Wet gewetensbezwaren militaire dienst

Geraadpleegd op 15-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 29-01-2004 en zichtdatum 29-01-2004.
Geldend van 01-09-2003 t/m 31-01-2006

Wet van 27 september 1962, houdende regeling inzake vrijstelling van de militaire dienst wegens ernstige gewetensbezwaren

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is een nieuwe regeling ter uitvoering van artikel 196 van de Grondwet te treffen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Begripsbepalingen

Artikel 1

  • 1 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • «militair»: hij, die behoort tot de krijgsmacht, ook gedurende de tijd, dat hij niet in werkelijke dienst is;

    • «vervangende dienst»: de dienst die verplicht wordt vervuld ter vervanging van de militaire dienst;

    • «erkende gewetensbezwaarde»: hij wiens bezwaren tegen de persoonlijke vervulling van de militaire dienst als ernstige gewetensbezwaren zijn erkend;

    • «groot verlof»: de tijd gedurende welke de erkende gewetensbezwaarde geen vervangende dienst vervult of behoeft te vervullen;

    • «tewerkgestelde»: hij die voor vervangende dienst is opgeroepen van het ogenblik af, dat hij op de plaats van zijn eerste bestemming is aangekomen tot het tijdstip, waarop hij met groot verlof wordt gezonden;

    • «dienstplichtige»: hij die ingevolge de Kaderwet dienstplicht geschikt is verklaard voor het vervullen van werkelijke dienst.

  • 2 Waar in deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt gesproken van personen die ongeschikt zijn verklaard, zijn erkend als gewetensbezwaarde, ontheven zijn van de verplichting tot het vervullen van de vervangende dienst in gewone omstandigheden, disciplinair gestraft of veroordeeld zijn, worden hieronder, voor zover het tegendeel niet blijkt, verstaan degenen omtrent wie het desbetreffende besluit of de desbetreffende uitspraak onherroepelijk is geworden.

  • 3 Waar in deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt gesproken van het oproepen voor de vervangende dienst wordt daaronder ten aanzien van hen die reeds de vervangende dienst vervullen verstaan het blijven vervullen van de vervangende dienst.

Artikel 2

Ernstige gewetensbezwaren in de zin van deze wet zijn de onoverkomelijke gewetensbezwaren tegen de persoonlijke vervulling van militaire dienst in verband met het gebruik van middelen van geweld waarbij men door dienstvervulling in de Nederlandse krijgsmacht kan worden betrokken.

Hoofdstuk II. Erkenning van bezwaren als ernstige gewetensbezwaren

Artikel 3

  • 1 Op aanvraag kan Onze Minister van Defensie de bezwaren van een dienstplichtige of een militair als ernstige gewetensbezwaren erkennen. De aanvraag vermeldt mede het registratienummer en is met redenen omkleed.

  • 2 Onze Minister van Defensie doet een onderzoek instellen naar de vraag of de bezwaren zijn aan te merken als ernstige gewetensbezwaren. Onze Minister van Defensie kan het inwinnen van een advies achterwege laten, indien het een hernieuwde aanvraag betreft.

Artikel 4

  • 1 Degene die een aanvraag heeft gedaan als bedoeld in artikel 3, eerste lid, kan door Onze Minister, in afwachting van een beslissing daarop, geheel of gedeeltelijk van dienstverrichtingen worden vrijgesteld.

  • 2 Ingeval tegen degene die een aanvraag heeft gedaan als bedoeld in artikel 3, eerste lid, een strafvervolging aanhangig is gemaakt wegens overtreding van artikel 139 van het Wetboek van Militair Strafrecht, wegens ongehoorzaamheid aan enig dienstbevel of dienstvoorschrift, dan wel wegens overtreding van artikel 36 van de Kaderwet dienstplicht kan het openbaar ministerie besluiten deze strafvervolging, in afwachting van een beslissing op die aanvraag, te schorsen. Ingeval van een hernieuwde aanvraag wordt geen schorsing verleend, tenzij bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven.

Artikel 5

  • 1 Het in artikel 3, tweede lid, bedoelde onderzoek wordt verricht door een of meer leden van een commissie van advies. De leden van de commissie worden bij koninklijk besluit benoemd en ontslagen.

  • 2 De commissie brengt advies uit, nadat de aanvrager in de gelegenheid is gesteld ter zitting te worden gehoord.

Artikel 7

  • 1 Indien Onze Minister van Defensie van oordeel is, dat de bezwaren zijn aan te merken als ernstige gewetensbezwaren, zal hij die bezwaren als zodanig erkennen.

  • 2 Indien aanvrager zonder gegronde redenen niet voor het onderzoek ter zitting voor de commissie, bedoeld in artikel 5, is verschenen, wordt de aanvraag in ieder geval afgewezen.

Artikel 7a

  • 1 Indien de aanvrager bezwaar maakt tegen een besluit tot afwijzing van de aanvraag om erkenning, beslist Onze Minister van Defensie op dat bezwaar na advies van de commissie, bedoeld in artikel 5, eerste lid. De commissie adviseert nadat zij met ten minste drie leden een onderzoek heeft ingesteld.

Artikel 7b

Tegen een beschikking op grond van hoofdstuk II, met uitzondering van artikel 4, tweede lid, kan een belanghebbende beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Artikel 7c

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld ter uitvoering van dit hoofdstuk.

Artikel 8

  • 1 Een beschikking op grond van artikel 4 blijft van kracht totdat de afwijzing van een aanvraag omtrent erkenning als gewetensbezwaarde onherroepelijk is geworden.

  • 2 Zolang de beroepstermijn niet is verstreken, dan wel op een tegen een beschikking omtrent erkenning als gewetensbezwaarde ingesteld beroep als bedoeld in artikel 7b niet is beslist, kan Onze Minister van Defensie alsnog toepassing geven aan artikel 4, eerste lid.

Hoofdstuk III. Gevolgen van de erkenning

Artikel 9

  • 1 De erkende gewetensbezwaarde is onder alle omstandigheden vrijgesteld van de militaire dienst. Evenmin mogen hem werkzaamheden worden opgedragen, welke naar hun aard er slechts op gericht kunnen zijn de krijgsmacht hulp te verlenen.

  • 2 Onverminderd het vierde lid is de dienstplichtige die als gewetensbezwaarde is erkend, verplicht tot vervangende dienst in gewone omstandigheden en vervangende dienst in buitengewone omstandigheden.

  • 3 De militair, die als gewetensbezwaarde is erkend, wordt zo spoedig mogelijk uit de militaire dienst ontslagen.

  • 4 De erkende gewetensbezwaarde die als dienstplichtige uitsluitend in buitengewone omstandigheden tot het vervullen van werkelijke dienst zou kunnen worden verplicht is alleen verplicht tot het vervullen van vervangende dienst in buitengewone omstandigheden.

Artikel 10

Het recht tot strafvordering terzake van een delict, als bedoeld in artikel 4, tweede lid, vervalt, zodra de gewetensbezwaren van de verdachte zijn erkend.

Hoofdstuk IV. Vervangende dienst

Artikel 11

  • 1 De erkende gewetensbezwaarde wordt op of zo spoedig mogelijk na de datum, waarop hij zijn militaire dienst zou moeten aanvangen of voortzetten, door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor de vervangende dienst opgeroepen. Hij is verplicht aan deze oproeping gevolg te geven.

  • 2 Voor vervangende dienst in gewone omstandigheden worden erkende gewetensbezwaarden ouder dan 35 jaar niet opgeroepen. In geval van buitengewone omstandigheden vindt geen oproeping van erkende gewetensbezwaarden ouder dan 45 jaar plaats.

Artikel 12

  • 1 De duur van de vervangende dienst in gewone omstandigheden is een derde langer dan die van het verplichte verblijf onder de wapenen voor opleiding en oefening van het merendeel van de dienstplichtigen.

  • 2 De duur van de vervangende dienst in gewone omstandigheden wordt voor de dienstplichtige die als gewetensbezwaarde is erkend, verminderd met de duur van de werkelijke dienst die hij reeds als dienstplichtige in gewone omstandigheden heeft volbracht.

  • 3 Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan de duur van de vervangende dienst in gewone omstandigheden verkorten ten aanzien van de dienstplichtige, die voor zijn ontslag uit de militaire dienst, de opleiding en oefening reeds heeft volbracht.

  • 4 De duur van de vervangende dienst in buitengewone omstandigheden is voor de erkende gewetensbezwaarde gelijk aan de periode gedurende welke de betrokkene als dienstplichtige in buitengewone omstandigheden in werkelijke dienst zou zijn geweest.

  • 5 Voor zover de erkende gewetensbezwaarde bij aanvang van de vervulling van de vervangende dienst in buitengewone omstandigheden de vervangende dienst in gewone omstandigheden nog niet heeft volbracht, wordt voor hem de periode gedurende welke hij verplicht is tot vervulling van vervangende dienst in buitengewone omstandigheden verlengd. Voor zover als gevolg van beëindiging van de buitengewone omstandigheden geen of geen verdere toepassing kan worden gegeven aan de eerste volzin is de betrokkene nog verplicht tot vervulling van vervangende dienst in gewone omstandigheden.

  • 6 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen groepen van personen worden aangewezen die niet of voorlopig niet tot het vervullen van vervangende dienst in buitengewone omstandigheden worden opgeroepen.

Artikel 13

  • 1 De vervangende dienst wordt vervuld bij overheidsdiensten, dan wel bij, door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen, voor tewerkstelling van gewetensbezwaarden geschikte instellingen, die in het algemeen belang werkzaam zijn.

  • 2 Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan aan de tewerkstelling, anders dan bij overheidsdiensten, voorwaarden verbinden.

  • 3 Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bepaalt bij welke instantie of in wiens dienst de tewerkstelling plaats vindt.

Artikel 14

De tewerkgestelde is verplicht de opdrachten en voorschriften naar behoren na te leven, die hem worden gegeven of voor hem zijn vastgesteld door of vanwege Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid of degene aan wie bij de instelling of dienst van tewerkstelling de bevoegdheid tot het geven van opdrachten of het vaststellen van voorschriften krachtens bijzondere aanwijzing of ten aanzien van aldaar werkzame werknemers uit hoofde van zijn functie toekomt. De tewerkgestelde is voorts in het algemeen verplicht zich tijdens de vervangende dienst naar behoren te gedragen.

Artikel 15

Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verleent in bij algemene maatregel van bestuur nader aangewezen categorieën van gevallen ontheffing van de vervangende dienst in gewone omstandigheden wegens:

  • a. persoonlijke onmisbaarheid;

  • b. de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden;

  • c. kostwinnerschap;

  • d. het bekleden van een geestelijk ambt of het volgen van een opleiding tot een zodanig ambt; of

  • e. broederdienst.

Artikel 16

  • 1 Een ontheffing kan onder beperkingen worden verleend.

  • 2 Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 3 Een ontheffing kan door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid worden ingetrokken, wanneer:

    • a. een of meer redenen waarom de ontheffing is verleend, zijn vervallen;

    • b. een of meer van de daaraan verbonden voorschriften niet worden nageleefd; of

    • c. na de verlening zodanige feiten of omstandigheden bekend zijn geworden dat, indien deze ten tijde van de verlening bekend waren geweest, de ontheffing niet of niet in die vorm zou zijn verleend.

Artikel 17

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de ontheffing. Een krachtens artikel 15 of krachtens de eerste volzin vastgestelde algemene maatregel van bestuur treedt niet eerder in werking dan acht weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin hij is geplaatst. Van de plaatsing wordt onverwijld mededeling gedaan aan de beide kamers der Staten-Generaal.

Artikel 18

Tegen een besluit ingevolge de artikelen 15 of 16 kan een belanghebbende beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Artikel 23

  • 1 Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan de dienstplichtige die als gewetensbezwaarde is erkend, verplichten de vervangende dienst in gewone omstandigheden bij gedeelten in twee of meer niet aansluitende tijdvakken te vervullen.

  • 2 Indien de in het eerste lid bedoelde verplichting wordt opgelegd als gevolg van omstandigheden onafhankelijk van de wil van de tewerkgestelde komt het tijdvak gelegen tussen de gedeelten van de vervangende dienst in mindering op de duur van de vervangende dienst in gewone omstandigheden.

Artikel 25

De vervangende dienst kan voor de tewerkgestelde, indien deze voor groot verlof in aanmerking komt, worden verlengd:

  • a. gedurende evenveel dagen als hij door ongeoorloofde afwezigheid niet aan de dagelijkse dienst heeft deelgenomen;

  • b. zolang het vertrek met groot verlof gevaar zou opleveren voor de verspreiding van een heersende of geheerst hebbende besmettelijke ziekte.

Artikel 27

  • 1 Het verlenen van groot verlof geschiedt door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

  • 2 De erkende gewetensbezwaarde met groot verlof is verplicht om aan Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan te wijzen functionarissen inzage te verlenen van de aan hem ter zake van zijn erkenning uitgereikte bescheiden alsmede om aan Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid desgevraagd alle in verband met zijn vervangende dienst gewenste inlichtingen te verschaffen.

Artikel 28

De uit deze wet voortvloeiende verplichtingen met betrekking tot het vervullen van vervangende dienst zijn niet langer van toepassing indien de betrokkene:

  • a. blijkt daarvoor wegens ziekte of gebreken voorgoed ongeschikt te zijn;

  • b. blijkens een verdrag daartoe niet is verplicht; of

  • c. het Nederlanderschap verliest.

Artikel 29

  • 1 Vervreemding, verpanding of belening van het aan de tewerkgestelde toekomende zakgeld is slechts geldig voor zover beslag op zijn zakgeld geldig zou zijn bij ontbreken van andere inkomsten.

  • 2 Een volmacht tot invordering van het zakgeld is slechts geldig, indien zij schriftelijk is verleend. Zij is steeds herroepelijk.

  • 3 Elk beding, strijdig met enige bepaling van dit artikel, is nietig.

Hoofdstuk V. Tuchtrechtelijke bepalingen

Artikel 30

De tewerkgestelde die zich gedraagt in strijd met artikel 14 kan deswege disciplinair worden gestraft door een daartoe door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen persoon.

Artikel 31

  • 1 De disciplinaire straffen zijn:

    • a. berisping;

    • b. geldboete, van ten minste € 2 en ten hoogste het bedrag van het zakgeld over een halve maand;

    • c. verlenging van de duur van de vervangende dienst in gewone omstandigheden met ten hoogste veertien dagen.

  • 2 Bij het opleggen van een straf kan worden bepaald dat deze geheel of ten dele niet ten uitvoer zal worden gelegd, indien de tewerkgestelde zich gedurende een vastgestelde termijn niet schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim, als waarvoor de bestraffing plaatsvindt, noch aan enig ander ernstig plichtsverzuim.

  • 3 Een opgelegde geldboete kan worden geïnd door inhouding van het bedrag op het aan de tewerkgestelde toekomende zakgeld. Een geldboete kan niet worden geïnd, indien en voor zover daardoor de som van de in één kalendermaand te innen geldboeten, ingevolge deze wet aan de tewerkgestelde opgelegd, het bedrag gelijk aan één derde gedeelte van het zakgeld over één maand te boven zou gaan.

  • 4 Bij beëindiging van de vervangende dienst in gewone omstandigheden worden geldboeten, voor zover zij nog niet zijn geïnd, op het nog aan de tewerkgestelde toekomende zakgeld ingehouden.

  • 5 Geen straf van verlenging kan worden opgelegd indien en voor zover als gevolg daarvan de krachtens artikel 12 vastgestelde duur van de vervangende dienst in gewone omstandigheden van de tewerkgestelde met meer dan dertig dagen zou worden verlengd.

Artikel 32

  • 1 Geen straf wordt opgelegd of het voorwaardelijke karakter van een opgelegde straf herroepen dan nadat de tewerkgestelde in de gelegenheid is gesteld zich schriftelijk binnen zes maal vierentwintig uur te verantwoorden. Bij de uitnodiging zich te verantwoorden worden afschriften van de op de zaak betrekking hebbende stukken meegezonden, tenzij het belang van geheimhouding van gegevens of het belang van derden zich daartegen verzet.

  • 2 De tewerkgestelde die zich overeenkomstig het eerste lid heeft verantwoord wordt op zijn verzoek in de gelegenheid gesteld ten overstaan van de strafoplegger dan wel een door deze aangewezen andere persoon een nadere mondelinge toelichting op zijn verantwoording te geven.

  • 3 De strafoplegging of herroeping geschiedt schriftelijk en is met redenen omkleed.

  • 4 De gestrafte ontvangt van de strafoplegging of herroeping onverwijld bericht door toezending of uitreiking van het daartoe strekkende besluit. Daarbij wordt hem medegedeeld binnen welke termijn en bij welke instantie hij beroep kan instellen.

Artikel 33

  • 1 De gestrafte kan binnen vijf dagen na de ontvangst van het in artikel 32, vierde lid, bedoelde bericht beroep instellen bij de rechtbank te 's-Gravenhage. De straf, behalve die van berisping, wordt niet ten uitvoer gelegd zolang zij niet onherroepelijk is geworden, tenzij bij de strafoplegging onmiddellijke tenuitvoerlegging is bevolen.

  • 2 De behandeling van het beroep geschiedt door een meervoudige kamer van de rechtbank, welke zitting houdt en beslist met drie leden, van wie twee, onder wie de voorzitter, lid of plaatsvervangend lid zijn van de arrondissementsrechtbank en één niet tot de rechterlijke macht behoort. Laatstgenoemde en zoveel plaatsvervangers voor deze als Wij dienstig oordelen worden door Ons benoemd op voordracht van Onze Ministers van Justitie en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor de tijd van vier jaren.

Artikel 34

  • 1 Het beroep wordt ingesteld door indiening van een beroepschrift bij de griffie van de in artikel 33, eerste lid, genoemde rechtbank.

  • 2 De rechtbank kan bij gemotiveerde beslissing verklaren, dat een na de beroepstermijn ingediend beroepschrift geacht wordt tijdig te zijn ingekomen indien de gestrafte redelijkerwijs niet geacht kan worden in verzuim te zijn geweest.

Artikel 35

  • 1 Het beroep wordt zo spoedig mogelijk behandeld. De voorzitter van de in artikel 33, tweede lid, bedoelde kamer bepaalt de dag van behandeling.

  • 2 De gestrafte wordt ten minste zes dagen voor de behandeling van het beroep door de griffier opgeroepen. Daarbij wordt de gestrafte opmerkzaam gemaakt op de bevoegdheid zich door een raadsman te doen bijstaan, alsmede op het recht op kennisneming van de processtukken. Indien de gestrafte niet verschijnt en de rechtbank zijn aanwezigheid noodzakelijk acht, kan zij de behandeling van het beroep voor bepaalde tijd uitstellen en de oproeping van de gestrafte gelasten. Verschijnt deze ten dienende dage wederom niet, dan kan de rechtbank het beroep vervallen verklaren.

Artikel 36

  • 1 De behandeling van het beroep geschiedt ter openbare terechtzitting. De voorzitter heeft de leiding van de behandeling. Hij kan op verzoek van de gestrafte of om redenen aan de openbare orde ontleend gelasten dat de behandeling achter gesloten deuren plaatsvindt.

  • 2 De gestrafte kan zich door een raadsman doen bijstaan.

    De rechtbank kan weigeren personen, die geen advocaat zijn, als raadsman toe te laten.

  • 3 De rechtbank is bevoegd getuigen en deskundigen schriftelijk te bevragen of op te roepen. Vergoeding van door getuigen en deskundigen gemaakte kosten geschiedt overeenkomstig het bepaalde krachtens de Wet tarieven in strafzaken.

Artikel 37

  • 1 De rechtbank beslist uiterlijk op de veertiende dag na afloop van de behandeling van het beroep in een schriftelijke, met redenen omklede, uitspraak.

  • 2 De voorlezing van de uitspraak in beroep geschiedt in het openbaar en de uitspraak wordt de gestrafte uitgereikt of toegezonden. Een afschrift van de uitspraak wordt toegezonden aan degene die de straf in eerste aanleg heeft opgelegd en aan Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

  • 3 De rechtbank bevestigt in beroep de beslissing in eerste aanleg tot oplegging of uitvoerbaarverklaring van straf of vernietigt deze geheel of gedeeltelijk en doet de zaak zelf af.

  • 4 Indien bij de beslissing in beroep een reeds geheel of gedeeltelijk ten uitvoer gelegde straf van verlenging van de duur van de vervangende dienst in gewone omstandigheden wordt tenietgedaan of verminderd, bepaalt de rechtbank, volgens bij algemene maatregel van bestuur te stellen regelen, op welke wijze het door de gestrafte geleden nadeel zal worden hersteld.

  • 5 Tegen de beslissing van de rechtbank staat geen verdere voorziening open.

Artikel 38

  • 1 Het recht van strafvordering vervalt door de toepassing van disciplinaire straf.

  • 2 Boven de door de strafrechter uitgesproken straf zal geen disciplinaire straf worden opgelegd.

Hoofdstuk VI. Strafbepalingen

Artikel 52

  • 1 Hij, die opzettelijk niet voldoet aan een wettige oproeping tot het vervullen van vervangende dienst, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.

  • 2 Blijkt niet, dat het feit opzettelijk is gepleegd, dan wordt hij gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste negen maanden of geldboete van de derde categorie.

Artikel 52a

  • 1 Met hechtenis van ten hoogste veertien dagen of geldboete van de tweede categorie wordt gestraft hij die niet voldoet aan de ingevolge artikel 27, tweede lid, op hem rustende verplichtingen.

  • 2 Met gevangenisstraf van ten hoogste twee maanden of een geldboete van de tweede categorie wordt gestraft hij die opzettelijk niet voldoet aan de ingevolge artikel 27, tweede lid, op hem rustende verplichtingen.

Artikel 53

  • 1 De tewerkgestelde, die opzettelijk ongeoorloofd afwezig is, wordt gestraft:

    • a. met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie, indien die afwezigheid langer dan vier dagen duurt;

    • b. met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie, indien die afwezigheid langer dan dertig dagen duurt dan wel de schuldige zich heeft verwijderd met het oogmerk zich voorgoed aan zijn dienstverplichtingen te onttrekken.

  • 2 Onder afwezig zijn wordt verstaan het afwezig zijn van die plaats of plaatsen waar de tewerkgestelde zich ter vervulling van de op hem rustende dienstverplichtingen behoort te bevinden; onder zich verwijderen wordt mede begrepen het zich schuil houden, afwezig blijven of achterblijven van die plaats of plaatsen.

Artikel 54

De tewerkgestelde die zijn dienstverplichtingen stelselmatig niet nakomt wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste één jaar en negen maanden of geldboete van de vierde categorie.

Artikel 55

  • 1 De duur van een vrijheidsberoving ondergaan wegens overtreding van een van de artikelen 52, 52a, 53, eerste lid, en 54 komt in mindering op de duur van de vervangende dienst in gewone of buitengewone omstandigheden.

  • 2 In gevallen waarin na toepassing van het eerste lid de tewerkgestelde nog verplicht is tot het vervullen van vervangende dienst gedurende één maand of minder, kan Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hem van deze verplichting ontslaan.

Artikel 55a

Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan degene, die op grond van artikel 52, eerste lid, of wegens een misdrijf begaan tijdens de vervangende dienst onherroepelijk is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, ontslaan van de voor hem uit deze wet voortvloeiende verplichtingen.

Artikel 55b

Artikel 56

  • 1 Met betrekking tot de voorlopige hechtenis worden misdrijven, omschreven in deze wet, gelijkgesteld met misdrijven, waarop als maximum een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.

  • 3 Degenen, die ingevolge het voorgaande lid met de opsporing zijn belast, kunnen hem, die zich schuldig maakt aan een feit, strafbaar gesteld bij deze wet, na aanhouding overbrengen naar de plaats waar hij zich voor het vervullen van zijn dienstverplichtingen behoort te bevinden.

Hoofdstuk VII. Slotbepalingen

Artikel 57

  • 1 De voor de uitvoering van deze wet nodige regelen worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vastgesteld, tenzij de wet anders bepaalt.

  • 2 Hierbij zal de rechtspositie van de dienstplichtigen die als gewetensbezwaarden zijn erkend zoveel mogelijk op gelijke wijze worden geregeld als die van de dienstplichtige militairen.

Artikel 58

Alle stukken, die in verband met de bepalingen van deze wet of van de te harer uitvoering gegeven voorschriften worden gevorderd, ingediend, overgelegd of uitgereikt, zijn vrij van legesheffing, van kosten van legalisatie en van griffiekosten.

Artikel 60a

Artikel 61

Deze wet kan worden aangehaald als "Wet gewetensbezwaren militaire dienst".

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeriële departementen, autoriteiten, colleges en ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk, 27 september 1962

JULIANA.

De Minister van Defensie,

S. H. VISSER.

De Minister van Justitie,

A. C. W. BEERMAN.

Uitgegeven de negende oktober 1962.

De Minister van Justitie a.i.,

E. H. TOXOPEUS.