemmingsplan kunnen voor zover het gronden betreft, waarvan het gebruik afwijkt van het plan, een of meer onderdelen worden aangewezen, ten aanzien waarvan de verwerkelijking van het plan in de naaste toekomst nodig wordt geacht.

  • 2 Bij een bestemmingsplan kan worden bepaald, dat met de verwerkelijking van gemeentewege van één of meer onderdelen daarvan eerst na een bij het plan te bepalen tijdstip een aanvang kan worden gemaakt.

Artikel 14

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

Bij een bestemmingsplan kan worden bepaald, dat het verboden is binnen een bij het plan aan te geven gebied bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning), voor zover zulks noodzakelijk is:

  • a. om te voorkomen, dat een terrein minder geschikt wordt voor de verwerkelijking van de daaraan bij het plan gegeven bestemming;

  • b. ter handhaving en ter bescherming van een verwerkelijkte bestemming als bedoeld onder a.

Artikel 15

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

  • 1 Bij een bestemmingsplan kan worden bepaald, dat burgemeester en wethouders met inachtneming van de in het plan vervatte regelen bevoegd zijn:

    • a. van bij het plan aan te geven voorschriften vrijstelling te verlenen;

    • b. ten opzichte van in het plan omschreven punten nadere eisen te stellen.

  • 2 Bij het plan kan worden bepaald, dat vrijstelling van bepaalde voorschriften slechts kan worden verleend mits vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van de vrijstelling geen bezwaar hebben. Gedeputeerde staten kunnen de verklaring weigeren wegens strijd met een goede ruimtelijke ordening.

  • 3 Aan een vrijstelling als bedoeld onder a van het eerste lid mogen slechts voorwaarden worden verbonden ter bescherming van de belangen, ten behoeve waarvan de bepalingen, waarvan vrijstelling wordt verleend, in het plan zijn opgenomen. Aan de vrijstelling kan een termijn worden verbonden, waarbinnen van de vrijstelling gebruik moet zijn gemaakt.

Artikel 16

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

Bij een bestemmingsplan kan ten aanzien van bepaalde werken uit te voeren in bepaalde gebieden worden voorgeschreven, dat bouw- of aanlegvergunning slechts mag worden verleend mits vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van de vergunning geen bezwaar hebben. Gedeputeerde staten kunnen de verklaring weigeren wegens strijd met een goede ruimtelijke ordening.

Artikel 17

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

  • 1 Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op een voor een bepaalde termijn voorgenomen afwijking van een bestemmingsplan voor die termijn vrijstelling verlenen van dat plan. De termijn kan, ook na mogelijke verlenging, ten hoogste vijf jaren belopen. Het derde lid van artikel 15 is van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Bij een bestemmingsplan kan worden bepaald, dat de toepasselijkheid van dit artikel is uitgesloten indien het belang ter bescherming waarvan een bepaalde bestemming in het plan is opgenomen, zich niet verdraagt met een vrijstelling als bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Burgemeester en wethouders zenden van iedere vrijstelling onverwijld afschrift aan de inspecteur van de ruimtelijke ordening.

  • 4 Na het verstrijken van de in het eerste lid genoemde termijn is degeen aan wie de vrijstelling is verleend of diens rechtsopvolger verplicht de met het bestemmingsplan strijdige situatie te zijner keuze hetzij in de vorige toestand te herstellen, hetzij met het bestemmingsplan in overeenstemming te brengen.

  • 5 De in het vierde lid genoemde verplichting wordt opgeschort, indien vóór het verstrijken van de in het eerste lid genoemde termijn een ontwerp voor een op opheffing van bedoelde strijdigheid gerichte herziening van het bestemmingsplan ter inzage is gelegd. Deze opschorting duurt totdat de termijn bedoeld in artikel 25 is overschreden, de termijn voor terinzagelegging, genoemd in artikel 26 is overschreden, dan wel omtrent goedkeuring van de herziening onherroepelijk is beslist. Ingeval van goedkeuring vervalt de verplichting.

  • 6 Indien degeen aan wie de vrijstelling is verleend of diens rechtsopvolger in gebreke blijft aan zijn verplichting als in het vierde lid bedoeld te voldoen, schrijven burgemeester en wethouders hem onverwijld aan tot naleving van die verplichting.

  • 7 Wij kunnen bij algemene maatregel van bestuur voorschriften geven, die bij het verlenen van vrijstelling ingevolge dit artikel in acht genomen moeten worden.

Artikel 18

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

  • 1 Burgemeester en wethouders beslissen zo spoedig mogelijk doch in elk geval binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag tot vrijstelling als bedoeld in artikel 17 of toepassing zal worden gegeven aan het derde lid.

  • 2 Indien besloten wordt geen toepassing te geven aan het derde lid wordt de vrijstelling geweigerd.

  • 3 Op de voorbereiding van het besluit omtrent de vrijstelling bedoeld in artikel 17 is de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing, met dien verstande dat

    • a. de aanvraag gedurende twee weken ter inzage ligt,

    • b. gedurende de termijn van terinzageligging een ieder schriftelijk zijn zienswijze omtrent de aanvraag kenbaar kan maken, en

    • c. burgemeester en wethouders binnen vier weken na afloop van de termijn van terinzageligging beslissen.

Artikel 19

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

  • 1 De gemeenteraad kan, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.

  • 2 Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.

  • 3 Burgemeester en wethouders kunnen eveneens vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen. Het derde lid van artikel 15 is van overeenkomstige toepassing.

  • 4 Vrijstelling krachtens het eerste lid wordt niet verleend voor een project dat wordt uitgevoerd in een gebied waarvoor

    • a. het bestemmingsplan niet tijdig overeenkomstig artikel 33, eerste lid, is herzien of

    • b. geen vrijstelling overeenkomstig artikel 33, tweede lid, is verleend, tenzij voor het gebied een voorbereidingsbesluit geldt of een ontwerp voor een herziening ter inzage is gelegd.

Artikel 19a

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

  • 1 Het vrijstellingsbesluit, bedoeld in artikel 19, eerste en tweede lid, bevat een beschrijving van het betrokken project, de ruimtelijke onderbouwing en de afwegingen die aan het verlenen van vrijstelling ten grondslag liggen. Artikel 15, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 2 De gemeenteraad of in voorkomend geval burgemeester en wethouders beslissen zo spoedig mogelijk, doch in elk geval binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag tot vrijstelling als bedoeld in artikel 19, of toepassing zal worden gegeven aan het vierde lid.

  • 3 Indien besloten wordt geen toepassing te geven aan het vierde lid wordt de vrijstelling geweigerd.

  • 4 Op de voorbereiding van het besluit omtrent de vrijstelling, bedoeld in artikel 19, is de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing, met dien verstande dat:

    • a. de aanvraag gedurende vier weken ter inzage ligt,

    • b. gedurende de termijn van terinzageligging een ieder schriftelijk zijn zienswijze omtrent de aanvraag kenbaar kan maken, en,

    • c. indien geen verklaring van geen bezwaar van gedeputeerde staten is vereist, burgemeester en wethouders binnen vier weken na afloop van de termijn van terinzageligging beslissen.

  • 5 De gemeenteraad beslist of in voorkomend geval burgemeester en wethouders beslissen binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzageligging, genoemd in het vierde lid, onder a, omtrent het aanvragen van een verklaring van geen bezwaar.

  • 6 Indien tot aanvraag van de verklaring van geen bezwaar wordt besloten, wordt deze binnen twee weken nadien met de aanvraag om vrijstelling en de in voorkomend geval ingebrachte zienswijzen aan gedeputeerde staten gezonden.

  • 7 Alvorens het besluit omtrent de verklaring van geen bezwaar, bedoeld in artikel 19, eerste lid, of in voorkomend geval tweede lid, te nemen, horen gedeputeerde staten de inspecteur van de ruimtelijke ordening.

  • 8 Het besluit omtrent de verklaring van geen bezwaar, bedoeld in artikel 19, eerste lid, of in voorkomend geval tweede lid, wordt binnen acht weken na ontvangst van de desbetreffende aanvraag bekendgemaakt. Van het besluit wordt onverwijld mededeling gedaan aan de inspecteur van de ruimtelijke ordening. Artikel 10:31, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing. Gedeputeerde staten kunnen de verklaring weigeren wegens strijd met een goede ruimtelijke ordening. Indien gedeputeerde staten binnen de gestelde termijn geen besluit aan de gemeenteraad, of in voorkomend geval burgemeester en wethouders hebben bekendgemaakt, wordt dit gelijkgesteld met een besluit tot weigering van de verklaring.

  • 9 Indien de inspecteur van de ruimtelijke ordening aan gedeputeerde staten te kennen heeft gegeven dat de beoogde vrijstelling in kennelijke strijd is met het nationaal ruimtelijk beleid en gedeputeerde staten niettemin besluiten tot verlening van de verklaring van geen bezwaar, treedt het besluit van gedeputeerde staten niet in werking. Gedeputeerde staten doen hiervan mededeling bij de bekendmaking van hun besluit aan de gemeenteraad of in voorkomend geval burgemeester en wethouders, onder gelijktijdige verzending van een afschrift aan de inspecteur van de ruimtelijke ordening.

  • 10 Onze Minister kan gedurende acht weken na verzending aan de inspecteur van de ruimtelijke ordening van de mededeling, bedoeld in het negende lid, het besluit van gedeputeerde staten vervangen door een eigen besluit inhoudende weigering van de verklaring. Alvorens te besluiten hoort hij de Rijksplanologische Commissie en gedeputeerde staten. Indien Onze Minister binnen die termijn geen besluit heeft bekendgemaakt dan wel zoveel eerder als hij heeft medegedeeld van vervanging af te zien, treedt het besluit van gedeputeerde staten in werking. Gedeputeerde staten doen daarvan mededeling aan de gemeenteraad of in voorkomend geval burgemeester en wethouders.

  • 11 De gemeenteraad beslist, of in voorkomend geval burgemeester en wethouders beslissen omtrent het verlenen van vrijstelling binnen twee weken na de inwerkingtreding van het besluit van gedeputeerde staten. Burgemeester en wethouders zenden afschrift van het besluit omtrent vrijstelling aan de inspecteur van de ruimtelijke ordening.

  • 12 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden gegeven die in acht moeten worden genomen alvorens vrijstelling mag worden verleend.

Artikel 19b

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

Een krachtens de artikelen 15, 17 of 19 verleende vrijstelling wordt door burgemeester en wethouders als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen, zodra die vrijstelling is verleend. Een zodanige bijlage is geen onderdeel van het bestemmingsplan.

Artikel 20

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

De voorschriften van het bestemmingsplan blijven buiten toepassing voor zover deze:

a. betrekking hebben op het bouwen waarvoor krachtens artikel 43, eerste lid, van de Woningwet, geen bouwvergunning vereist is, of

b. betrekking hebben op het gebruik van bouwwerken en standplaatsen dat voldoet aan de voorschriften die zijn gegeven bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 43, eerste lid, onderdeel c, van de Woningwet.

Artikel 21

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

  • 1 De gemeenteraad kan verklaren, dat een bestemmingsplan wordt voorbereid (voorbereidingsbesluit). Indien artikel 37, eerste of vierde lid, toepassing hebben gevonden, hebben Onze Minister onderscheidenlijk gedeputeerde staten gelijke bevoegdheid.

  • 2 Bij een voorbereidingsbesluit wordt bepaald voor welk gebied het geldt en met ingang van welke dag het in werking treedt.

  • 3 Bij een voorbereidingsbesluit kunnen voorschriften als bedoeld in artikel 14 worden gegeven voor zover zulks noodzakelijk is om te voorkomen, dat een terrein minder geschikt wordt voor de verwerkelijking van een daaraan bij het plan te geven bestemming.

  • 4 Een besluit als in het eerste lid bedoeld vervalt, indien niet binnen één jaar na de datum van inwerkingtreding daarvan het ontwerp van het plan ter inzage is gelegd.

  • 5 Is het voorbereidingsbesluit genomen door Onze Minister, dan kan hij de in het vierde lid genoemde termijn eenmaal met één jaar verlengen. Hetzelfde geldt voor gedeputeerde staten, indien zij het voorbereidingsbesluit hebben genomen.

  • 6 Geldt het voorbereidingsbesluit voor een gebied dat tot een bebouwde kom behoort en ten aanzien waarvan bij een structuurplan aanwijzingen voor de bestemming zijn gegeven, dan kan in afwijking van het vierde lid bij het besluit worden bepaald, dat het besluit vervalt indien niet binnen een bij het besluit aan te geven termijn het ontwerp van het plan ter inzage is gelegd. Die termijn mag op niet langer dan twee jaar gesteld worden.

Artikel 22

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

De bekendmaking van een voorbereidingsbesluit geschiedt door terinzagelegging van dit besluit voor een ieder. Artikel 3:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing. Van het voorbereidingsbesluit wordt tevens mededeling gedaan in de Staatscourant.

Artikel 23

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

  • 1 Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing, met dien verstande dat

    • a. burgemeester en wethouders de kennisgeving, bedoeld in artikel 3:12, tevens in de Staatscourant plaatsen,

    • b. het ontwerp gedurende vier weken ter inzage ligt gedurende welke periode het ontwerp tevens desgevraagd ten minste gedurende drie aaneengesloten uren per week buiten de werkuren kan worden ingezien,

    • c. een ieder gedurende de termijn van terinzageligging schriftelijk zijn zienswijze omtrent het ontwerp kenbaar kan maken, en

    • d. de gemeenteraad degenen die hun zienswijze kenbaar hebben gemaakt in de gelegenheid stelt tot het geven van een nadere mondelinge toelichting.

  • 2 Worden in het ontwerp van een bestemmingsplan ingevolge artikel 13, eerste lid, gronden aangewezen ten aanzien waarvan de verwerkelijking van het plan in de naaste toekomst nodig wordt geacht, dan geschiedt daarvan, onverminderd het eerste lid, afzonderlijke kennisgeving aan degenen die in de kadastrale registratie staan vermeld als eigenaar van die gronden of rechthebbende op een beperkt recht waaraan die gronden onderworpen zijn.

Artikel 24

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

Voor zover het ontwerp van een bestemmingsplan zijn grondslag vindt in een concrete beleidsbeslissing is artikel 23, eerste lid, onder c, alsmede artikel 27, eerste en tweede lid, niet van toepassing.

Artikel 25

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

Binnen acht weken of, indien over het ontwerp tijdig een zienswijze kenbaar is gemaakt, binnen vier maanden na afloop van de in artikel 23 genoemde termijn beslist de gemeenteraad omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.

Artikel 26

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

Het bestemmingsplan wordt zo spoedig mogelijk, doch in elk geval binnen vier weken na de dagtekening van het raadsbesluit voor een ieder ter inzage gelegd voor de duur van vier weken. Artikel 23, eerste lid, onder a, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 27

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

  • 1 Degene die tijdig zijn zienswijze bij de gemeenteraad kenbaar heeft gemaakt, alsmede een belanghebbende die aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest overeenkomstig artikel 23 zijn zienswijze bij de gemeenteraad kenbaar te maken, kan gedurende de in artikel 26 genoemde termijn van terinzageligging bij gedeputeerde staten schriftelijk bedenkingen inbrengen tegen het bestemmingsplan.

  • 2 Voor zover de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, kan een ieder gedurende de in artikel 26 bedoelde termijn bij gedeputeerde staten daartegen schriftelijk bedenkingen inbrengen.

  • 3 Gedeputeerde staten stellen degenen die overeenkomstig het eerste of het tweede lid tijdig bedenkingen hebben ingebracht in de gelegenheid tot het geven van een nadere mondelinge toelichting.

Artikel 28

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

  • 1 Het bestemmingsplan behoeft de goedkeuring van gedeputeerde staten. Het plan wordt daartoe zo spoedig mogelijk, doch in elk geval binnen vier weken na de dagtekening van het raadsbesluit tot vaststelling, aan gedeputeerde staten verzonden.

  • 2 Indien tegen het vastgestelde plan tijdig bedenkingen zijn ingebracht krachtens artikel 27, wordt het besluit omtrent goedkeuring bekendgemaakt binnen zes maanden na afloop van de termijn van terinzagelegging, bedoeld in artikel 26. Alvorens het besluit te nemen, horen gedeputeerde staten de provinciale planologische commissie. Artikel 10:31, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing. De goedkeuring kan worden onthouden indien de ingebrachte bedenkingen daartoe aanleiding geven dan wel wegens strijd met een goede ruimtelijke ordening.

  • 3 Aan het plan wordt geacht goedkeuring te zijn onthouden, indien het eerste lid, tweede volzin, niet is nageleefd en niet tijdig een besluit omtrent goedkeuring is bekendgemaakt.

  • 4 Indien het besluit van gedeputeerde staten strekt tot het onthouden van goedkeuring, kunnen daarbij voorschriften als bedoeld in artikel 14 worden gegeven voor zover dat noodzakelijk is om te voorkomen dat een terrein minder geschikt wordt voor de verwerkelijking van een daaraan bij het plan te geven bestemming.

  • 5 Gelijktijdig met de bekendmaking doen gedeputeerde staten mededeling van hun besluit door toezending van een afschrift aan hen die bedenkingen hebben ingebracht krachtens artikel 27, aan de provinciale planologische commissie en aan de inspecteur van de ruimtelijke ordening. Indien het derde lid dan wel artikel 10:31, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht toepassing heeft gevonden wordt het besluit van gedeputeerde staten vervangen door een schriftelijke mededeling van gedeputeerde staten van dat feit.

  • 7 Een besluit van gedeputeerde staten omtrent goedkeuring treedt in werking met ingang van de dag na die waarop de beroepstermijn afloopt.

Artikel 29

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

  • 1 Onze Minister kan binnen vier weken na de bekendmaking van het besluit omtrent goedkeuring van het bestemmingsplan aan gedeputeerde staten schriftelijk mededelen dat hij overweegt dat besluit voor zover in kennelijke strijd met het nationaal ruimtelijk beleid te vervangen door een eigen besluit.

  • 2 Voor zover het besluit van gedeputeerde staten strekt tot goedkeuring geeft Onze Minister slechts toepassing aan het eerste lid, indien de inspecteur van de ruimtelijke ordening op de in het eerste lid genoemde grondslag bedenkingen heeft ingebracht bij gedeputeerde staten op grond van artikel 27, eerste of tweede lid.

  • 3 Indien Onze Minister geen toepassing geeft aan het eerste lid wordt het besluit van gedeputeerde staten met het bestemmingsplan met ingang van de zesde week na de bekendmaking, bedoeld in artikel 28, vijfde lid, ter gemeentesecretarie voor een ieder ter inzage gelegd.

  • 4 Indien Onze Minister toepassing geeft aan het eerste lid zenden gedeputeerde staten hem terstond hun besluit onder bijvoeging van de zich onder hen bevindende, op de zaak betrekking hebbende stukken, voor zover dit niet in strijd is met enige wettelijke bepaling tot geheimhouding.

  • 5 Indien toepassing is gegeven aan het eerste lid doet Onze Minister daarvan gelijktijdig mededeling door toezending van een afschrift aan de Rijksplanologische Commissie, aan de betrokken gemeente en aan de inspecteur van de ruimtelijke ordening. Artikel 3:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.

  • 6 Binnen twaalf weken na de dagtekening van de in het eerste lid bedoelde mededeling beslist Onze Minister omtrent vervanging van het besluit van gedeputeerde staten. Alvorens te beslissen hoort hij de Rijksplanologische Commissie, gedeputeerde staten en de betrokken gemeenteraad.

  • 7 Onze Minister maakt zijn besluit binnen twee weken na dagtekening daarvan bekend aan gedeputeerde staten. Indien Onze Minister niet heeft beslist binnen de in het zesde lid bedoelde termijn, wordt het besluit van Onze Minister vervangen door een schriftelijke mededeling van dat feit. Het vijfde lid is van overeenkomstige toepassing. Voorts zendt Onze Minister een afschrift van zijn besluit of van de in de tweede volzin van dit lid bedoelde mededeling aan hen die bij gedeputeerde staten bedenkingen hebben ingebracht als bedoeld in artikel 27, eerste of tweede lid. Het besluit van Onze Minister of de mededeling, bedoeld in de tweede volzin van dit lid, wordt binnen twee weken na de bekendmaking daarvan met het besluit van gedeputeerde staten en het bestemmingsplan ter gemeentesecretarie voor een ieder ter inzage gelegd voor de duur van zes weken. Artikel 23, eerste lid, onder a, is van overeenkomstige toepassing.

  • 8 Voor zover het besluit, bedoeld in het zesde lid, strekt tot vervanging, komt het besluit van Onze Minister in de plaats van het besluit van gedeputeerde staten. Onze Minister geeft zo nodig het door hem vervangen gedeelte van het besluit van gedeputeerde staten op de tot het plan behorende kaart en in de daarbij behorende voorschriften aan. Artikel 28, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 9 Indien het besluit, bedoeld in het zesde lid, ertoe strekt van vervanging af te zien, dan wel de in dat lid bedoelde termijn is verstreken zonder dat een besluit als bedoeld in dat lid is genomen, blijft het besluit van gedeputeerde staten gehandhaafd.

Artikel 30

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

  • 1 Indien door gedeputeerde staten of, in een geval als bedoeld in artikel 29, achtste lid, door Onze Minister goedkeuring aan een vastgesteld bestemmingsplan is onthouden, stelt de gemeenteraad binnen een jaar met ingang van de dag na die, waarop de beroepstermijn bedoeld in artikel 56a, onder b of c, afloopt of, indien binnen de beroepstermijn bij de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan, dat verzoek is afgewezen, een nieuw plan vast, waarbij het besluit van gedeputeerde staten, dan wel van Onze Minister in acht wordt genomen.

  • 2 Gedeputeerde staten kunnen of, in een geval als bedoeld in artikel 29, achtste lid, Onze Minister kan de termijn tot vaststelling van een nieuw plan op verzoek van burgemeester en wethouders met zes maanden verlengen of bij het besluit inzake goedkeuring die termijn door een andere vervangen, dan wel bepalen dat geen nieuw plan behoeft te worden vastgesteld.

Artikel 31

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

Het bestemmingsplan ligt, nadat de goedkeuring onherroepelijk is geworden, voor een ieder ter inzage ter gemeentesecretarie. Artikel 23, eerste lid, onder a, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 31a

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

  • 1 Indien ten behoeve van belangen, uitsluitend of mede behartigd door andere openbare lichamen dan de gemeente, op schriftelijk verzoek van die openbare lichamen, dan wel krachtens wettelijk voorschrift bepalingen in een bestemmingsplan zijn opgenomen die hogere kosten voor de gemeente ten gevolge kunnen hebben en blijkens de bij het bestemmingsplan behorende toelichting over de verdeling van deze kosten geen overeenstemming kon worden bereikt, kan de gemeenteraad binnen de termijn, bedoeld in artikel 28, eerste lid, gedeputeerde staten verzoeken gelijktijdig met hun besluit omtrent goedkeuring van het vastgestelde plan te beslissen omtrent het opleggen van de verplichting aan die openbare lichamen de hogere kosten, welke redelijkerwijs niet of niet geheel ten laste van de gemeente behoren te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd en evenmin krachtens wettelijk voorschrift is uitgesloten, geheel of gedeeltelijk aan de gemeente te vergoeden.

  • 2 Indien ten tijde van het vaststellen van het bestemmingsplan de hogere kosten, bedoeld in het eerste lid, in redelijkheid niet waren te voorzien kunnen gedeputeerde staten, in afwijking van het eerste lid, op een desbetreffend verzoek van de gemeente beslissen nadat het bestemmingsplan in werking is getreden. Burgemeester en wethouders vermelden in hun verzoek uitdrukkelijk waarom over de verdeling van de hogere kosten tussen de gemeente en de desbetreffende openbare lichamen geen overeenstemming kon worden bereikt.

  • 3 In afwijking van het eerste en het tweede lid beslist Onze Minister dan wel beslissen Onze Minister en Onze Minister die het mede aangaat omtrent een verzoek als bedoeld in die leden, indien het andere openbaar lichaam het Rijk is. In een geval als bedoeld in het eerste lid beslissen Onze Minister en Onze Minister die het mede aangaat, zodra de desbetreffende bepalingen van het bestemmingsplan in werking zijn getreden.

Artikel 31b

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

  • 1 Indien ten behoeve van belangen, uitsluitend of mede behartigd door andere openbare lichamen dan de gemeente, op schriftelijk verzoek van die openbare lichamen onherroepelijk vrijstelling is verleend als bedoeld in de artikelen 17, 19 en 40, dan wel onherroepelijk is beslist de verlening van een bouw- of aanlegvergunning ingevolge artikel 50, eerste lid, van de Woningwet, dan wel ingevolge artikel 46, tweede lid, aan te houden, kunnen burgemeester en wethouders gedeputeerde staten gedurende vier weken, ingaande daags nadat de vrijstelling, dan wel het besluit tot aanhouding onherroepelijk is geworden, een verzoek doen als bedoeld in artikel 31a. Burgemeester en wethouders kunnen vorenbedoeld verzoek ook tot gedeputeerde staten richten binnen de in de vorige volzin bedoelde termijn wanneer ingevolge artikel 40 een vrijstelling of ingevolge artikel 41 een vergunning of andere beschikking is verleend.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, eerste volzin, beslist Onze Minister dan wel beslissen Onze Minister en Onze Minister die het mede aangaat omtrent het in die volzin bedoelde verzoek, indien het andere openbaar lichaam het Rijk is. In afwijking van het eerste lid, tweede volzin, beslist Onze Minister omtrent het in die volzin bedoelde verzoek, in geval artikel 40 of artikel 41 toepassing heeft gevonden op verzoek van Onze Minister.

Afdeling 4. Herziening, intrekking en nadere voorschriften

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

Artikel 33

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

  • 1 Een structuurplan en een bestemmingsplan worden, onverminderd het bepaalde bij artikel 37, eerste en vierde lid, tenminste eenmaal in de tien jaren herzien.

  • 2 Gedeputeerde staten kunnen op verzoek van de gemeenteraad voor ten hoogste tien jaren vrijstelling verlenen van de verplichting, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Op de totstandkoming van het besluit tot vrijstelling is artikel 23, eerste lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 34

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

  • 1 Ten aanzien van de herziening van een structuurplan zijn de artikelen 6a, 8 en 9 van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Ten aanzien van de herziening van een bestemmingsplan zijn de artikelen 6a, 21-31 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 35

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

De gemeenteraad kan besluiten een bestemmingsplan geheel of gedeeltelijk in te trekken. De artikelen 23-29 zijn van overeenkomstige toepassing. Intrekking van een bestemmingsplan voor een gebied, dat niet tot een bebouwde kom behoort, is behoudens ingeval ontheffing is verleend ingevolge het bepaalde in artikel 10, derde lid, slechts mogelijk, indien voor dat gebied een ontwerp voor een nieuw bestemmingsplan ter inzage is gelegd dan wel een nieuw bestemmingsplan is vastgesteld.

Artikel 36

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften omtrent de voorbereiding, de vormgeving en de inrichting van structuurplannen en bestemmingsplannen gegeven.

Hoofdstuk IVA. Regionaal planologisch beleid

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

Afdeling 1. Algemene bepalingen

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

Artikel 36a

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

Artikel 36b

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

Indien een samenwerkingsgebied mede betrokken is bij een plan als bedoeld in de artikelen 2a of 4a, wordt het bestuur van het desbetreffende regionaal openbaar lichaam mede betrokken bij het bij de totstandkoming van dat plan voorgeschreven overleg als bedoeld in die artikelen.

Afdeling 2. Regionaal structuurplan

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

Artikel 36c

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

  • 1 Het algemeen bestuur van een regionaal openbaar lichaam stelt voor het samenwerkingsgebied een regionaal structuurplan vast, waarin de toekomstige ontwikkeling van dat gebied wordt aangegeven. In dat plan worden concrete beleidsbeslissingen opgenomen over de lokatie van projecten of voorzieningen van regionaal belang. Bij de vaststelling van gemeentelijke plannen als bedoeld in Hoofdstuk IV van deze wet en Hoofdstuk IV van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing worden die beslissingen in acht genomen.

  • 2 Indien toepassing wordt gegeven aan het eerste lid, blijft voor het daarbij begrepen gebied artikel 7, tweede lid, buiten toepassing.

Artikel 36d

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

  • 1 Op de voorbereiding van een regionaal structuurplan is artikel 8 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het ontwerp ter inzage ligt ter secretarie van het regionaal openbaar lichaam en van de gemeenten op wier gebied het betrekking heeft en dat burgemeester en wethouders worden vervangen door het dagelijks bestuur van het regionaal openbaar lichaam.

  • 2 Binnen acht weken of, indien tegen het ontwerp een zienswijze naar voren is gebracht, binnen vier maanden na afloop van de termijn voor terinzageligging van het ontwerp, stelt het algemeen bestuur van het regionaal openbaar lichaam het regionaal structuurplan vast.

Artikel 36e

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

  • 1 Het regionaal structuurplan behoeft de goedkeuring van gedeputeerde staten. Het plan wordt daartoe zo spoedig mogelijk, doch in elk geval binnen vier weken na de dagtekening van het besluit tot vaststelling, aan gedeputeerde staten verzonden.

  • 2 Alvorens het besluit omtrent goedkeuring te nemen horen gedeputeerde staten de provinciale planologische commissie en voorzover het regionaal structuurplan mede een beschermd stads- of dorpsgezicht omvat, de Rijksdienst voor de Monumentenzorg. Artikel 10:31, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing. De goedkeuring kan worden onthouden wegens strijd met een goede ruimtelijke ordening, wegens het belang van het aangewezen beschermde stads- of dorpsgezicht of wegens het belang van bescherming van archeologische vindplaatsen. Van het besluit wordt onverwijld mededeling gedaan door toezending van een afschrift aan de inspecteur van de ruimtelijke ordening, aan de provinciale planologische commissie en aan genoemde Rijksdienst.

Artikel 36f

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

De bekendmaking van een besluit als bedoeld in artikel 36e, tweede lid, geschiedt door het besluit tezamen met het regionaal structuurplan voor een ieder ter inzage te leggen ter secretarie van het regionaal openbaar lichaam en van de gemeenten op wier gebied het betrekking heeft. Voorafgaand aan de bekendmaking wordt door het dagelijks bestuur van het regionaal openbaar lichaam in de Staatscourant en in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huis-bladen aangekondigd op welke plaatsen en vanaf welk tijdstip het besluit en het regionaal structuurplan ter inzage zullen liggen.

Artikel 36g

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

Een regionaal structuurplan wordt, behoudens door gedeputeerde staten voor ten hoogste tien jaren verleende vrijstelling en onverminderd het bepaalde bij artikel 36k, ten minste eenmaal in de tien jaren herzien.

Artikel 36h

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

Ten aanzien van de herziening van een regionaal structuurplan zijn de artikelen 36c tot en met 36f van overeenkomstige toepassing.

Artikel 36i

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

Intrekking van een regionaal structuurplan of van een gedeelte daarvan is slechts mogelijk indien voor dat gebied een ontwerp voor een nieuw regionaal structuurplan ter inzage is gelegd dan wel een nieuw regionaal structuurplan is vastgesteld. Ten aanzien van de intrekking zijn de artikelen 36c tot en met 36f van overeenkomstige toepassing.

Artikel 36j

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

Bij of krachtens algemeen maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden gegeven omtrent de voorbereiding, de vormgeving en inrichting van regionale structuurplannen.

Artikel 36k

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

  • 1 Onze Minister kan na overleg met het algemeen bestuur, gedeputeerde staten en de Rijksplanologische Commissie gehoord, het algemeen bestuur van een regionaal openbaar lichaam verplichten binnen een door hem te bepalen termijn een regionaal structuurplan vast te stellen of te herzien.

  • 2 Bij toepassing van het eerste lid kan Onze Minister na overleg met het algemeen bestuur, gedeputeerde staten en de Rijksplanologische Commissie gehoord, voor zover een juiste uitvoering van het Regeringsbeleid de totstandkoming of herziening van regionale planologische maatregelen vordert, aan het algemeen bestuur aanwijzingen geven omtrent de inhoud van een regionaal structuurplan.

  • 3 Van zijn besluit, bedoeld in het eerste lid en van aanwijzingen, als bedoeld in het tweede lid, zendt Onze Minister behalve aan het algemeen bestuur afschriften aan de Rijksplanologische Commissie, aan gedeputeerde staten en aan de inspecteur van de ruimtelijke ordening. Van de dag der verzending van de afschriften af liggen aanwijzingen, als bedoeld in het tweede lid op door Onze Minister te bepalen plaatsen ter inzage. De nederlegging wordt tevoren door de zorg van Onze Minister in de Staatscourant en daarvoor in aanmerking komende dag- of nieuwsbladen bekendgemaakt.

  • 4 Gedeputeerde staten kunnen na overleg met het algemeen bestuur van een regionaal openbaar lichaam, de provinciale planologische commissie gehoord, dat algemeen bestuur verplichten binnen een door hen te bepalen termijn een regionaal structuurplan vast te stellen of te herzien.

  • 5 Bij toepassing van het vierde lid kunnen gedeputeerde staten na overleg met het algemeen bestuur, de provinciale planologische commissie gehoord, voor zover bovengemeentelijke belangen dat vorderen, aanwijzingen geven omtrent de inhoud van een regionaal structuurplan. Deze aanwijzingen moeten hun grondslag vinden in of redelijkerwijs voortvloeien uit een streekplan of het provinciaal ruimtelijk beleid, voor zover dit is neergelegd in een besluit van provinciale staten, de provinciale planologische commissie gehoord.

  • 6 Van hun besluit, bedoeld in het vierde lid, en van aanwijzingen als bedoeld in het vijfde lid, zenden gedeputeerde staten behalve aan het algemeen bestuur, afschriften aan de provinciale planologische commissie en aan de inspecteur van de ruimtelijke ordening. Van de dag der verzending van de afschriften af liggen aanwijzingen als bedoeld in het vijfde lid ter provinciale griffie, op de secretarie van het desbetreffende regionale openbaar lichaam en van de gemeenten op wier grondgebied het betrekking heeft ter inzage. Artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing. De kennisgeving, bedoeld in het eerste lid van dat artikel, wordt door gedeputeerde staten tevens in de Staatscourant geplaatst.

  • 7 Het algemeen bestuur is verplicht bij de herziening van het regionaal structuurplan dit plan in overeenstemming te brengen met aanwijzingen als bedoeld in het tweede of vijfde lid. Voor zover die aanwijzingen betrekking hebben op een gebied, waarvoor geen regionaal structuurplan is vastgesteld, bestaat een overeenkomstige verplichting zodra het algemeen bestuur tot vaststelling van een regionaal structuurplan overgaat.

  • 8 Een ieder die bedenkingen heeft tegen een besluit als bedoeld in het eerste of vierde lid en aanwijzingen als bedoeld in het tweede of vijfde lid kan deze gedurende de in artikel 36d, eerste lid, bedoelde termijn van terinzageligging van het ontwerp voor het regionaal structuurplan, dat strekt ter uitvoering van dat besluit en die aanwijzingen, als onderdeel van zijn zienswijze omtrent dat ontwerp bij het algemeen bestuur van het regionaal openbaar lichaam of, indien toepassing wordt gegeven aan het negende lid, bij Onze Minister onderscheidenlijk gedeputeerde staten kenbaar maken.

  • 9 Indien het algemeen bestuur niet voldoet aan een verplichting, als bedoeld in het eerste of vierde lid, gaat Onze Minister onderscheidenlijk gaan gedeputeerde staten op kosten van het algemeen bestuur over tot het vaststellen of herzien van een regionaal structuurplan. Zolang de kennisgeving van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan nog niet heeft plaatsgevonden blijft het algemeen bestuur tot de vaststelling of herziening bevoegd.

  • 10 In het geval bedoeld in het negende lid zijn de artikelen 36c tot en met 36f van overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat Onze Minister in de plaats treedt onderscheidenlijk gedeputeerde staten in de plaats treden van het algemeen en het dagelijks bestuur van het regionaal openbaar lichaam.

  • 11 Een regionaal structuurplan dat ingevolge het negende lid is tot stand gekomen of herzien, staat gelijk aan een door het algemeen bestuur van het regionaal openbaar lichaam vastgesteld regionaal structuurplan.

Afdeling 3. Regionale bemoeienis met gemeentelijke planologische maatregelen

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

Artikel 36l

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

  • 1 Indien voor het gebied begrepen in een regionaal structuurplan een bestemmingsplan is vastgesteld en dit aan de goedkeuring van gedeputeerde staten wordt onderworpen, houden gedeputeerde staten bij hun besluit omtrent goedkeuring van dat bestemmingsplan rekening met het regionaal structuurplan.

  • 2 Voor zover het bestemmingsplan, bedoeld in het eerste lid, in strijd is met het regionaal structuurplan, vragen gedeputeerde staten het dagelijks bestuur van het regionaal openbaar lichaam om advies. Binnen vier weken na ontvangst van de adviesaanvraag bericht het dagelijks bestuur gedeputeerde staten, dat

    • a. het regionaal structuurplan zal worden gewijzigd en het bestemmingsplan, vooruitlopend op die wijziging kan worden goedgekeurd, of

    • b. aan het bestemmingsplan goedkeuring moet worden onthouden wegens strijd met het regionaal structuurplan.

  • 3 In een geval, bedoeld in het tweede lid, onder b, stellen gedeputeerde staten de termijn bedoeld in artikel 30, eerste lid, op drie maanden.

Artikel 36m

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

Voor zover in een gebied, begrepen in een regionaal structuurplan, toepassing wordt gegeven aan artikel 19 of 46, horen gedeputeerde staten tevens het dagelijks bestuur van het regionaal openbaar lichaam alvorens zij besluiten omtrent de verklaring van geen bezwaar.

Afdeling 4. Voorschriften van regionaal gezag inzake gemeentelijke planologische maatregelen

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

Artikel 36n

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

Voor zover een gemeente, waarvan grondgebied begrepen is in een regionaal structuurplan, weigert een bestemmingsplan voor dat gebied in overeenstemming te brengen met dat regionaal structuurplan, ondanks een daartoe strekkend verzoek van het regionaal openbaar lichaam, kan het dagelijks bestuur van dat openbaar lichaam gedeputeerde staten verzoeken toepassing te geven aan artikel 37, met dien verstande dat de aanwijzing, bedoeld in het vijfde lid van dat artikel, haar grondslag vindt in het regionaal structuurplan.

Hoofdstuk V. Voorschriften van hoger gezag inzake gemeentelijke planologische maatregelen

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

Artikel 37

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

  • 1 Onze Minister kan na overleg met gedeputeerde staten en de gemeenteraad, de Rijksplanologische Commissie gehoord, voor zover een juiste uitvoering van het Regeringsbeleid de totstandkoming of herziening van planologische maatregelen vordert, de gemeenteraad verplichten, een bestemmingsplan vast te stellen of te herzien.

  • 2 Bij toepassing van het eerste lid kan Onze Minister na overleg met gedeputeerde staten en de gemeenteraad, de Rijksplanologische Commissie gehoord, voorzover bovengemeentelijke belangen dat vorderen, aanwijzingen geven omtrent de inhoud van een bestemmingsplan. Hij gaat hiertoe niet eerder over dan vier weken nadat hij de Tweede Kamer der Staten-Generaal van zijn voornemen tot het geven van bedoelde aanwijzingen in kennis heeft gesteld. Het voornemen gaat vergezeld van de door gedeputeerde staten en de gemeenteraad gemaakte opmerkingen. Indien en voor zover bedoelde aanwijzingen niet gebaseerd zijn op een planologische kernbeslissing geeft Onze Minister geen uitvoering aan zijn voornemen, dan na uitdrukkelijke instemming daarmee door de Tweede Kamer. Met het voornemen wordt geacht te zijn ingestemd, indien de Tweede Kamer binnen vier weken na de inkennisstelling van het voornemen geen besluit heeft genomen omtrent de behandeling daarvan.

  • 3 Zo spoedig mogelijk na de bekendmaking wordt van besluiten en aanwijzingen van Onze Minister, als bedoeld in het eerste en tweede lid, mededeling gedaan door toezending van een afschrift aan de Rijksplanologische Commissie, aan gedeputeerde staten en aan de inspecteur van de ruimtelijke ordening. Een aanwijzing als bedoeld in het tweede lid wordt, tegelijkertijd met de toezending van de afschriften, op door Onze Minister te bepalen plaatsen ter inzage gelegd. Artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing. De kennisgeving, bedoeld in het eerste lid van dat artikel, wordt tevens in de Staatscourant geplaatst.

  • 4 Gedeputeerde staten kunnen na overleg met de gemeenteraad, de provinciale planologische commissie gehoord, de gemeenteraad verplichten een bestemmingsplan vast te stellen of te herzien.

  • 5 Bij toepassing van het vierde lid kunnen gedeputeerde staten na overleg met de gemeenteraad, de provinciale planologische commissie gehoord, voorzover bovengemeentelijke belangen dat vorderen, aanwijzingen geven omtrent de inhoud van een bestemmingsplan. Deze aanwijzingen moeten hun grondslag vinden in of redelijkerwijs voortvloeien uit een streekplan of het provinciaal ruimtelijk beleid, voorzover dit is neergelegd in een besluit van provinciale staten, de provinciale planologische commissie gehoord.

  • 6 Zo spoedig mogelijk na de bekendmaking wordt van besluiten en aanwijzingen van gedeputeerde staten, als bedoeld in het vierde en vijfde lid, mededeling gedaan door toezending van een afschrift aan de provinciale planologische commissie en aan de inspecteur van de ruimtelijke ordening. Een aanwijzing als bedoeld in het vijfde lid wordt, tegelijkertijd met de toezending van de afschriften, op het provinciehuis en bij de desbetreffende gemeentesecretarie ter inzage gelegd. Artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing. De kennisgeving, bedoeld in het eerste lid van dat artikel, wordt tevens in de Staatscourant geplaatst.

  • 7 De gemeenteraden zijn verplicht binnen een jaar na dagtekening van een besluit als bedoeld in het eerste of vierde lid, een bestemmingsplan vast te stellen of te herzien en dat in overeenstemming te brengen met aanwijzingen als bedoeld in het tweede of vijfde lid.

  • 8 Een ieder die bedenkingen heeft tegen een besluit als bedoeld in het eerste of vierde lid, en tegen aanwijzingen als bedoeld in het tweede of vijfde lid, kan deze gedurende de in artikel 23 bedoelde termijn van terinzageligging van het ontwerp voor het bestemmingsplan, dat strekt ter uitvoering van dat besluit en die aanwijzingen, als onderdeel van zijn zienswijze omtrent dat ontwerp bij de gemeenteraad of, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 38, derde of vierde lid, bij Onze Minister of gedeputeerde staten, kenbaar maken.

Artikel 38

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

  • 1 Zo spoedig mogelijk, doch in elk geval binnen zes weken na de bekendmaking van een besluit als bedoeld in artikel 37, eerste of vierde lid, en van aanwijzingen als bedoeld in het tweede of vijfde lid, van dat artikel, besluit de gemeenteraad omtrent medewerking aan de opgedragen vaststelling of herziening van het bestemmingsplan. Burgemeester en wethouders maken dit besluit onverwijld bekend.

  • 2 Indien de gemeenteraad

    • a. de termijn genoemd in het eerste lid, voor het besluit omtrent medewerking overschrijdt,

    • b. binnen de termijn, genoemd in het eerste lid, besluit niet mee te werken aan de opgedragen vaststelling of herziening van het bestemmingsplan, of

    • c. binnen de termijn van een jaar, genoemd in artikel 37, zevende lid, geen bestemmingsplan of herziening hiervan heeft vastgesteld in overeenstemming met de gegeven aanwijzingen,

    kunnen Onze Minister onderscheidenlijk gedeputeerde staten binnen een jaar na afloop van de onder a, b of c bedoelde termijn, met uitsluiting van de bevoegdheid ter zake van de gemeenteraad, op kosten van de gemeente overgaan tot die vaststelling of herziening.

  • 3 Indien Onze Minister overgaat tot de vaststelling of herziening, zijn de artikelen 6a, 21 tot en met 26, 28, zevende lid, en 31a van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat:

    • a. Onze Minister in de plaats treedt van de gemeenteraad en van burgemeester en wethouders;

    • b. Onze Minister, alvorens te besluiten, de Rijksplanologische Commissie hoort.

  • 4 Indien gedeputeerde staten overgaan tot de vaststelling of herziening, zijn de artikelen 6a, 21 tot en met 27, 28, eerste, vierde, vijfde en zevende lid, 30 en 31a, van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat:

    • a. gedeputeerde staten in de plaats treden van de gemeenteraad en van burgemeester en wethouders;

    • b. gedeputeerde staten, alvorens te besluiten, de provinciale planologische commissie horen;

    • c. Onze Minister in de plaats treedt van gedeputeerde staten;

    • d. Onze Minister, alvorens te besluiten, de Rijksplanologische Commissie hoort.

  • 5 Een planologische maatregel overeenkomstig dit artikel tot stand gekomen, wordt geacht door de gemeenteraad onder goedkeuring van gedeputeerde staten te zijn vastgesteld.

  • 6 Indien door Onze Minister of gedeputeerde staten niet binnen het jaar bedoeld in het tweede lid, het bestemmingsplan is vastgesteld of herzien, vervalt de desbetreffende aanwijzing.

Hoofdstuk Va. Projectcoördinatie

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

Afdeling 1. Coördinatie van besluitvorming over grote projecten van nationaal belang

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

Artikel 39

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

Een planologische kernbeslissing ten behoeve van een groot project van nationaal belang bevat een of meer concrete beleidsbeslissingen. Bij de nadere besluitvorming over zodanige projecten worden die beleidsbeslissingen in acht genomen.

Afdeling 1a. Rijksprojectenprocedure

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

§ 1. Algemeen

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

Artikel 39a

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

  • 1 Bij de wet, in een planologische kernbeslissing of, indien spoedeisende maatschappelijke belangen dit vergen, in een besluit van Onze Ministers wie het aangaat, Onze Minister daaronder begrepen, na overleg in de ministerraad, kan worden bepaald dat op de besluitvorming omtrent een project of een categorie van projecten van nationaal belang de procedure die is beschreven in de paragrafen 2 en 3 van deze afdeling, dan wel een van die paragrafen van toepassing is. Onder projecten van nationaal belang worden verstaan projecten met een bovenlokale ruimtelijke dimensie of met bovenlokale ruimtelijke effecten. Indien de grondslag wordt gevonden in de wet of een planologische kernbeslissing wordt daarbij aangegeven welke minister optreedt als projectminister. Indien de grondslag is gelegen in een besluit van Onze Ministers wie het aangaat treedt Onze minister op als projectminister tenzij bij dat besluit uitdrukkelijk een andere minister wordt aangewezen.

  • 2 Indien paragraaf 2 van deze afdeling van toepassing is verklaard, wordt in de wet, de planologische kernbeslissing of het besluit tevens bepaald of het rijksprojectbesluit wordt vastgesteld door Onze Ministers wie het aangaat, Onze Minister daaronder begrepen, na overleg in de ministerraad of door Onze projectminister.

  • 3 Een besluit van Onze Ministers wie het aangaat als bedoeld in het eerste lid, geeft een aanduiding van de betekenis en het belang van het betrokken project en bevat een globale beschrijving van de te verwachten gevolgen van het project voor het nationaal ruimtelijk beleid, van de sociaal-economische gevolgen van het project en van de gevolgen voor de andere bij het project betrokken belangen. Het besluit wordt toegezonden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Aan het besluit wordt geen uitvoering gegeven dan nadat de Tweede Kamer daarmee heeft ingestemd. Met het besluit van Onze Ministers wie het aangaat, Onze Minister daaronder begrepen, wordt geacht te zijn ingestemd indien de Tweede Kamer binnen vier weken na de toezending van dat besluit geen besluit heeft genomen omtrent de behandeling daarvan.

  • 4 Voorzover de uitvoering van een project waarop een wet of een besluit van Onze Ministers wie het aangaat, Onze Minister daaronder begrepen, als bedoeld in het eerste lid, betrekking heeft, in strijd zou zijn met een planologische kernbeslissing, wordt door Onze Ministers wie het aangaat, Onze Minister daaronder begrepen, aan de Tweede Kamer mededeling gedaan van het voornemen deze planologische kernbeslissing te herzien.

§ 2. Rijksprojectbesluit

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

Artikel 39b

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

Onze Ministers wie het aangaat, Onze Minister daaronder begrepen, na overleg in de ministerraad dan wel Onze projectminister stelt een rijksprojectbesluit vast, dat ten minste een beschrijving bevat van:

  • a. het betrokken project en de wijze waarop het zal worden uitgevoerd,

  • b. de gevolgen van het project voor de bij het project betrokken belangen, en

  • c. de wijze waarop de inpassing van het betrokken project zal geschieden en, waar deze in redelijkheid niet kan worden verlangd, de compenserende maatregelen, die zullen worden getroffen.

Artikel 39c

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

  • 1 Indien ten aanzien van het project het maken van een milieueffectrapport krachtens artikel 7.2 of artikel 7.4 van de Wet milieubeheer verplicht is, gaat de mededeling, bedoeld in artikel 7.12, eerste lid, of artikel 7.13, eerste lid, van die wet, vergezeld van een toelichting met betrekking tot de wijze waarop het project past binnen het in planologische kernbeslissingen vastgestelde nationale ruimtelijk beleid. Indien het project strijdig is met het vastgestelde nationale ruimtelijk beleid, dient de mededeling vergezeld te gaan van een uitgebreide motivering waarom afwijking van dit beleid gerechtvaardigd is. Voorts dient de mededeling vergezeld te gaan van een globale beschrijving van de te verwachten sociaal-economische gevolgen van het project en van de gevolgen voor de overige bij het project betrokken belangen.

  • 2 Onze projectminister draagt ervoor zorg dat bij de publicatie van de beschrijving wordt vermeld binnen welke termijn een ontwerp van het rijksprojectbesluit ter inzage zal worden gelegd. Indien de terinzagelegging niet binnen deze termijn kan geschieden, deelt Onze projectminister dit voor het verstrijken daarvan onder vermelding van de redenen mee:

    • a. aan beide kamers der Staten-Generaal;

    • b. in de Staatscourant.

  • 3 Indien ten aanzien van het project het maken van een milieueffectrapport niet verplicht is, draagt Onze projectminister ervoor zorg dat in het kader van de voorbereiding van een rijksprojectbesluit een beschrijving als bedoeld in het eerste lid wordt opgesteld. Het tweede lid is alsdan niet van toepassing.

Artikel 39d

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

  • 3 Ter uitvoering van artikel 3:30, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht voert Onze projectminister over het voornemen tot het nemen van een rijksprojectbesluit overleg met de besturen van de provincies, gemeenten en waterschappen in het gebied waarop het rijksprojectbesluit betrekking heeft.

  • 4 Voor zover een ontwerp van een rijksprojectbesluit als bedoeld in het eerste lid zijn grondslag vindt in een concrete beleidsbeslissing in een planologische kernbeslissing, kunnen bedenkingen daarop geen betrekking hebben.

Artikel 39e

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

Indien paragraaf 3 van deze afdeling op het project van toepassing is, kan desalniettemin in het rijksprojectbesluit worden bepaald dat in de verdere procedure ter realisering van het project van de toepassing van die paragraaf wordt afgezien, indien het nut van de toepassing naar het oordeel van de ministerraad of de projectminister niet opweegt tegen de daaraan verbonden bezwaren.

Artikel 39f

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

  • 2 De vaststelling van het rijksprojectbesluit kan eenmaal voor ten hoogste dertien weken worden verdaagd.

Artikel 39g

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

Het rijksprojectbesluit vervalt van rechtswege indien het niet binnen tien jaar na het tijdstip waarop het onherroepelijk is geworden in uitvoering is genomen.

Artikel 39h

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

  • 1 Voor het gebied dat is begrepen in een rijksprojectbesluit geldt het rijksprojectbesluit als voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 21. Voorzover het rijksprojectbesluit geldt als voorbereidingsbesluit, is artikel 21, vierde tot en met zesde lid, niet van toepassing. Het rijksprojectbesluit geldt niet meer als voorbereidingsbesluit indien voor het gebied een bestemmingsplan in overeenstemming met het rijksprojectbesluit in werking is getreden.

  • 3 Voorzover het rijksprojectbesluit en het bestemmingsplan niet met elkaar in overeenstemming zijn, geldt het rijksprojectbesluit voor de uitvoering daarvan als vrijstelling, als bedoeld in artikel 19.

  • 4 Voorzover een bestemmingsplan of een ander besluit voor de uitvoering van werken en werkzaamheden een aanlegvergunning als bedoeld in artikel 14 vereist, geldt zodanige eis niet voor de uitvoering van werken en werkzaamheden ter uitvoering van het rijksprojectbesluit in het gebied dat is begrepen in een rijksprojectbesluit.

  • 5 Voorschriften in een leefmilieuverordening als bedoeld in artikel 9, derde lid, van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing blijven buiten toepassing voor de uitvoering van werken, werkzaamheden en bouwwerken en voor het gebruik van gronden en opstallen ter uitvoering van een rijksprojectbesluit, voorzover het rijksprojectbesluit en die voorschriften niet met elkaar in overeenstemming zijn.

  • 6 De gemeenteraad is verplicht binnen een jaar nadat het rijksprojectbesluit onherroepelijk is geworden, het bestemmingsplan overeenkomstig dat rijksprojectbesluit vast te stellen of te herzien.

  • 7 Indien het bestemmingsplan nog niet in overeenstemming is met het rijksprojectbesluit, verleent het gemeentebestuur aan degenen die inzage verlangen in dat plan tevens inzage in het rijksprojectbesluit.

§ 3. Uitvoeringsbesluiten

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

Artikel 39i

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

  • 1 Indien voor de uitvoering van een project een op aanvraag te nemen besluit van een bestuursorgaan is vereist, zendt het bestuursorgaan onverwijld na de ontvangst van de aanvraag een afschrift daarvan aan Onze projectminister.

  • 2 Met betrekking tot een verzoek om vrijstelling van een geldend bestemmingsplan krachtens artikel 19 is een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in dat artikel niet vereist.

Artikel 39j

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

  • 1 Onze projectminister bevordert een gecoördineerde voorbereiding van de besluiten, bedoeld in artikel 39i, eerste lid, en van de ambtshalve met het oog op de uitvoering van het project te nemen besluiten.

  • 2 Onze projectminister kan van de andere betrokken bestuursorganen de medewerking vorderen die voor het welslagen van de coördinatie nodig is. Die bestuursorganen verlenen de van hen gevorderde medewerking.

  • 3 Indien voor een project of categorie van projecten, bedoeld in artikel 39a, is bepaald dat uitsluitend de procedure van paragraaf 3 van deze afdeling van toepassing is, geeft Onze projectminister bij de gecoördineerde voorbereiding, bedoeld in het eerste lid, aan op welke wijze de inpassing van het betrokken project bevorderd kan worden en, waar deze in redelijkheid niet kan worden verlangd, de compenserende maatregelen die kunnen worden getroffen.

Artikel 39k

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de voorbereiding van de in artikel 39j, eerste lid, bedoelde ambtshalve te nemen besluiten.

  • 3 Voor zover een ontwerp van een besluit als bedoeld in het eerste of tweede lid, zijn grondslag vindt in een concrete beleidsbeslissing in een planologische kernbeslissing of in een projectbesluit, kunnen bedenkingen daarop geen betrekking hebben.

Artikel 39l

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

  • 1 Indien een bestuursorgaan dat in eerste aanleg bevoegd is een besluit als bedoeld in artikel 39i te nemen, niet of niet tijdig op de aanvraag beslist dan wel een beslissing neemt die naar het oordeel van Onze Minister en van Onze projectminister wijziging behoeft kunnen Onze projectminister en Onze Minister wie het mede aangaat gezamenlijk een beslissing op de aanvraag nemen. In het laatste geval treedt hun besluit in de plaats van het besluit van het in het eerste aanleg bevoegde bestuursorgaan. Indien Onze in de eerste volzin bedoelde Ministers voornemens zijn zelf een beslissing op de aanvraag te nemen, plegen zij overleg met het bestuursorgaan dat in eerste aanleg bevoegd is op de aanvraag te beslissen.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de in artikel 39j, eerste lid, bedoelde ambtshalve te nemen besluiten.

  • 3 Indien bij de toepassing van het eerste lid de beslissing op een aanvraag wordt genomen door in dat lid bedoelde ministers, stort het bestuursorgaan dat in eerste aanleg bevoegd was te beslissen op de aanvraag, de ter zake ontvangen leges in 's Rijks kas.

  • 4 Ten aanzien van de in de in artikel 39i, eerste lid, bedoelde aanvragen is Onze projectminister mede bevoegd deze in te dienen bij de bevoegde bestuursorganen.

Artikel 39m

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

De in artikel 39j, eerste lid, bedoelde besluiten alsmede de in artikel 3:27 van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde overwegingen worden gelijktijdig door Onze projectminister bekendgemaakt. Onze projectminister doet mededeling van deze besluiten in de Staatscourant.

§ 4. Gelijktijdige toepassing paragrafen 2 en 3

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

Artikel 39n

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

Indien ten behoeve van een project de paragrafen 2 en 3 van deze afdeling gelijktijdig worden toegepast, zijn op de gezamenlijke voorbereiding en bekendmaking van het rijksprojectbesluit en de in artikel 39j, eerste lid, bedoelde besluiten de artikelen 39k en 39m van overeenkomstige toepassing.

§ 5. Grondgebruik en grondverwerving

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

Artikel 39o

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

Artikel 39p

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

De in artikel 18, eerste lid, van de onteigeningswet bedoelde dagvaarding kan geschieden nadat het rijksprojectbesluit is vastgesteld.

Artikel 39q

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

  • 1 Onverminderd het bepaalde in artikel 59, eerste lid, van de onteigeningswet kan het vonnis van onteigening van de rechtbank niet eerder in de openbare registers worden ingeschreven dan nadat het rijksprojectbesluit onherroepelijk is geworden.

  • 2 In aanvulling op de artikelen 54n en 59 van de onteigeningswet is ten behoeve van de in het eerste lid bedoelde inschrijving een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dan wel een verklaring van de Secretaris van de Raad van State nodig, waaruit blijkt dat het rijksprojectbesluit onherroepelijk is geworden.

Afdeling 2. Coördinatie van besluitvorming over projecten van bovengemeentelijk belang

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

Artikel 40

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

  • 1 Gedeputeerde staten kunnen burgemeester en wethouders verzoeken ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling te verlenen van het geldende bestemmingsplan voor zover bovengemeentelijke belangen zulks vorderen, een verwezenlijking van dat project in de naaste toekomst noodzakelijk is en naar het oordeel van gedeputeerde staten of van Onze Minister de besluitvorming omtrent die verwezenlijking is vastgelopen. In dat geval is artikel 19 niet van toepassing. Bij hun verzoek voegen gedeputeerde staten, onder vermelding van de redenen tot het verzoek, een beschrijving van het betrokken project en geven zij aan welke consequenties het project zal hebben voor het betreffende bestemmingsplan. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden gegeven omtrent het verzoek en de daarbij behorende stukken. Het verzoek geeft aan voor welk gebied het geldt en wordt vanaf het tijdstip van ontvangst voor dit gebied gelijkgesteld met een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 21. Bij hun verzoek voegen gedeputeerde staten het desbetreffend verzoek tot vrijstelling voor het betrokken project met daarbij behorende stukken. Zij doen hiervan gelijktijdig mededeling aan provinciale staten en Onze Minister door toezending van een afschrift van hun verzoek. Onze Minister heeft gelijke bevoegdheid. Hij doet gelijktijdig mededeling van zijn verzoek door toezending van een afschrift daarvan aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal en gedeputeerde staten.

  • 2 Voor zover het verzoek van gedeputeerde staten geen grondslag vindt in of redelijkerwijs voortvloeit uit een streekplan of het provinciaal ruimtelijk beleid, voor zover dit is neergelegd in een besluit van provinciale staten, de provinciale planologische commissie gehoord, stellen gedeputeerde staten vier weken tevoren provinciale staten in kennis van hun voornemen om toepassing te geven aan het eerste lid, onder vermelding van de redenen daarvoor. Het verzoek kan binnen de in de eerste volzin genoemde termijn worden gedaan

    • a. indien door of namens provinciale staten de wens te kennen wordt gegeven dat zij over het voornemen in het openbaar willen beraadslagen en die beraadslagingen binnen die termijn zijn beëindigd, dan wel

    • b. indien binnen die termijn te kennen wordt gegeven dat van beraadslagingen wordt afgezien.

    Voor zover het verzoek van Onze Minister geen grondslag vindt in een plan als bedoeld in artikel 2a, negende lid, dan wel in een aanwijzing als bedoeld in artikel 37, tweede lid, stelt hij de Tweede Kamer vier weken tevoren in kennis van zijn voornemen om toepassing te geven aan het eerste lid, onder vermelding van de redenen daarvoor. De tweede volzin is van overeenkomstige toepassing.

  • 3 Zo spoedig mogelijk, doch in elk geval binnen zes weken na ontvangst van het verzoek met de bijbehorende aanvraag besluiten burgemeester en wethouders omtrent medewerking aan het verzoek tot het verlenen van vrijstelling.

  • 4 Indien burgemeester en wethouders besluiten tot medewerking aan het verzoek, leggen zij binnen twee weken na dagtekening van hun besluit het verzoek tot het verlenen van vrijstelling met de bijbehorende aanvraag gedurende vier weken ter gemeentesecretarie voor een ieder ter inzage.

  • 5 Burgemeester en wethouders geven van de nederlegging te voren in de Staatscourant, in een of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente verspreid worden, en voorts op de gebruikelijke wijze kennis. Afschrift van de kennisgeving wordt gezonden aan gedeputeerde staten en de inspecteur van de ruimtelijke ordening. Indien Onze Minister om medewerking heeft verzocht, wordt tevens een afschrift gezonden aan Onze Minister.

  • 6 De kennisgeving houdt mededeling in van de bevoegdheid voor een ieder om gedurende de termijn van terinzageligging schriftelijk bedenkingen tegen het verlenen van vrijstelling naar voren te brengen bij burgemeester en wethouders.

  • 7 Binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzageligging, genoemd in het vierde lid, besluiten burgemeester en wethouders omtrent het verzoek tot het verlenen van vrijstelling. Gedeputeerde staten of Onze Minister kunnen deze termijn op verzoek van burgemeester en wethouders eenmaal met ten hoogste acht weken verlengen.

  • 8 Indien burgemeester en wethouders niet tijdig hebben besloten omtrent medewerking als bedoeld in het derde lid, dan wel hun medewerking weigeren of, indien de termijn voor terinzagelegging wordt overschreden, besluiten gedeputeerde staten onderscheidenlijk Onze Minister omtrent het verlenen van vrijstelling. Het vierde tot en met zevende lid zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 9 Indien burgemeester en wethouders niet binnen de in het zevende lid genoemde termijn besluiten dan wel bij hun besluit ingevolge het zevende lid geen vrijstelling verlenen, besluiten gedeputeerde staten onderscheidenlijk Onze Minister omtrent het verlenen van de vrijstelling binnen vier weken na afloop van die termijn, dan wel na eerdere kennisgeving van dat besluit. Burgemeester en wethouders dragen onverwijld de desbetreffende stukken over aan gedeputeerde staten onderscheidenlijk Onze Minister.

  • 10 Tegelijkertijd met de bekendmaking van het besluit op het verzoek om vrijstelling wordt daarvan mededeling gedaan aan degenen die bedenkingen naar voren hebben gebracht, aan gedeputeerde staten en de inspecteur van de ruimtelijke ordening en, indien Onze Minister om medewerking heeft verzocht, tevens aan Onze Minister. Indien gedeputeerde staten of Onze Minister hebben besloten tot verlening van vrijstelling, handelen zij overeenkomstig, met dien verstande dat gedeputeerde staten of Onze Minister tevens mededeling doen van het besluit door toezending van een afschrift aan burgemeester en wethouders alsmede aan provinciale staten onderscheidenlijk de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Afschrift van het besluit ligt zo spoedig mogelijk voor een ieder ter gemeentesecretarie ter inzage. Het vijfde lid, eerste volzin, is van toepassing.

Artikel 40a

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

Indien met toepassing van artikel 40 besloten wordt tot verlening van vrijstelling, is de gemeenteraad verplicht binnen een jaar te rekenen vanaf de dagtekening van dat besluit het bestemmingsplan dienovereenkomstig vast te stellen of te herzien. Gedeputeerde staten of Onze Minister kunnen deze termijn eenmaal met ten hoogste een jaar verlengen.

Artikel 40b

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

  • 1 Indien de gemeenteraad niet voldoet aan een verplichting als bedoeld in artikel 30, gaan gedeputeerde staten op kosten van de gemeente tot de vaststelling of herziening van het bestemmingsplan over. Zolang de kennisgeving van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan nog niet heeft plaatsgevonden blijft de gemeenteraad tot de vaststelling of herziening bevoegd. Artikel 38, vierde lid, is van toepassing; het vijfde lid van dat artikel is van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Indien de gemeenteraad niet voldoet aan een verplichting als bedoeld in artikel 40a, gaan gedeputeerde staten onderscheidenlijk Onze Minister op kosten van de gemeente tot de vaststelling of herziening van het bestemmingsplan over. De tweede volzin van het eerste lid is van toepassing. Artikel 38, vierde, onderscheidenlijk derde lid, is van toepassing; het vijfde lid van dat artikel is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 41

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

  • 1 Voor zover bovengemeentelijke belangen zulks vorderen, een verwezenlijking van een project in de naaste toekomst noodzakelijk is en naar het oordeel van gedeputeerde staten of van Onze Minister de besluitvorming omtrent die verwezenlijking is vastgelopen, kunnen gedeputeerde staten of Onze Minister aan het daartoe bevoegde orgaan van een gemeente, een waterschap, een provincie of enig ander publiekrechtelijk lichaam verzoeken enige andere beschikking dan bedoeld in artikel 40, eerste lid, inzake toestemming ten behoeve van het verwezenlijken van dat project te geven. Artikel 40 is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:

    • a. indien de desbetreffende beschikking bij of krachtens een wet is vereist en Onze Minister het verzoek heeft gedaan, ten aanzien van de betrokken beschikking overigens Onze Minister die de verantwoordelijkheid of de eerste verantwoordelijkheid heeft voor de uitvoering van de desbetreffende wet, in de plaats treedt van Onze Minister,

    • b. de in artikel 40 voorgeschreven procedure, met inbegrip van de daarbij aangegeven termijnen, in de plaats treedt van de bij de desbetreffende regeling voorgeschreven procedure voor het tot stand brengen van die beschikking,

    • c. ten aanzien van de inhoud van de beschikking in acht genomen wordt hetgeen daarover bij of krachtens de wet is bepaald; bepalingen, die - al dan niet krachtens de wet - bij of krachtens een regeling van een provincie, gemeente of waterschap daaromtrent zijn vastgesteld, kunnen om dringende redenen buiten toepassing worden gelaten, voor zover het toepassen daarvan een onevenredige belemmering met zich zou brengen voor de verwezenlijking van het project.

  • 2 In gevallen waarin met betrekking tot de totstandkoming van een beschikking, als bedoeld in het eerste lid, afdeling 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is, is - in afwijking van het eerste lid, onder b - de in die afdeling voorgeschreven procedure voor het tot stand brengen van die beschikking van toepassing.

  • 3 Indien ten behoeve van een zelfde project een of meer beschikkingen vereist zijn, als bedoeld in artikel 40, eerste lid, of in het eerste lid van dit artikel, worden de aanvragen om de betrokken beschikkingen te zamen, overeenkomstig de in artikel 40 voorgeschreven procedure, dan wel in een geval als bedoeld in het tweede lid, overeenkomstig de daar bedoelde procedure, behandeld.

  • 4 Het bestuursorgaan dat het verzoek om medewerking aan de verwezenlijking van het betrokken project heeft gedaan, kan, indien dat met het oog op de samenhang tussen de onderscheidene beschikkingen ter verwezenlijking van het project geboden is, en artikel 40, achtste of negende lid, niet wordt toegepast, aan het in eerste aanleg bevoegde orgaan een bindende aanwijzing geven ter zake van de inhoud van een zodanige beschikking. Deze aanwijzing wordt niet gegeven dan na overleg met het betrokken orgaan.

  • 5 Een aanwijzing als bedoeld in het vierde lid wordt vermeld in de beschikking ter zake waarvan zij wordt gegeven. Een exemplaar ervan wordt gevoegd bij ieder exemplaar van die beschikking.

Artikel 41b

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

Indien, bij de toepassing van artikel 40 of artikel 41, de beslissing omtrent enige bestuursrechtelijke toestemming als in die artikelen bedoeld, wordt genomen door een ander bestuursorgaan dan het oorspronkelijk bevoegde bestuursorgaan, zijn de leges, die ingevolge wettelijk voorschrift verschuldigd zijn terzake van die toestemming, verschuldigd aan het bestuursorgaan dat omtrent die toestemming heeft beslist, tenzij de beslissing van dat orgaan niet afwijkt van de beslissing van het oorspronkelijk bevoegde bestuursorgaan.

Hoofdstuk VI. Exploitatieverordeningen

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

Artikel 42

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

  • 1 De gemeenteraad stelt een verordening vast waarin de voorwaarden worden vastgelegd, waaronder de gemeente medewerking zal verlenen aan de exploitatie van gronden, die in de naaste toekomst voor bebouwing in aanmerking komen (exploitatieverordening).

  • 2 Een exploitatieverordening bevat onder meer voorschriften omtrent:

    • a. de gevallen, waarin en de wijze waarop het treffen van voorzieningen voor doeleinden van openbaar nut afhankelijk wordt gesteld van de afstand van grond aan de gemeente;

    • b. het aandeel van de kosten van voorzieningen van openbaar nut, dat ten laste wordt gebracht van de gronden, die door deze voorzieningen worden gebaat en de wijze, waarop deze kosten over de genoemde gronden worden omgeslagen.

  • 3 Gedeputeerde staten kunnen van de verplichting tot het vaststellen van een exploitatieverordening op verzoek vrijstelling verlenen.

Hoofdstuk VII. Aanlegvergunningen

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

Artikel 44

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

  • 1 De aanlegvergunning mag alleen en moet worden geweigerd, indien:

    • a. het werk of de werkzaamheid in strijd zou zijn met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen;

    • b. voor het werk of de werkzaamheid een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze niet is verleend.

  • 2 Aan een vergunning mogen slechts voorwaarden worden verbonden ter bescherming van de belangen ten behoeve waarvan de bepalingen strekken krachtens welke de vergunning wordt verleend en waaraan het werk of de werkzaamheid, waarop de aanvraag betrekking heeft, moet voldoen.

  • 3 Indien de vergunning betrekking heeft op een werk of werkzaamheid in een gebied dat behoort tot een beschermd stads- of dorpsgezicht in de zin van de Monumentenwet 1988 zenden burgemeester en wethouders terstond na de bekendmaking een afschrift van hun besluit aan de Rijksdienst voor de Monumentenzorg.

  • 4 De vergunning treedt in werking met ingang van de zevende week na de dag waarop zij is verleend.

Artikel 45

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

  • 1 Indien het werk of de werkzaamheid slechts toelaatbaar is ingevolge een voorlopige bestemming of een voorlopige gebruiksregel, stellen burgemeester en wethouders overeenkomstig hetgeen bij het bestemmingsplan omtrent de duur van de bestemming is bepaald, in de vergunning een termijn na het verstrijken waarvan het werk of de werkzaamheid moet worden verwijderd of beëindigd of op andere wijze met het bestemmingsplan in overeenstemming moet worden gebracht. De termijn kan worden verlengd, indien en voor zover de duur van de voorlopige bestemming is verlengd.

  • 2 Indien de termijn is verstreken is de rechthebbende verplicht binnen twaalf weken na aanzegging van burgemeester en wethouders te zijner keuze het werk of de werkzaamheden te verwijderen of te beëindigen of in overeenstemming te brengen met het bestemmingsplan.

Artikel 46

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

  • 1 Burgemeester en wethouders beslissen omtrent een aanvraag om aanlegvergunning binnen vier weken na de dag, waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2 In afwijking van het eerste lid houden burgemeester en wethouders de beslissing aan, indien er geen grond is om de vergunning te weigeren en voor het gebied, waarin het werk of de werkzaamheid zal worden uitgevoerd, voordat de aanvraag is ingekomen een voorbereidingsbesluit in werking is getreden, een ontwerp-bestemmingsplan of het ontwerp voor een herziening daarvan ter inzage is gelegd, dan wel een bestemmingsplan of een herziening daarvan is vastgesteld, dan wel een bestemmingsplan of een herziening daarvan na vaststelling ter inzage is gelegd.

  • 3 De aanhouding duurt totdat het voorbereidingsbesluit overeenkomstig artikel 21 is vervallen, de termijn, genoemd in artikel 25, is overschreden, de termijn voor terinzagelegging, genoemd in artikel 26, is overschreden, de termijn, genoemd in artikel 30, is overschreden, dan wel het bestemmingsplan of de herziening daarvan in werking is getreden.

  • 4 In afwijking van het eerste lid houden burgemeester en wethouders de beslissing omtrent een aanvraag om vergunning eveneens aan indien er geen grond is om de vergunning te weigeren en de aanvraag van de vergunning een werk of werkzaamheid betreft in een gebied, behorend tot een beschermd stads- of dorpsgezicht in de zin van de Monumentenwet 1988, waarvoor nog geen ter bescherming daarvan strekkend bestemmingsplan geldt.

  • 5 De aanhouding, bedoeld in het vierde lid, duurt totdat een ter voldoening aan artikel 36 van de Monumentenwet 1988 vast te stellen of te herzien bestemmingsplan in werking is getreden.

  • 6 In afwijking van het tweede lid kunnen burgemeester en wethouders de aanlegvergunning verlenen indien het werk of de werkzaamheid niet in strijd is met het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan of met de in voorbereiding zijnde herziening daarvan dan wel met het provinciaal en nationaal ruimtelijk beleid.

  • 7 In afwijking van het tweede lid kunnen burgemeester en wethouders de aanlegvergunning eveneens verlenen indien het werk of de werkzaamheid in strijd is met het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan of met de in voorbereiding zijnde herziening daarvan, mits het werk of de werkzaamheid is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vergunning geen bezwaar hebben. Artikel 19a, eerste, vierde tot en met elfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 8 In afwijking van het tweede lid kunnen burgemeester en wethouders de aanlegvergunning eveneens verlenen indien het werk of de werkzaamheid in strijd is met het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan of met de in voorbereiding zijnde herziening daarvan en het betreft:

  • 9 Op de voorbereiding van het besluit tot vergunningverlening, bedoeld in het achtste lid, is de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing, met dien verstande dat

    • a. de aanvraag gedurende vier weken ter inzage ligt, en

    • b. gedurende de termijn van terinzageligging een ieder schriftelijk zijn zienswijze omtrent de aanvraag kenbaar kan maken.

  • 10 Onverminderd het zesde en zevende lid, kunnen burgemeester en wethouders, in afwijking van het vierde lid, de aanlegvergunning verlenen indien het werk of de werkzaamheid niet strijdt met het in voorbereiding zijnde ter bescherming van het beschermde stads- of dorpsgezicht, alsmede van beschermd landschap, natuurgebied, rijksbufferzone en archeologische vindplaats strekkende bestemmingsplan en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen dat zij tegen het verlenen van de vergunning geen bezwaar hebben.

  • 11 De in het zevende en tiende lid bedoelde verklaringen worden gelijktijdig bekendgemaakt. Artikel 19a, achtste lid, eerste volzin, is alsdan niet van toepassing. Alvorens het besluit omtrent de in het tiende lid bedoelde verklaring te nemen, horen gedeputeerde staten de Rijksdienst voor de Monumentenzorg. Van het besluit wordt onverwijld mededeling gedaan aan genoemde dienst. Artikel 10:31, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing. Gedeputeerde staten kunnen een verklaring weigeren wegens strijd met een goede ruimtelijke ordening.

Artikel 48

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

Burgemeester en wethouders kunnen een aanlegvergunning intrekken:

  • a. indien blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

  • b. indien binnen een in de vergunning te bepalen termijn na de dagtekening van de vergunning geen begin met de werkzaamheden is gemaakt;

  • c. indien de werkzaamheden langer dan een in de vergunning te bepalen termijn zijn gestaakt.

Hoofdstuk VIII. Financiële bepalingen

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

Afdeling 1. Schadevergoeding

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

Artikel 48a

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

  • 1 Voorzover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van een onherroepelijk rijksprojectbesluit schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, en ten aanzien waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of op andere wijze is verzekerd, kent Onze projectminister hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

  • 2 Onze projectminister kan nadere regels geven omtrent de indiening en afhandeling van een verzoek om schadevergoeding.

Artikel 49

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

Voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van:

schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd kent de gemeenteraad hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe. Ingeval van schade ten gevolge van de aanhouding bedoeld onder d kan het verzoek om schadevergoeding eerst worden ingediend na de terinzagelegging van het vastgestelde bestemmingsplan.

Afdeling 2. Subsidies

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

Artikel 50a

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

  • 1 Onze Minister kan ter uitvoering van het nationaal ruimtelijk beleid, zoals verwoord in de Planologische Kernbeslissing Nationaal Ruimtelijk Beleid, subsidies verstrekken ten behoeve van:

    • a. de ontwikkeling of herziening van ruimtelijke plannen van provincies, samenwerkingsgebieden als bedoeld in hoofdstuk IVA of gemeenten;

    • b. de voorbereiding van projecten of activiteiten die voor de uitvoering van het nationaal ruimtelijk beleid van strategisch belang zijn;

    • c. de realisering van projecten of activiteiten die voor de uitvoering van het nationaal ruimtelijk beleid van strategisch belang zijn.

  • 2 Onze Minister kan tevens subsidies verstrekken ten behoeve van activiteiten ter uitvoering van het nationaal ruimtelijk beleid, zoals verwoord in een andere planologische kernbeslissing dan genoemd in het eerste lid, indien bij algemene maatregel van bestuur zodanige planologische kernbeslissing alsmede de activiteiten waarvoor een subsidie kan worden verstrekt, zijn aangewezen.

Artikel 50c

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gegeven met betrekking tot de wijze van verdeling van de subsidiegelden.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gegeven met betrekking tot:

    • a. de vaststelling van een subsidieplafond, het tijdvak waarvoor het subsidieplafond is vastgesteld, alsmede de wijze waarop dit bekend wordt gemaakt;

    • b. de subsidieverlening;

    • c. de gevallen waarin de subsidieverlening wordt geweigerd;

    • d. de verplichtingen van de subsidie-ontvanger;

    • e. de subsidievaststelling;

    • f. het intrekken of het ten nadele van de subsidie-ontvanger wijzigen zolang de subsidie niet is vastgesteld;

    • g. de betaling van de subsidie;

    • h. het verlenen van voorschotten en de betaling daarvan.

Hoofdstuk IX. Planologische organen en adviesraden

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

Artikel 51

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

  • 1 Ten behoeve van overleg over zaken betreffende de ruimtelijke ordening is er een Rijksplanologische Commissie. De commissie heeft voorts tot taak Onze Minister en desgevraagd Onze andere Ministers van advies te dienen over zaken betreffende de ruimtelijke ordening.

  • 2 De voorzitter van de Commissie wordt door Ons benoemd. Onze bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen Ministers benoemen de leden der commissie. Elke Minister kan zoveel leden benoemen als bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald. Het hoofd van de Rijksplanologische Dienst is ambtshalve lid van de commissie.

  • 3 Het secretariaat van de commissie berust bij de Rijksplanologische Dienst.

  • 4 Wij kunnen bij algemene maatregel van bestuur subcommissies instellen en bepalen, in welke gevallen het advies dier subcommissies in de plaats treedt van dat der Rijksplanologische Commissie.

  • 5 Wij kunnen bij algemene maatregel van bestuur nadere voorschriften geven omtrent de taak en de werkwijze van de commissie.

Artikel 52

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

  • 1 Er is een Rijksplanologische Dienst, die onder meer tot taak heeft op bij algemene maatregel van bestuur nader aan te geven wijze:

    • a. Onze Minister bij te staan in zijn bij artikel 2 omschreven taak;

    • b. onderzoekingen te verrichten en adviezen te verstrekken ten behoeve van de ruimtelijke ordening;

    • c. werkzaam te zijn ten behoeve van het algemene toezicht op de uitvoering van deze wet en van de krachtens deze wet uitgevaardigde voorschriften.

  • 2 Tot de dienst behoren inspecteurs van de ruimtelijke ordening.

  • 3 De inrichting van de dienst wordt nader bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld.

  • 4 Burgemeester en wethouders zijn verplicht aan de inspecteur binnen wiens ambtsgebied hun gemeente ligt, alle door hem verlangde inlichtingen te verstrekken over de uitvoering van deze wet en van verordeningen betreffende de ruimtelijke ordening.

Artikel 53

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

  • 1 Ten behoeve van het overleg over zaken betreffende de ruimtelijke ordening is er in elke provincie een provinciale planologische commissie. Deze commissie dient voorts het provinciaal bestuur van advies over de uitvoering van de taak, die bij of krachtens deze wet aan dat bestuur is opgedragen.

  • 2 De voorzitter, de leden en de secretaris der commissie worden door gedeputeerde staten benoemd. De inspecteur van de ruimtelijke ordening, binnen wiens ambtsgebied de provincie ligt, is ambtshalve lid van de commissie.

  • 3 Wij geven bij algemene maatregel van bestuur voorschriften omtrent de samenstelling der commissies.

  • 4 Gedeputeerde staten kunnen nadere voorschriften geven omtrent de taak en werkwijze der commissie. Zij kunnen bepalen, dat bepaalde bevoegdheden van de provinciale planologische commissie worden uitgeoefend door subcommissies.

Hoofdstuk IXA. Bezwaar en beroep

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

Artikel 54

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

  • 2 Bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kan beroep worden ingesteld tegen:

    • a. een concrete beleidsbeslissing, een herziening of een intrekking daarvan, opgenomen in een planologische kernbeslissing, een streekplan of een regionaal structuurplan;

    • b. een besluit inzake goedkeuring van een besluit van burgemeester en wethouders of de gemeenteraad tot uitwerking of tot wijziging van een bestemmingsplan;

    • c. een besluit van burgemeester en wethouders of de gemeenteraad tot uitwerking of wijziging van een bestemmingsplan overeenkomstig artikel 11, zevende lid;

    • d. een besluit omtrent goedkeuring van een bestemmingsplan of van de herziening of intrekking daarvan;

    • e. een besluit van Onze Minister tot vervanging van het besluit van gedeputeerde staten omtrent goedkeuring van een bestemmingsplan of van de herziening of intrekking daarvan;

    • f. een besluit omtrent een verzoek tot vergoeding van hogere kosten ten gevolge van het opnemen van bepalingen in een bestemmingsplan op verzoek of krachtens wettelijke bepaling;

    • g. een besluit omtrent een verzoek om vergoeding van hogere kosten ten gevolge van het verlenen van vrijstelling of aanhouding van bouw- of aanlegvergunning op verzoek van een ander openbaar lichaam;

    • h. een besluit van gedeputeerde staten omtrent vrijstelling als bedoeld in artikel 33, tweede lid;

    • i. een besluit van gedeputeerde staten tot onthouding van goedkeuring aan het regionaal structuurplan of de herziening hiervan;

    • j. een besluit tot vrijstelling als bedoeld in artikel 40;

    • k. een beschikking als bedoeld in artikel 41, eerste lid;

    • l. een rijksprojectbesluit;

    • m. een besluit als bedoeld in artikel 39j, eerste lid, voorzover dat besluit geen grondslag vindt in een concrete beleidsbeslissing in een planologische kernbeslissing of in een rijksprojectbesluit.

  • 3 De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beslist op:

    • a. de beroepen, bedoeld in het tweede lid, onder d en e, binnen twaalf maanden na afloop van de beroepstermijn;

    • b. een beroep als bedoeld in het tweede lid, onder l, binnen twaalf maanden na ontvangst van het verweerschrift, met dien verstande dat de Afdeling bestuursrechtspraak in bijzondere omstandigheden deze termijn met ten hoogste drie maanden kan verlengen;

    • c. een beroep als bedoeld in het tweede lid, onder m, binnen zes maanden na ontvangst van het verweerschrift;

    • d. op een beroep als bedoeld in het tweede lid, onder l en m, indien gelijktijdig beroep is ingesteld, binnen twaalf maanden na ontvangst van het verweerschrift, met dien verstande dat de Afdeling bestuursrechtspraak in bijzondere omstandigheden deze termijn met ten hoogste drie maanden kan verlengen.

  • 4 Indien het beroep een bestemmingsplan of een herziening daarvan betreft waarin ingevolge artikel 13, eerste lid, onderdelen zijn aangewezen ten aanzien waarvan de verwerkelijking van het plan in de naaste toekomst nodig wordt geacht, wordt het beroep behandeld vóór andere ingestelde beroepen als bedoeld in het derde lid.

  • 5 Indien tegen een beschikking als bedoeld in artikel 41 een beroep anders dan ingevolge het tweede lid, onder k, openstaat, blijven de bepalingen inzake dat beroep buiten toepassing.

  • 6 Indien tegen een rijksprojectbesluit tevens een beroep anders dan overeenkomstig het tweede lid, onder l, kan worden ingesteld, blijven de bepalingen inzake dat beroep buiten toepassing, met uitzondering van de bepaling waarin is aangegeven wie het beroep kan instellen.

  • 7 Bij het beroep tegen een rijksprojectbesluit kunnen geen gronden worden aangevoerd die betrekking hebben op de concrete beleidsbeslissing in een planologische kernbeslissing, waarop dat besluit berust.

Artikel 55

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

Voor de mogelijkheid van beroep ingevolge hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht worden als één besluit aangemerkt:

Artikel 56

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

  • 1 In afwijking van artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht kan beroep worden ingesteld tegen een concrete beleidsbeslissing of een herziening of intrekking daarvan als bedoeld in artikel 54, tweede lid, onder a,

    • a. door degene die tijdig zijn zienswijzen omtrent het ontwerp van de concrete beleidsbeslissing kenbaar heeft gemaakt of zijn bedenkingen daartegen heeft ingebracht;

    • b. voor zover bij de vaststelling van de concrete beleidsbeslissing daarin wijziging is aangebracht ten opzichte van het ontwerp, door een ieder;

    • c. door een belanghebbende die aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest tijdig zienswijzen of bedenkingen, als bedoeld onder a, in te brengen.

  • 4 In afwijking van artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht kan uitsluitend beroep worden ingesteld door:

    • a. het algemeen bestuur van het regionaal openbaar lichaam tegen een besluit van gedeputeerde staten tot onthouding van goedkeuring aan een regionaal structuurplan of een herziening daarvan;

    • b. het in eerste aanleg bevoegde gezag tegen een besluit houdende een aanwijzing krachtens artikel 41, vierde lid.

  • 5 In afwijking van artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht kan beroep als bedoeld in artikel 54, tweede lid, onder l, worden ingesteld door:

    • a. degenen die bedenkingen hebben ingebracht tegen het ontwerp van het rijksprojectbesluit;

    • b. degenen die bedenkingen hebben tegen wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp zijn aangebracht;

    • c. belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het rijksprojectbesluit.

Artikel 56a

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

In afwijking van artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht vangt de beroepstermijn aan:

  • a. in een geval als bedoeld in artikel 54, tweede lid, onder b, met ingang van de dag van terinzagelegging van het besluit omtrent goedkeuring overeenkomstig artikel 11, vijfde lid;

  • b. in een geval als bedoeld in artikel 54, tweede lid, onder d, met ingang van de dag van terinzagelegging van het besluit omtrent goedkeuring overeenkomstig artikel 28, zesde lid of artikel 29, derde lid;

  • c. in een geval als bedoeld in artikel 54, tweede lid, onder e, met ingang van de dag van terinzagelegging van het besluit van Onze Minister overeenkomstig artikel 29, zevende lid;

  • d. in een geval als bedoeld in artikel 54, tweede lid, onder f, met ingang van de dag van terinzagelegging van het besluit van gedeputeerde staten overeenkomstig artikel 28, zesde lid;

  • e. in een geval als bedoeld in artikel 56, vierde lid, onder b, met ingang van de dag na die waarop de beschikking waarop de aanwijzing betrekking heeft, is gegeven;

  • f. voor beroepen tegen een of meer concrete beleidsbeslissingen of een herziening daarvan, in een planologische kernbeslissing die de grondslag vormt voor een rijksprojectbesluit of voor een besluit als bedoeld in artikel 39j, eerste lid, met ingang van de dag waarop beroep kan worden ingesteld tegen het rijksprojectbesluit of de herziening daarvan dan wel tegen een besluit als bedoeld in artikel 39j, eerste lid, met dien verstande dat indien niet binnen een jaar na het van kracht worden van de planologische kernbeslissing of de herziening daarvan een daarop berustend rijksprojectbesluit onderscheidenlijk een besluit als bedoeld in artikel 39j, eerste lid, is bekendgemaakt, de beroepstermijn aanvangt met ingang van de dag waarop dat jaar is verstreken;

  • g. voor een beroep tegen een rijksprojectbesluit dat de grondslag vormt voor een besluit als bedoeld in artikel 39j, eerste lid, met ingang van de dag waarop beroep kan worden ingesteld tegen een besluit als bedoeld in artikel 39j, eerste lid, met dien verstande dat indien niet binnen een jaar na het van kracht worden van het rijksprojectbesluit een daarop berustend besluit als bedoeld in artikel 39j, eerste lid, is bekendgemaakt, de beroepstermijn aanvangt met ingang van de dag waarop dat jaar is verstreken; dit onderdeel is niet van toepassing in gevallen als bedoeld in onderdeel f.

Artikel 56b

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

  • 1 Indien gedurende de beroepstermijn met betrekking tot een besluit inzake goedkeuring van een bestemmingsplan, de uitwerking of wijziging of de herziening of intrekking daarvan of met betrekking tot een besluit tot uitwerking of wijziging als bedoeld in artikel 11, zevende lid, bij de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan, wordt de werking van het besluit opgeschort totdat op het verzoek is beslist. Bij toewijzing van het verzoek geeft de voorzitter aan op welke onderdelen van het plan de voorlopige voorziening betrekking heeft.

  • 3 Indien tegen het besluit tot het verlenen van vrijstelling ingevolge artikel 40 beroep is ingesteld en binnen de beroepstermijn bij de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan, begint de in artikel 40a, eerste lid, bedoelde termijn te lopen zodra dat verzoek is afgewezen.

Hoofdstuk IXB. Advisering inzake beroepen ruimtelijke ordening

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

Artikel 57

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

  • 1 Onze Minister is gemachtigd namens de Staat tot oprichting over te gaan van een stichting die tot doel heeft de taak te verrichten, bedoeld in artikel 57a.

  • 2 Wijziging van de statuten van de stichting, dan wel ontbinding van de stichting behoeft de toestemming van Onze Minister. Alvorens te beslissen over de toestemming, hoort Onze Minister de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

  • 3 De statuten van de stichting waarborgen dat de stichting haar werkzaamheden onpartijdig en onafhankelijk verricht.

Artikel 57a

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

De stichting heeft tot taak aan de administratieve rechter op diens verzoek deskundigenbericht uit te brengen inzake beroepen op grond van deze wet. Op verzoek van de administratieve rechter brengt de stichting tevens deskundigenbericht uit inzake beroepen op grond van andere wetten, voor zover het onderwerpen betreft die samenhangen met de ruimtelijke ordening.

Artikel 57b

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

De personen die deel uitmaken van de organen van de stichting, en het personeel van de stichting vervullen geen functies en betrekkingen, waarvan de uitoefening ongewenst is met het oog op de handhaving van de onpartijdigheid en onafhankelijkheid van de stichting dan wel van het vertrouwen daarin.

Artikel 57c

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

  • 1 Indien met toepassing van artikel 57 een stichting is opgericht, verstrekt Onze Minister aan de stichting subsidie overeenkomstig bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen voorschriften, voor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor een goede taakuitoefening.

Hoofdstuk X. Dwang- en strafbepalingen

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

Artikel 59

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

Overtreding van voorschriften, die deel uitmaken van een bestemmingsplan voorzover die overtreding uitdrukkelijk als strafbaar feit is aangeduid, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de vierde categorie.

Artikel 60

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

Overtreding van artikel 45, tweede lid, dan wel van voorschriften gegeven ingevolge artikel 21, derde lid, artikel 28, vierde lid, of artikel 29, achtste lid, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de vierde categorie.

Artikel 61

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

De in de artikelen 59 en 60 bedoelde strafbare feiten worden beschouwd als overtredingen.

Artikel 63

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

  • 1 Met de opsporing van de bij de artikelen 59 en 60 strafbaar gestelde feiten zijn, onverminderd artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast:

    • a. de inspecteurs van de ruimtelijke ordening;

    • b. de door Onze Commissaris in de provincie aan te wijzen ambtenaren;

    • c. de door de burgemeester aan te wijzen ambtenaren.

Artikel 64

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

  • 1 Bij het opsporen van een strafbaar feit als bedoeld in de artikelen 59 en 60 hebben de in artikel 63 bedoelde ambtenaren toegang tot elke plaats, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.

  • 2 Wij kunnen bij algemene maatregel van bestuur voorschrijven, dat ten aanzien van bepaalde plaatsen of plaatsen, die tot bepaalde doeleinden dienen, de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid slechts wordt uitgeoefend door bepaalde der in artikel 63 genoemde personen.

Hoofdstuk XI. Slotbepalingen

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

Artikel 66

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

Op de gezamenlijke voordracht van Onze Minister en van Onze Minister, die het mede aangaat, kunnen Wij bepalen, dat deze wet niet van toepassing is op een in Ons besluit aan te wijzen werk of werkzaamheid ten behoeve van de landsverdediging. Alvorens Ons een voordracht te doen horen Onze Ministers de Rijksplanologische Commissie.

Artikel 69

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

  • 1 Onderstaande personen hebben in de hierna genoemde gebieden van zonsopgang tot zonsondergang toegang tot alle terreinen, voor zover dat redelijkerwijs voor de uitvoering van deze wet nodig is:

    • 1°. in het gehele Rijk:

      de voorzitter en de leden van de Rijksplanologische Commissie en de door Onze Minister aan te wijzen rijksambtenaren;

    • 2°. in een provincie: de door de commissaris van de Koning aan te wijzen personen;

    • 3°. in een gemeente:

    de burgemeester en de door hem aan te wijzen personen.

  • 2 Ten aanzien van het uitoefenen van de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid vindt het bepaalde in artikel 64, tweede lid, overeenkomstige toepassing.

  • 3 De in het eerste lid bedoelde personen verschaffen zich zo nodig de toegang met behulp van de sterke arm.

Artikel 70

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

Alle stukken, opgemaakt ter verkrijging van de beschikking door de gemeente over onroerende zaken ten einde uitvoering te kunnen geven aan een bestaand of toekomstig bestemmingsplan, zijn vrij van kosten van legalisatie en van griffiekosten.

Artikel 71

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

De kosten, voor de gemeente voortvloeiende uit de medewerking aan de uitvoering van deze wet, zijn uitgaven als bedoeld in artikel 193 van de Gemeentewet. Artikel 194 van die wet vindt toepassing.

Artikel 72

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

De bevoegdheid aan provinciale staten overeenkomstig artikel 145 van de Provinciewet en aan de gemeenteraad overeenkomstig artikel 149 van de Gemeentewet toekomende blijft ten aanzien van het onderwerp, waarin deze wet voorziet, gehandhaafd voor zover de door deze colleges te maken verordeningen niet met deze wet in strijd zijn.

Artikel 73

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

  • 1 Deze wet kan worden aangehaald als Wet op de Ruimtelijke Ordening.

  • 2 Zij treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk, 5 juli 1962.

JULIANA.

De Minister van Volkshuisvesting en Bouwnijverheid,

J. VAN AARTSEN.

De Minister van Justitie,

A. C. W. BEERMAN.

De Minister van Binnenlandse Zaken,

E. H. TOXOPEUS.

De Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen,

J. CALS.

De Minister van Financiën,

J. ZIJLSTRA.

De Minister van Defensie,

S. H. VISSER.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

H. A. KORTHALS.

De Minister van Economische Zaken,

J. W. DE POUS.

De Minister van Landbouw en Visserij,

V. G. M. MARIJNEN.

De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid,

G. M. J. VELDKAMP.

De Minister van Maatschappelijk Werk,

M. KLOMPÉ.

Uitgegeven de zevende augustus 1962.

De Minister van Justitie,

A. C. W. BEERMAN.