Kernenergiewet

Geraadpleegd op 27-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 08-03-2011 en zichtdatum 24-12-2024.
Geldend van 01-01-2011 t/m 31-03-2011

Wet van 21 februari 1963, houdende regelen met betrekking tot de vrijmaking van kernenergie en de aanwending van radioactieve stoffen en ioniserende stralen uitzendende toestellen

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is op het gebied van de kernenergie en de ioniserende stralen een regeling te treffen, in het bijzonder ter bevordering van een goede ontwikkeling op het gebied van de vrijmaking van kernenergie en de aanwending van radioactieve stoffen en ioniserende stralen uitzendende toestellen, zomede ter bescherming tegen de hieraan verbonden gevaren;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Begripsbepalingen en werkingssfeer

Artikel 1

  • 1 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. kernenergie: energie, vrijkomend bij splijting of versmelting van atoomkernen;

    • b. splijtstoffen: stoffen, welke ten minste een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen percentage uranium, plutonium, thorium of andere daarbij aangewezen elementen bevatten;

    • c. ertsen: ertsen die naar gewicht gerekend ten minste een tiende procent uranium of drie procent thorium bevatten en waarmee handelingen worden verricht wegens hun splijt- of kweekeigenschappen;

    • d. radioactieve stoffen: stoffen met uitzondering van splijtstoffen en ertsen, die in zodanige mate radionucliden bevatten dat zij, voorzover het de bescherming tegen ioniserende straling betreft, niet mogen worden verwaarloosd;

    • e. ioniserende straling: röntgen- en gammastraling, alsmede corpusculaire straling, die in staat is ionenvorming te veroorzaken;

    • f. toestel: toestel dat ioniserende straling kan uitzenden en geen radioactieve stof, splijtstof of erts bevat;

    • g. bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het geven van een beschikking.

  • 2 De voordracht tot vaststelling, wijziging of intrekking van een algemene maatregel van bestuur als in het eerste lid, onder b, bedoeld wordt Ons gedaan door Onze Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van Economische Zaken en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Artikel 2

Het bij of krachtens deze wet bepaalde is mede van toepassing op een verkenningsonderzoek, het opsporen of het winnen van delfstoffen of aardwarmte, dan wel het opslaan van stoffen voorzover dit plaatsvindt op het continentaal plat, bedoeld in de Mijnbouwwet.

Hoofdstuk II. De Commissie Reactorveiligheid

Hoofdstuk III. Splijtstoffen, ertsen en inrichtingen

Afdeling 1. Registratie van splijtstoffen en ertsen

Artikel 13

  • 1 Er is een register, waarin worden ingeschreven de gegevens van splijtstoffen, ertsen en andere stoffen waaruit splijtstoffen kunnen worden verkregen en die naar gewicht gerekend ten minste een tiende procent uranium of drie procent thorium bevatten, waarvan overeenkomstig artikel 14 aangifte is gedaan.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt de inrichting van het register geregeld en worden de gevallen aangewezen, waarin inlichtingen uit het register kunnen worden verstrekt.

  • 3 Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer is belast met het beheer van het register en de verstrekking van inlichtingen daaruit.

Artikel 14

  • 1 Ieder, die met inachtneming van deze wet splijtstoffen of ertsen of andere stoffen waaruit splijtstoffen kunnen worden verkregen en die naar gewicht gerekend ten minste een tiende procent uranium of drie procent thorium bevatten vervoert, voorhanden heeft, binnen of buiten Nederlands grondgebied brengt of doet brengen, dan wel zich daarvan ontdoet, is verplicht daaromtrent administratie te voeren en ten behoeve van de in artikel 13 bedoelde inschrijving aangifte te doen, een en ander in bij algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen en overeenkomstig bij de maatregel te stellen regelen.

  • 2 Ieder, die de aanwezigheid van ertsen of andere stoffen waaruit splijtstoffen kunnen worden verkregen en die naar gewicht gerekend ten minste een tiende procent uranium of drie procent thorium bevatten in de bodem heeft vastgesteld, is verplicht in bij algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen en overeenkomstig bij de maatregel te stellen regelen daarvan ten behoeve van de in artikel 13 bedoelde inschrijving aangifte te doen.

Afdeling 2. Vergunningen

Artikel 15

Het is verboden zonder vergunning van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer:

  • a. splijtstoffen of ertsen te vervoeren, voorhanden te hebben, binnen of buiten Nederlands grondgebied te brengen of te doen brengen, dan wel zich daarvan te ontdoen;

  • b. een inrichting, waarin kernenergie kan worden vrijgemaakt, splijtstoffen kunnen worden vervaardigd, bewerkt of verwerkt, dan wel splijtstoffen worden opgeslagen, op te richten, inwerking te brengen, in werking te houden, buiten gebruik te stellen of te wijzigen of een inrichting, waarin kernenergie kon worden vrijgemaakt, splijtstoffen konden worden vervaardigd, bewerkt of verwerkt, dan wel splijtstoffen werden opgeslagen, te ontmantelen;

  • c. een uitrusting, geschikt om een vaartuig of ander vervoermiddel door middel van kernenergie voort te bewegen, daarin aan te brengen of aangebracht te houden, dan wel zodanige daarin aangebrachte uitrusting in werking te brengen, in werking te houden of te wijzigen.

Artikel 15a

  • 1 Met ingang van 31 december 2033 vervalt de op grond van artikel 15, onder b, verleende vergunning voor het in werking houden van de in 1973 in werking gebrachte kernenergiecentrale Borssele, voorzover het betreft het vrijmaken van kernenergie.

  • 2 Een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 15, onder b, voor het vrijmaken van kernenergie in de in het eerste lid genoemde inrichting na het in het eerste lid genoemde tijdstip wordt, onverminderd het overigens bij of krachtens deze wet bepaalde, buiten behandeling gelaten.

Artikel 15aa

Indien een vergunning als bedoeld in artikel 15, onder b, voor het wijzigen van een inrichting wordt aangevraagd en voor die inrichting al een of meer vergunningen krachtens deze wet zijn verleend, is artikel 2.6, eerste, tweede en vierde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van overeenkomstige toepassing. Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer kan de rechten die de vergunninghouder aan de al eerder verleende vergunningen ontleende, niet wijzigen anders dan mogelijk zou zijn met toepassing van artikel 18a of artikel 19 van deze wet.

Artikel 15b

  • 1 De vergunning kan slechts worden geweigerd in het belang van:

    • a. de bescherming van mensen, dieren, planten en goederen;

    • b. de veiligheid van de staat;

    • c. de bewaring en beveiliging van splijtstoffen en ertsen en de beveiliging van inrichtingen als bedoeld in artikel 15, onder b;

    • d. de energievoorziening;

    • e. het zeker stellen van de betaling van de vergoeding, aan derden toekomende voor schade of letsel, hun toegebracht;

    • f. de nakoming van internationale verplichtingen.

  • 2 Onverminderd het eerste lid kan een vergunning voor het oprichten van een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, worden geweigerd, indien de in de aanvraag beschreven techniek voor het vrijmaken van kernenergie, het vervaardigen, bewerken of verwerken van splijtstoffen dan wel het opslaan van splijtstoffen in de inrichting naar het oordeel van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer bij het in werking brengen van de inrichting zal zijn verouderd.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen naast de in het eerste lid bedoelde belangen andere belangen worden aangewezen.

  • 4 Indien Wij niet binnen drie maanden na het in werking treden van een algemene maatregel van bestuur als in het tweede lid bedoeld aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal een voorstel van wet hebben doen toekomen tot wijziging van deze wet overeenkomstig die maatregel of indien zodanig voorstel wordt ingetrokken of verworpen, trekken Wij de maatregel onverwijld in.

Artikel 15c

  • 1 In een vergunning wordt duidelijk aangegeven waarop zij betrekking heeft. De aanvraag om de vergunning maakt deel uit van de vergunning, voor zover dat in de vergunning is aangegeven.

  • 2 Een vergunning kan ter bescherming van de bij of krachtens artikel 15b aangewezen belangen onder beperkingen worden verleend.

  • 3 Aan een vergunning worden, met inachtneming van de dienaangaande bij algemene maatregel van bestuur gestelde regels, de voorschriften verbonden, die nodig zijn ter bescherming van de bij of krachtens artikel 15 b aangewezen belangen. Voor zover door het verbinden van voorschriften aan de vergunning de nadelige gevolgen van de betrokken activiteit voor mensen, dieren, planten en goederen niet kunnen worden voorkomen, worden daaraan de voorschriften verbonden, die de grootst mogelijke bescherming bieden tegen die gevolgen, tenzij dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd.

  • 4 Voor zover ten aanzien van de betrokken splijtstoffen, ertsen, inrichtingen of uitrustingen regels gelden krachtens artikel 21, kunnen de voorschriften daarvan alleen afwijken, voor zover dat bij die regels is toegestaan.

Artikel 15d

  • 1 De aan een vergunning te verbinden voorschriften geven de doeleinden aan, die de vergunninghouder ter bescherming van de bij of krachtens artikel 15b aangewezen belangen op een door hem te bepalen wijze dient te verwezenlijken.

  • 2 Voor zover dit naar het oordeel van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer noodzakelijk is, kunnen de voorschriften inhouden dat daarbij aangegeven middelen ter bescherming van de bij of krachtens artikel 15b aangewezen belangen moeten worden toegepast.

Artikel 15e

  • 1 Aan een vergunning kunnen ter bescherming van de bij of krachtens artikel 15b aangewezen belangen andere dan de in artikel 15d bedoelde voorschriften worden verbonden.

  • 2 Een voorschrift kan de verplichting inhouden dat met betrekking tot in het voorschrift geregelde, daarbij aangegeven onderwerpen moet worden voldaan aan nadere eisen die door een bij het voorschrift aangewezen bestuursorgaan worden gesteld. Bij het voorschrift kan worden aangegeven hoe die eisen door het betrokken bestuursorgaan moeten worden bekendgemaakt. Bij het stellen van een nadere eis wordt het tijdstip bepaald, waarop ten aanzien van die eis de verplichting ingaat.

Artikel 15f

[Treedt in werking op 01-04-2011]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 16

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regelen gesteld betreffende de wijze, waarop de aanvraag om een vergunning dient te geschieden, en de gegevens, welke van de aanvrager kunnen worden verlangd.

  • 2 Bij of krachtens de maatregel wordt in ieder geval bepaald dat de aanvrager in gevallen waarin de vergunning betrekking heeft op het oprichten of veranderen van een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, dat tevens is aan te merken als het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:

    • a. indien de aanvraag om een omgevingsvergunning voor dat bouwen tegelijk met de aanvraag om de vergunning krachtens deze wet is ingediend, een afschrift van die aanvraag om een omgevingsvergunning bij zijn aanvraag overlegt;

    • b. indien de aanvraag om een omgevingsvergunning voor dat bouwen niet tegelijk met de aanvraag om de vergunning krachtens deze wet wordt ingediend, een afschrift van die aanvraag om een omgevingsvergunning aan het bevoegd gezag overlegt gelijktijdig met de indiening van die aanvraag.

Artikel 17

  • 2 In afwijking van het eerste lid zijn de in dat lid genoemde onderdelen van de Algemene wet bestuursrecht, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en van de Wet milieubeheer niet van toepassing op de voorbereiding van beschikkingen op de aanvraag om een vergunning krachtens:

    • a. artikel 15, onder a, voor het vervoeren, het voorhanden hebben bij opslag in verband met het vervoer, dan wel het binnen of buiten Nederlands grondgebied brengen of doen brengen van splijtstoffen of ertsen;

    • b. artikel 15, onder a, voor het voorhanden hebben van splijtstoffen in een inrichting of uitrusting, ten aanzien waarvan een vergunning krachtens artikel 15, onder b of c, is vereist, dan wel voor het zich ontdoen van splijtstoffen die rechtstreeks afkomstig zijn uit een zodanige inrichting of uitrusting;

    • c. artikel 15, onder a, voor het voorhanden hebben of zich ontdoen van splijtstoffen in gevallen als bedoeld in het derde lid;

    • d. artikel 15, onder c, in gevallen waarin de uitrusting slechts buiten Nederland in werking zal worden gebracht of gehouden.

  • 3 Gevallen als bedoeld in het tweede lid, onder c, zijn die gevallen:

    • a. waarin het voorhanden hebben van splijtstoffen of het zich daarvan ontdoen geschiedt:

      • 1°. in een voertuig of aan boord van een vaartuig of van een luchtvaartuig;

      • 2°. op steeds wisselende plaatsen, indien die gevallen behoren tot een bij algemene maatregel van bestuur aangegeven categorie waarin het belang van de toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht niet opweegt tegen de daaraan verbonden bezwaren;

      • 3°. indien al eerder een overeenkomstige vergunning met betrekking tot dezelfde plaats was verleend aan de aanvrager of aan degene wiens vergunning ingevolge artikel 70 voor hem geldt en de aangevraagde vergunning niet leidt tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan volgens de geldende vergunning is toegestaan;

    • b. waarin bij algemene maatregel van bestuur aangegeven splijtstoffen op een daarbij aan te geven wijze hetzij zijn opgenomen in vaste stoffen die geen ioniserende straling uitzenden, hetzij zijn omgeven door een omhulsel;

    • c. behorende tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie, waarin, gezien de wijze waarop de daarbij aangegeven splijtstoffen worden toegepast, het belang van de toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht niet opweegt tegen de daaraan verbonden bezwaren.

Artikel 17a

Bij algemene maatregel van bestuur worden de bestuursorganen aangewezen, die - anders dan als adviseurs - bij de totstandkoming van de beschikking op de aanvraag worden betrokken. Bij de maatregel kunnen bestuursorganen worden aangewezen, die in de gelegenheid worden gesteld advies uit te brengen over het ontwerp van de beschikking op de aanvraag om een vergunning.

Artikel 18a

  • 1 Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer beziet regelmatig of de beperkingen waaronder een vergunning is verleend, en de voorschriften die aan een vergunning zijn verbonden, nog toereikend zijn gezien de ontwikkelingen op het gebied van de technische mogelijkheden tot bescherming van mensen, dieren, planten en goederen.

  • 2 Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer wijzigt de beperkingen waaronder de vergunning is verleend en de voorschriften die daaraan zijn verbonden, vult deze aan of trekt ze in, dan wel brengt alsnog beperkingen aan, of verbindt alsnog voorschriften aan de vergunning, voor zover blijkt dat de nadelige gevolgen die de betrokken activiteit voor mensen, dieren, planten en goederen veroorzaakt, gezien de ontwikkeling van de technische mogelijkheden tot bescherming daarvan verder kunnen worden beperkt.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen in het belang van de bescherming van mensen, dieren, planten en goederen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop het eerste lid wordt toegepast met betrekking tot daarbij aangewezen categorieën van handelingen. Bij de maatregel kan worden bepaald dat daarbij gestelde regels slechts gelden in daarbij aangegeven categorieën van gevallen.

  • 4 Met betrekking tot de beslissing ter zake en de inhoud van die beperkingen en voorschriften zijn de artikelen 15b tot en met 15e van overeenkomstige toepassing.

Artikel 19

  • 1 Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer kan beperkingen waaronder een vergunning is verleend, en voorschriften die daaraan zijn verbonden, wijzigen, aanvullen of intrekken, dan wel alsnog beperkingen aanbrengen of voorschriften aan een vergunning verbinden ter bescherming van de bij of krachtens artikel 15b aangewezen belangen.

  • 2 Een ieder, met uitzondering van de vergunninghouder, kan Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer verzoeken een vergunning in het belang van de bescherming van mensen, dieren, planten en goederen met toepassing van het eerste lid te wijzigen.

  • 3 Op aanvraag van de vergunninghouder kan Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer beperkingen waaronder een vergunning is verleend, en voorschriften die daaraan zijn verbonden, wijzigen, aanvullen of intrekken, dan wel alsnog beperkingen aanbrengen of voorschriften aan een vergunning verbinden.

  • 4 In een geval als bedoeld in artikel 15b, vierde lid, trekt Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer zo spoedig mogelijk nadat de betrokken algemene maatregel van bestuur is ingetrokken, de ingevolge die maatregel aan een vergunning verbonden voorschriften in. Tot het tijdstip waarop de beschikking tot intrekking van kracht wordt, blijven de voorschriften gelden.

Artikel 20

  • 2 Indien een verzoek wordt gedaan als bedoeld in artikel 19, tweede lid, stelt Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer de houder van de betrokken vergunning daarvan in kennis. Deze wordt voor zover zijn belang dat vordert, mede als verzoeker beschouwd.

Artikel 20a

  • 1 Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer kan de vergunning intrekken indien dat ter bescherming van de bij of krachtens artikel 15b aangewezen belangen noodzakelijk is.

  • 3 Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer kan een vergunning voor het ontmantelen van een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, tevens intrekken wanneer de ontmanteling van die inrichting is voltooid.

Artikel 21

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ter bescherming van de bij of krachtens artikel 15b aangewezen belangen regels worden gesteld met betrekking tot daartoe bij de maatregel aangewezen categorieën van splijtstoffen, ertsen, inrichtingen of uitrustingen dan wel onderdelen van inrichtingen of uitrustingen. Bij de maatregel kan worden bepaald dat daarbij gestelde regels slechts gelden in daarbij aangegeven categorieën van gevallen.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de bij artikel 15 gestelde verboden in daarbij aangewezen categorieën van gevallen niet gelden met betrekking tot splijtstoffen, ertsen, inrichtingen of uitrustingen, behorende tot een bij die maatregel aangewezen categorie.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de buitengebruikstelling en ontmanteling van bij of krachtens die maatregel aangewezen categorieën van inrichtingen als bedoeld in artikel 15, onder b. Bij of krachtens de maatregel kan worden bepaald dat daarbij gestelde regels slechts gelden in daarbij aangegeven categorieën van gevallen.

  • 5 Indien bij een maatregel krachtens het eerste lid tevens toepassing wordt gegeven aan het tweede lid, kan de verplichting worden opgelegd tot het melden van de handelingen ten aanzien waarvan de bij artikel 15 gestelde verboden niet gelden.

Afdeling 3. Inbezitneming van splijtstoffen en ertsen

Artikel 22

  • 1 Ieder, die zonder daartoe bevoegd te zijn splijtstoffen of ertsen, dan wel stoffen, waarvan hij redelijkerwijs moet vermoeden, dat het splijtstoffen of ertsen zijn, onder zich heeft of krijgt, is verplicht daarvan terstond aangifte te doen bij de burgemeester van de gemeente, waar die goederen zich bevinden.

  • 2 De burgemeester geeft van de gedane aangifte onverwijld kennis aan een der krachtens artikel 58, eerste lid, aangewezen ambtenaren.

  • 3 De krachtens artikel 58, eerste lid, aangewezen ambtenaren zijn bevoegd met betrekking tot ongeoorloofd aanwezig bevonden splijtstoffen en ertsen en de voorwerpen, welke tot hun verpakking of berging dienen of hebben gediend, een last onder bestuursdwang op te leggen.

  • 4 Door toepassing van bestuursdwang in bezit genomen goederen worden overgedragen aan een door Onze Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan te wijzen instelling of persoon. Deze geeft van de overdracht kennis in de Staatscourant en een of meer nieuwsbladen.

Artikel 23

  • 1 Hij, die bevoegd is de in bezit genomen splijtstoffen of ertsen onder zich te hebben, kan binnen drie maanden na de in artikel 22, vierde lid, bedoelde kennisgeving de afgifte van de in bezit genomen goederen vorderen bij een verzoekschrift, te richten tot de rechtbank, binnen welker rechtsgebied de inbezitneming heeft plaats gevonden.

  • 2 De rechtbank behandelt het verzoek overeenkomstig de bepalingen van de zesde afdeling van Titel I van het Eerste Boek van het Wetboek van Strafvordering en beslist zo spoedig mogelijk bij met redenen omklede beschikking.

Artikel 24

  • 1 Ingeval niet binnen de in artikel 23, eerste lid, genoemde termijn een verzoekschrift is ingediend of ingeval een krachtens dat lid gedaan verzoek ongegrond is verklaard, vervallen alle rechten op de in bezit genomen goederen aan de staat, met uitzondering van de rechten, welke ingevolge internationale overeenkomsten of besluiten van volkenrechtelijke organisaties daarop rusten. De krachtens artikel 22, vierde lid, aangewezen instelling of persoon geeft hiervan kennis in de Staatscourant en een of meer nieuwsbladen.

  • 2 Hij, wiens rechten ingevolge het eerste lid aan de staat zijn vervallen, kan binnen een jaar na de krachtens het eerste lid gedane kennisgeving deze rechten van de staat terugvorderen.

Afdeling 5. Algemeen

Artikel 26

  • 1 De voordracht tot vaststelling, wijziging of intrekking van een algemene maatregel van bestuur als in dit hoofdstuk bedoeld wordt Ons gedaan, indien het betreft:

    • a. een maatregel als in artikel 13 bedoeld: door Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

    • b. een maatregel als in artikel 14 bedoeld: door Onze Minister van Economische Zaken;

    • c. een maatregel als in artikel 15b bedoeld: door Onze Ministers, wie het aangaat;

    • d. een maatregel als in artikel 16, 17 of 21 bedoeld: door Onze Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van Economische Zaken en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

  • 2 Ten aanzien van bij een algemene maatregel van bestuur, vastgesteld krachtens artikel 14, geregelde onderwerpen, kan Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer nadere regels stellen.

Hoofdstuk IV. Radioactieve stoffen en toestellen

Afdeling 1. Radioactieve stoffen

Artikel 28

Ieder die radioactieve stoffen bereidt, vervoert, voorhanden heeft, toepast, binnen of buiten Nederlands grondgebied brengt of doet brengen, dan wel zich daarvan ontdoet, is verplicht daaromtrent een administratie te voeren, overeenkomstig bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde regels.

Artikel 29

  • 1 Het is verboden zonder vergunning van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen radioactieve stoffen of in daarbij aan te wijzen gevallen radioactieve stoffen te bereiden, te vervoeren, voorhanden te hebben, toe te passen, binnen of buiten Nederlands grondgebied te brengen of te doen brengen, dan wel zich daarvan te ontdoen.

  • 2 Voor zover het bij of krachtens het eerste lid bepaalde afwijkt van bij of krachtens andere wetten gestelde regelen, blijven deze buiten toepassing.

Artikel 29a

  • 2 In afwijking van het eerste lid zijn afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2 van de Wet milieubeheer niet van toepassing op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag om een vergunning krachtens artikel 29:

    • a. voor het vervoeren, het voorhanden hebben bij opslag in verband met het vervoer, het binnen of buiten Nederlands grondgebied brengen of doen brengen van radioactieve stoffen, dan wel het voorhanden hebben of zich ontdoen van zodanige stoffen die zullen ontstaan tijdens het gebruik van splijtstoffen in een inrichting of uitrusting, ten aanzien waarvan een vergunning krachtens artikel 15, onder b of c, is vereist;

    • b. voor het bereiden, voorhanden hebben, toepassen of zich ontdoen van radioactieve stoffen in overeenkomstige gevallen als bedoeld in artikel 17, derde lid;

    • c. voor medische toepassingen, indien naar het oordeel van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer het belang van de patiënt onverwijlde toepassing van die stoffen vereist.

Artikel 31

  • 1 Aan een vergunning worden met inachtneming van de dienaangaande bij algemene maatregel van bestuur gestelde regelen de met het oog op de bescherming van mensen, dieren, planten en goederen nodige voorschriften verbonden. Voor zover door het verbinden van voorschriften aan de vergunning de nadelige gevolgen van de betrokken activiteit voor mensen, dieren, planten en goederen niet kunnen worden voorkomen, worden daaraan de voorschriften verbonden, die de grootst mogelijke bescherming bieden tegen die gevolgen, tenzij dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd.

  • 2 Zodanige voorschriften kunnen de verplichting inhouden te voldoen aan door bestuursorganen, die bij het voorschrift zijn aangewezen, gestelde nadere eisen. Bij het stellen van zodanige eis wordt tevens het tijdstip bepaald, waarop ten aanzien van die eis de verplichting ingaat.

  • 3 Een vergunning kan ter bescherming van de in het eerste lid genoemde belangen onder beperkingen worden verleend.

Artikel 32

  • 1 Onverminderd het in artikel 29 bepaalde kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld met betrekking tot radioactieve stoffen met het oog op de bescherming van mensen, dieren, planten en goederen of in het belang van de beveiliging van die stoffen.

  • 2 Hiertoe kunnen behoren:

    • a. regelen, welke voorwaarden inhouden, waaraan degene, die bij de maatregel aangewezen radioactieve stoffen bereidt, vervoert, voorhanden heeft of toepast, dan wel zich daarvan ontdoet, moet voldoen;

    • b. regelen betreffende de plaatsen, waar, de wijze, waarop en de omstandigheden, waaronder bij de maatregel aangewezen radioactieve stoffen mogen worden bereid, vervoerd, voorhanden gehouden of toegepast, en de wijze, waarop en de omstandigheden, waaronder men zich van deze stoffen mag ontdoen;

    • c. regelen, welke voorwaarden inhouden, waaraan vervoermiddelen, waarmede bij de maatregel aangewezen radioactieve stoffen worden vervoerd, moeten voldoen.

  • 3 Een algemene maatregel van bestuur, waarbij regelen als in het tweede lid, onder a, b of c, bedoeld worden gesteld, kan tevens de verplichting inhouden te voldoen aan door bestuursorganen, die bij de maatregel zijn aangewezen, aan de betrokkene gestelde nadere eisen. Bij het stellen van zodanige eis wordt tevens het tijdstip bepaald, waarop ten aanzien van die eis de verplichting ingaat.

  • 4 Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, kan een verplichting worden opgelegd tot het melden van bij die maatregel aangewezen handelingen.

  • 5 Ten aanzien van het bepaalde in het vierde lid, zijn de artikelen 8.40, tweede lid, 8.41, tweede, derde en vierde lid, en 8.42, eerste tot en met vijfde lid, van de Wet milieubeheer van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat met betrekking tot de toepassing van artikel 8.41, derde lid, van die wet onder «Onze Minister» wordt verstaan: Onze Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, en:

    • a. indien de in dat artikellid bedoelde nadere regels betrekking hebben op medische stralingstoepassingen, Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

    • b. indien de in dat artikellid bedoelde nadere regels betrekking hebben op toepassingen met radioactieve stoffen of toestellen in het kader van activiteiten in de zin van de Mijnbouwwet, Onze Minister van Economische Zaken;

    • c. indien de in dat artikellid bedoelde nadere regels betrekking hebben op lozing in oppervlaktewater, Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;

    • d. indien de in dat artikellid bedoelde nadere regels betrekking hebben op lozing in oppervlaktewater of lozing in lucht, Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

  • 6 Indien bij een algemene maatregel van bestuur als in het eerste lid bedoeld wordt afgeweken van bij of krachtens andere wetten gestelde regelen, blijven deze in zoverre buiten toepassing.

Artikel 33

  • 1 Ieder, die zonder daartoe bevoegd te zijn radioactieve stoffen dan wel stoffen, waarvan hij redelijkerwijs moet vermoeden dat het radioactieve stoffen zijn, onder zich heeft of krijgt, is verplicht daarvan terstond aangifte te doen bij de burgemeester van de gemeente, waar die goederen zich bevinden.

  • 2 De burgemeester geeft van de gedane aangifte onverwijld kennis aan een der krachtens artikel 58, eerste lid, aangewezen ambtenaren.

  • 3 De krachtens artikel 58, eerste lid, aangewezen ambtenaren zijn bevoegd met betrekking tot ongeoorloofd aanwezig bevonden radioactieve stoffen en de voorwerpen, welke tot hun verpakking of berging dienen of hebben gediend, een last onder bestuursdwang op te leggen.

  • 4 Door toepassing van bestuursdwang in bezit genomen goederen worden overgedragen aan een door Onze Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan te wijzen instelling of persoon. Deze geeft van de overdracht kennis in de Staatscourant en een of meer nieuwsbladen.

Afdeling 2. Toestellen

Artikel 34

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen met het oog op de bescherming van mensen, dieren, planten en goederen regelen worden gesteld betreffende toestellen.

  • 2 Hiertoe kunnen behoren:

    • a. regelen, welke een verbod inhouden bij de maatregel aangewezen toestellen te gebruiken, voor zover naar Ons oordeel het nut van het gebruik daarvan niet opweegt tegen de nadelige gevolgen voor de openbare gezondheid;

    • b. regelen, welke een verbod inhouden bij de maatregel aangewezen toestellen te gebruiken zonder vergunning;

    • c. regelen, welke voorwaarden inhouden, waaraan degene, die bij de maatregel aangewezen toestellen gebruikt, moet voldoen;

    • d. regelen, welke voorwaarden inhouden, waaraan bij de maatregel aangewezen toestellen moeten voldoen;

    • e. regelen betreffende de plaatsen, waar, de wijze, waarop en de omstandigheden, waaronder bij de maatregel aangewezen toestellen mogen worden gebruikt;

    • f. regelen, welke de verplichting inhouden tot melding van het gebruik van bij de maatregel aangewezen toestellen.

  • 4 Een vergunning als bedoeld in het tweede lid, onder b, kan ter bescherming tegen nadelige gevolgen voor mensen, dieren, planten of goederen onder beperkingen worden verleend.

  • 5 Aan een vergunning als in het tweede lid, onder b, bedoeld kunnen voorschriften worden verbonden. Voor zover door het verbinden van voorschriften aan de vergunning de nadelige gevolgen van de betrokken activiteit voor mensen, dieren, planten en goederen niet kunnen worden voorkomen, worden daaraan de voorschriften verbonden, die de grootst mogelijke bescherming bieden tegen die gevolgen, tenzij dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd.

  • 6 Zodanige voorschriften kunnen, voor zover bij de maatregel niet anders is bepaald, de verplichting inhouden te voldoen aan door bestuursorganen, die bij het voorschrift zijn aangewezen, gestelde nadere eisen. Bij het stellen van zodanige eis wordt tevens het tijdstip bepaald, waarop ten aanzien van die eis de verplichting ingaat.

  • 8 Een algemene maatregel van bestuur, waarbij regelen als in het tweede lid, onder c, d of e, bedoeld worden gesteld, kan tevens de verplichting inhouden te voldoen aan door bestuursorganen, die bij de maatregel zijn aangewezen, aan de betrokkene gestelde nadere eisen. Het vijfde lid, tweede volzin, is van overeenkomstige toepassing.

  • 9 Indien bij een algemene maatregel van bestuur als in het eerste lid bedoeld wordt afgeweken van bij of krachtens andere wetten gestelde regelen, blijven deze in zoverre buiten toepassing.

Afdeling 3. Algemeen

Artikel 35

De voordracht tot vaststelling, wijziging of intrekking van een algemene maatregel van bestuur krachtens dit hoofdstuk wordt Ons gedaan door Onze Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Indien de maatregel betrekking heeft op medische stralingstoepassingen, wordt de voordracht mede door Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport gedaan. Indien de maatregel betrekking heeft op toepassingen met radioactieve stoffen of toestellen in het kader van activiteiten in de zin van de Mijnbouwwet, wordt de voordracht mede door Onze Minister van Economische Zaken gedaan. Indien de maatregel betrekking heeft op lozing in oppervlaktewater of lozing in lucht, wordt de voordracht mede door Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit gedaan. Indien de maatregel betrekking heeft op lozing in oppervlaktewater, wordt de voordracht mede door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat gedaan.

Hoofdstuk V. Maatregelen met betrekking tot werkzaamheden of verblijf in ruimten

Artikel 36

  • 1 Indien ten aanzien van een inrichting als in artikel 15, onder b, bedoeld of ten aanzien van een uitrusting als in dat artikel, onder c, bedoeld, welke in een vaartuig of ander vervoermiddel is of wordt aangebracht, dan wel ten aanzien van splijtstoffen, ertsen, radioactieve stoffen of toestellen in strijd met het bij of krachtens deze wet bepaalde is gehandeld, kunnen de krachtens artikel 58, eerste lid, aangewezen ambtenaren, ingeval dit handelen naar hun oordeel ten gevolge heeft, dat personen door het verrichten van werkzaamheden in bepaalde ruimten of door het verblijf in die ruimten zich aan een aanmerkelijk gevaar blootstellen, de betrokkene bij beschikking bevelen een ieder, dan wel personen, behorende tot daarbij aangewezen categorieën, te beletten werkzaamheden in die ruimten te verrichten of aldaar te verblijven.

  • 2 De ambtenaar, die een beschikking krachtens het eerste lid heeft vastgesteld, kan - zo nodig met behulp van de sterke arm - alle maatregelen treffen, die hij ter verzekering van de uitvoering van de beschikking nodig acht.

  • 3 Een krachtens het eerste lid vastgestelde beschikking heeft een werkingsduur van één week, tenzij vóór het verstrijken van die termijn door Onze betrokken Ministers anders is bepaald.

Hoofdstuk Va. Metingen radioactiviteit en bedrijfsvoering

Artikel 37

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regelen worden gesteld betreffende het meten van doses ioniserende straling en het bepalen van radioactieve besmetting, zomede betreffende de registratie daarvan.

  • 2 Hiertoe kunnen behoren:

    • a. regelen, welke voor bij de maatregel aangewezen personen de verplichting inhouden tot het bij zich dragen van een middel ter controle van de dosis ioniserende straling, waaraan zij blootgesteld zijn geweest;

    • b. regelen, welke voor bij de maatregel aangewezen personen de verplichting inhouden tot het houden van een register, waarin wordt bijgehouden de dosis ioniserende straling, waaraan de houder is blootgesteld geweest;

    • c. regelen, welke voor degene onder wiens verantwoordelijkheid de houder van een register als onder b bedoeld aan ioniserende straling blootgesteld is geweest, de verplichting inhouden tot het registreren van de dosis in dit register;

    • d. regelen, welke voor bij de maatregelen aangewezen personen de verplichting inhouden tot het zich onderwerpen aan een geneeskundig onderzoek in verband met stralingsgevaar;

    • e. regelen, welke de verplichting inhouden apparaten, dienende tot het meten van doses ioniserende straling en tot het bepalen van radioactieve besmetting, te doen ijken.

Artikel 37a

  • 1 De voordracht tot vaststelling, wijziging of intrekking van een algemene maatregel van bestuur als in artikel 37 bedoeld wordt gedaan door Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en, indien het een maatregel betreft met het oog op de arbeidsbescherming dan wel de medische aspecten van bescherming tegen ioniserende straling, Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid onderscheidenlijk Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

  • 2 Ten aanzien van bij een algemene maatregel van bestuur, vastgesteld krachtens het eerste lid, geregelde onderwerpen kan Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en, indien het een maatregel betreft met het oog op de arbeidsbescherming dan wel medische aspecten van bescherming tegen ioniserende straling, Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid onderscheidenlijk Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, nadere regels stellen.

Artikel 37b

  • 1 Indien naar het oordeel van Onze Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de bedrijfsvoering van een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, ernstige tekortkomingen vertoont, treffen zij alle maatregelen die zij met het oog op de omstandigheden geboden achten.

  • 2 Tot de in het eerste lid bedoelde maatregelen kunnen behoren het treffen van de nodige technische, organisatorische, personele en administratieve voorzieningen.

  • 3 Indien de inrichting in gebruik is dan wel is bestemd voor gebruik bij de Nederlandse krijgsmacht of bij de krijgsmacht van een bondgenootschappelijke mogendheid, oefenen Onze Ministers hun bevoegdheid uit in overeenstemming met Onze Minister van Defensie, onderscheidenlijk de verantwoordelijke autoriteit van de desbetreffende mogendheid.

Hoofdstuk VI. Bepalingen met betrekking tot interventie bij ongevallen of langdurige blootstellingen alsmede de voorbereiding daarop

Afdeling 1. Inleidende bepalingen

Artikel 38

Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. Onze Minister: Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

  • b. ongeval: gebeurtenis

    • 1°. als gevolg waarvan straling vrijkomt of dreigt vrij te komen die tot een verhoogd risico leidt of kan leiden voor mens of milieu, of

    • 2°. die ter voorkoming of vermindering van een verhoogd stralingsrisico voor mens of milieu een gecoördineerde inzet van diensten en organisaties van verschillende disciplines vergt;

  • c. categorie A-object:

    • 1°. een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, met uitzondering van een inrichting waarin uitsluitend splijtstoffen worden opgeslagen of verwerkt, alsmede een inrichting voor uraniumverrijking,

    • 2°. een ruimtevaartuig of een vervoermiddel met een uitrusting als bedoeld in artikel 15, onder c,

    • 3°. inrichtingen als bedoeld in artikel 15, onder b, uitrustingen als bedoeld in artikel 15, onder c, alsmede inrichtingen of vervoermiddelen waarin of waarmee handelingen worden verricht als bedoeld in artikel 15, onder a, met betrekking tot splijtstoffen of ertsen voor zover bestemd voor of in gebruik bij de Nederlandse krijgsmacht of bij de krijgsmacht van een bondgenootschappelijke mogendheid, of

    • 4°. een met een object als bedoeld onder 1° tot en met 3° en onder d vergelijkbaar object buiten Nederland;

  • d. categorie B-object:

    • 1°. een inrichting voor uraniumverrijking,

    • 2°. een inrichting waarin uitsluitend splijtstoffen of radioactieve stoffen worden opgeslagen of verwerkt,

    • 3°. een inrichting waarin radioactieve stoffen kunnen worden bereid of toegepast,

    • 4°. een inrichting waarin zich toestellen bevinden,

    • 5°. een vervoermiddel waarin zich splijtstoffen of ertsen bevinden, of

    • 6°. een vervoermiddel waarin zich radioactieve stoffen of toestellen bevinden;

  • e. radiologische noodsituatie: een situatie die een dringend optreden vereist om mensen, dieren, planten en goederen tegen blootstelling aan ioniserende straling te beschermen;

  • f. interventie: een verrichting, bestaande uit het treffen van maatregelen bij stralingsbronnen, stralingsroutes en mensen, dieren, planten en goederen, ter voorkoming of vermindering van de blootstelling aan ioniserende straling van mensen, dieren, planten en goederen ten gevolge van:

    • 1°. een radiologische noodsituatie, of

    • 2°. een langdurige blootstelling tengevolge van een radiologische noodsituatie of een handeling of werkzaamheid met splijtstoffen, radioactieve stoffen of toestellen die in het verleden heeft plaatsgevonden.

Artikel 38a

  • 1 Onze Minister en Onze Minister wie het aangaat zijn verantwoordelijk voor de voorbereiding van interventies en voor de coördinatie en uitvoering daarvan. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen omtrent deze voorbereiding, uitvoering en coördinatie regels worden gesteld.

  • 2 De voordracht tot vaststelling, wijziging of intrekking van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid wordt gedaan door Onze Minister en Onze Minister wie het aangaat.

Artikel 39

  • 1 Ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zich een ongeval voordoet met een categorie A- of B-object is verplicht dit terstond te melden aan de burgemeester van de gemeente, waar hij zich bevindt.

  • 2 De burgemeester geeft van de gedane melding onverwijld kennis aan Onze Minister.

  • 3 De exploitant van een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, verschaft de burgemeester, al of niet op diens verzoek, onverwijld alle informatie die bij de uitoefening van diens taak nodig is.

Afdeling 2. Organisatie en coördinatie

Artikel 40

  • 1 Onze Minister en Onze Minister wie het aangaat, zijn verantwoordelijk voor de voorbereiding van de organisatie ten behoeve van een doelmatige bestrijding van ongevallen binnen of buiten Nederland met categorie A-objecten en voor de coördinatie van die bestrijding. Zij bevorderen voorts in het bijzonder het houden van oefeningen en de totstandkoming van afspraken, die nodig zijn voor een doelmatige bestrijding van deze ongevallen.

  • 2 Het bestuur van de veiligheidsregio is verantwoordelijk voor de voorbereiding van de organisatie ten behoeve van een doelmatige bestrijding van ongevallen met categorie B-objecten. De burgemeester is verantwoordelijk voor de coördinatie van die bestrijding.

Artikel 41

De voorbereiding door het bestuur van de veiligheidsregio van de bestrijding van ongevallen met categorie A-objecten en categorie B-objecten geschiedt overeenkomstig paragraaf 3 van de Wet veiligheidsregio’s. Bij de voorbereiding houdt het bestuur van de veiligheidsregio rekening met de, overeenkomstig artikel 40, eerste lid, tot stand gekomen afspraken.

Artikel 42

  • 1 Onze Minister kan, na overleg met Onze Minister wie het aangaat, gelet op de meer dan plaatselijke betekenis van een ongeval met een categorie B-object, zoveel mogelijk na overleg met de burgemeester van de gemeente waar zich dat ongeval heeft voorgedaan en de voorzitter van de veiligheidsregio, besluiten dat een ongeval met een categorie B-object wordt bestreden als een ongeval met een categorie A-object.

  • 2 De burgemeester van de gemeente waar zich dat ongeval heeft voorgedaan, of de voorzitter van de veiligheidsregio kan Onze Minister verzoeken gebruik te maken van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid.

Afdeling 3. Informatieverstrekking

Artikel 43

  • 1 Onze Minister en Onze Minister wie het aangaat, dragen er zorg voor dat de Nederlandse bevolking op passende wijze informatie wordt verstrekt over mogelijke ongevallen met een categorie A-object, de maatregelen ter voorkoming en bestrijding daarvan, daaronder begrepen maatregelen ter bescherming van de gezondheid, en de bij deze ongevallen te volgen gedragslijn.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde informatie heeft in ieder geval betrekking op:

    • a. gegevens inhoudende basiskennis over radioactiviteit en de gevolgen daarvan op mens en milieu;

    • b. de gevaren en de gevolgen van een ongeval;

    • c. de wijze waarop de bevolking bij een ongeval wordt gewaarschuwd, op de hoogte gehouden en beschermd;

    • d. de wijze waarop de bevolking dreigend gevaar kan herkennen;

    • e. de door de bevolking te volgen gedragslijn en de maatregelen die zij bij een ongeval dient te treffen om de schadelijke gevolgen daarvan zoveel mogelijk te beperken.

  • 3 De verschaffing van de informatie, bedoeld in het tweede lid, onder c, d en e, geschiedt ten minste één maal per jaar en daarnaast wanneer in de beschreven maatregelen significante wijzigingen worden aangebracht. Voor zover nodig wordt de te verstrekken informatie dan bijgewerkt.

  • 4 De verschaffing van de informatie, bedoeld in het tweede lid, onder a en b, geschiedt ten minste één maal per vijf jaar en daarnaast wanneer in de beschreven maatregelen significante wijzigingen worden aangebracht. Voor zover nodig wordt de te verstrekken informatie dan bijgewerkt.

  • 5 Onze Minister en Onze Minister wie het aangaat verschaffen de informatie, bedoeld in het vierde lid, eerder en werken deze eerder bij, indien naar hun oordeel ontwikkelingen in de kennis over de veiligheid, over de beoordeling van risico’s of over een doelmatige ongevallenbestrijding hiertoe nopen.

Artikel 43a

  • 1 Onze Minister en Onze Minister wie het aangaat, dragen er zorg voor dat de bevolking die wordt getroffen door een ongeval met een categorie A-object of door een ongeval met een categorie B-object dat krachtens artikel 42 als een ongeval met een categorie A-object wordt bestreden, onverwijld en bij herhaling doelmatige informatie wordt verstrekt over de te volgen gedragslijn en de maatregelen die zijn getroffen ter bestrijding van dat ongeval, daaronder begrepen maatregelen ter bescherming van de gezondheid.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde informatie heeft in ieder geval betrekking op:

    • a. het ongeval, met name over de oorzaak, de omvang en de te verwachten gevolgen voor mens en milieu, alsmede over het te verwachten verloop van het ongeval;

    • b. de wijze waarop de bevolking wordt gewaarschuwd, op de hoogte gehouden en beschermd;

    • c. instructies aan de bevolking die afhankelijk van de aard van het ongeval betrekking kunnen hebben op onder meer het gebruik van verontreinigde levensmiddelen, de hygiëne en ontsmetting, het verblijf binnenshuis, distributie en gebruik van beschermende stoffen en evacuatie;

    • d. de diensten of personen bij wie nadere informatie kan worden ingewonnen.

Artikel 44

Onze Minister, Onze Minister wie het aangaat, en het bestuur van de veiligheidsregio dragen er zorg voor dat de personen werkzaam bij diensten of organisaties die kunnen worden ingeschakeld bij de bestrijding van een ongeval met een categorie A-object of van een ongeval met een categorie B-object dat krachtens artikel 42 als een ongeval met een categorie A-object wordt bestreden, regelmatig worden geïnformeerd over de tot deze categorie behorende ongevallen, over de risico’s die zij bij de uitvoering van hun taak lopen, en over de daarbij te nemen voorzorgsmaatregelen.

Artikel 45

  • 1 De verstrekking van informatie aan de bevolking en aan personen die bij de bestrijding van een ongeval met een categorie B-object zijn betrokken, geschiedt overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens de artikelen 7 en 46 van de Wet veiligheidsregio’s.

  • 2 Het bestuur van de veiligheidsregio draagt er zorg voor dat de door hem verstrekte informatie in overeenstemming is met de informatie, bedoeld in artikel 43, tweede lid, onder a en b.

Afdeling 4. Regels en maatregelen bij een ongeval met een categorie A- of een categorie B-object

Artikel 46

  • 1 Indien zich een ongeval voordoet met een categorie A-object of met een categorie B-object dat krachtens artikel 42 als een ongeval met een A-object wordt bestreden, stelt Onze Minister wie het aangaat, regels of treft hij maatregelen, zo nodig met behulp van de sterke arm, om de gevolgen van dat ongeval zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde regels en maatregelen kunnen onder meer betrekking hebben op:

    • a. de toegang van mensen, dieren, planten of goederen tot het verontreinigde gebied,

    • b. het verblijf binnenshuis van mens en dier,

    • c. het brengen van mensen, dieren, planten of goederen binnen het verontreinigde gebied naar elders binnen of buiten het verontreinigde gebied,

    • d. het uitwendig ontsmetten en het behandelen van inwendige besmetting van mensen, alsmede het verstrekken van beschermende stoffen aan mensen,

    • e. het in verband met stralingsgevaar onderwerpen van personen of dieren aan een geneeskundig of veterinair onderzoek,

    • f. het begraven, verbranden, bewaren, behandelen of vervoeren van lijken van personen, die mogelijk radioactief besmet zijn,

    • g. het in beslag nemen of het vernietigen van dieren, planten en goederen, die mogelijk radioactief besmet zijn,

    • h. het ontsmetten van dieren of goederen,

    • i. het versnellen van de afvoer of het doorspoelen van verontreinigd oppervlaktewater,

    • j. het beschermen van oppervlaktewater en de drinkwatervoorziening,

    • k. het onttrekken van primair slib aan het slibverwerkingsproces, of het verbieden of beperken van het gebruik van oppervlaktewater, en

    • l. het telen en oogsten van land- en tuinbouwprodukten, het sluiten van kassen, het weiden, vangen en slachten van dieren en het vissen.

  • 3 Onze Minister wie het aangaat, stelt geen regels en treft geen maatregelen dan na overleg met Onze Minister alsmede met de voorzitter van de veiligheidsregio en de commissaris van de Koning, die hierbij in het bijzonder betrokken zijn, tenzij de vereiste spoed zich daartegen verzet.

Artikel 47

  • 1 Indien zich een ongeval voordoet met een categorie A-object, als bedoeld in artikel 38, onderdeel c, onder 1° of 2°, kan Onze Minister degene die het daarbij betrokken object onder zijn beheer heeft, bij beschikking bevelen de maatregelen te nemen die naar zijn oordeel nodig zijn om de gevolgen van dat ongeval zoveel mogelijk te beperken en ongedaan te maken.

  • 2 Tot de in het eerste lid bedoelde maatregelen kunnen behoren het stilleggen van de betrokken inrichting, het buiten werking stellen van de betrokken uitrusting of het beëindigen van het verblijf van het betrokken vervoermiddel in Nederland.

  • 3 Indien de gevolgen van het ongeval zich waarschijnlijk zullen beperken tot de veiligheid binnen de betrokken inrichting, worden de in het eerste lid bedoelde bevelen gegeven door Onze Minister en Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tezamen.

  • 4 De burgemeester van de gemeente waar zich het ongeval heeft voorgedaan kan Onze Minister, onderscheidenlijk Onze Minister en Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verzoeken gebruik te maken van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste onderscheidenlijk derde lid. Op dit verzoek wordt zo spoedig mogelijk beschikt.

  • 5 Van een krachtens het eerste lid vastgestelde beschikking wordt mededeling gedaan door toezending van een afschrift aan de burgemeester van de gemeente, waar zich het ongeval heeft voorgedaan.

Artikel 48

  • 1 Indien zich een ongeval voordoet met een categorie A-object, als bedoeld in artikel 38, onderdeel c, onder 3°, kan Onze Minister van Defensie, in overeenstemming met Onze Minister en Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, degene die het daarbij betrokken object onder zijn beheer heeft, bij beschikking bevelen de maatregelen te nemen die naar zijn oordeel nodig zijn om de gevolgen van dat ongeval zoveel mogelijk te beperken en ongedaan te maken. Artikel 47, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 2 De burgemeester van de gemeente waar zich het ongeval heeft voorgedaan, kan Onze Minister van Defensie verzoeken gebruik te maken van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid. Op dit verzoek wordt zo spoedig mogelijk beschikt.

Artikel 49

  • 1 De commissaris van de Koning, de burgemeester, de voorzitter van de veiligheidsregio en het dagelijks bestuur van het waterschap en van andere openbare lichamen verlenen, op verzoek van Onze Minister wie het aangaat, medewerking aan de uitvoering of handhaving van de in artikel 46, eerste lid, bedoelde regels en maatregelen.

  • 2 Onze Minister wie het aangaat, geeft van de regels en maatregelen, bedoeld in artikel 46, eerste lid, onmiddellijk kennis aan de commissaris van de Koning, aan de burgemeester, aan de voorzitter van de veiligheidsregio en, voor zover nodig, aan het dagelijks bestuur van het waterschap en van andere openbare lichamen.

Artikel 49a

  • 1 Onze Minister wie het aangaat, trekt, zodra de omstandigheden dit toelaten, de regels in en beëindigt de getroffen maatregelen.

  • 2 Indien de krachtens artikel 46, eerste lid, gestelde regels of getroffen maatregelen met onmiddellijke ingang in werking moeten treden of van kracht moeten worden, kan met het oog daarop, vooruitlopend op de gebruikelijke bekendmaking, bekendmaking plaatsvinden door middel van de locale, regionale of landelijke omroep.

Artikel 49b

  • 1 De voorzitter van de veiligheidsregio kan naar aanleiding van een ongeval met een categorie A-object bij verordening voorschriften vaststellen of kan, zonodig met behulp van de sterke arm, maatregelen treffen om de gevolgen van dat ongeval zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken. De voorschriften en maatregelen kunnen onder meer betrekking hebben op de onderwerpen, bedoeld in artikel 46, tweede lid.

  • 2 De voorzitter van de veiligheidsregio deelt de voorschriften of maatregelen die hij krachtens het eerste lid heeft vastgesteld of getroffen, onmiddellijk mee aan Onze Minister, Onze Minister wie het aangaat, en de commissaris van de Koning.

  • 3 De voorzitter van de veiligheidsregio trekt de door hem vastgestelde voorschriften in en beëindigt de door hem getroffen maatregelen, zodra Onze Minister wie het aangaat, overeenkomstige regels stelt of overeenkomstige maatregelen treft krachtens artikel 46, eerste lid, of aan de voorzitter van de veiligheidsregio meedeelt dat de door deze vastgestelde voorschriften moeten worden ingetrokken of de door hem getroffen maatregelen moeten worden beëindigd. Onze Minister wie het aangaat, handelt hierbij voor zover mogelijk in overleg met de voorzitter van de veiligheidsregio.

Artikel 49c

De burgemeester deelt de bevelen en algemeen verbindende voorschriften die hij op grond van artikel 175 onderscheidenlijk 176 van de Gemeentewet bij een ongeval met een categorie B-object heeft gegeven, onmiddellijk mee aan Onze Minister, Onze Minister wie het aangaat, en aan de commissaris van de Koning.

Artikel 49d

  • 1 Indien zich een ongeval voordoet met een categorie B-object, treft de beheerder van het oppervlaktewater maatregelen, zonodig met behulp van de sterke arm, die naar zijn oordeel nodig zijn om de gevolgen voor het oppervlaktewater zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde maatregelen kunnen in ieder geval betrekking hebben op:

    • a. het versnellen van de afvoer of het doorspoelen van verontreinigd oppervlaktewater,

    • b. het beschermen van oppervlaktewater en de drinkwatervoorziening, en

    • c. het onttrekken van primair slib aan het slibverwerkingsproces, of het verbieden of beperken van het gebruik van oppervlaktewater.

Afdeling 5. Schadevergoeding

Artikel 49e

  • 1 Aan degene voor wie uit de toepassing van artikel 46, 49b of 49d of uit de toepassing van artikel 175 of 176 van de Gemeentewet bij een ongeval met een categorie B-object rechtstreeks en onmiddellijk schade ontstaat, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kan op zijn verzoek door het in het vijfde lid aangewezen bestuursorgaan een naar billijkheid te bepalen vergoeding worden toegekend, voor zover:

    • a. de schade niet langs burgerrechtelijke weg is of kan worden verhaald;

    • b. in de vergoeding van de schade niet op andere wijze is of kan worden voorzien.

  • 2 Het in het vijfde lid aangewezen bestuursorgaan kan regels stellen:

    • a. waarbij categorieën van gevallen worden aangewezen, ten aanzien waarvan toepassing zal worden gegeven aan het eerste lid;

    • b. omtrent de indiening en behandeling van en de beslissing op een verzoek om een vergoeding als bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Het in het vijfde lid aangewezen bestuursorgaan kan regels stellen, waarbij wordt bepaald dat een vergoeding kan worden toegekend indien de vaststelling vooraf of zich al dan niet schade als bedoeld in het eerste lid, onder a of b, voordoet, zou leiden tot onredelijke vertraging in de behandeling van het verzoek of tot kosten ten aanzien waarvan in redelijkheid niet kan worden gevergd dat de belanghebbende deze draagt.

  • 4 Een vergoeding krachtens het derde lid kan alleen aan de belanghebbende worden toegekend onder de voorwaarde dat hij voor het toegekende bedrag de rechten die hij terzake van de door hem geleden schade tegenover derden heeft, overdraagt aan het bestuursorgaan dat de vergoeding toekent.

  • 5 Regels als bedoeld in het tweede en derde lid worden gesteld door:

    • a. Onze Minister wie het aangaat, indien het betreft schade ten gevolge van de toepassing van artikel 46;

    • b. de gemeenteraad, indien het betreft schade ten gevolge van de toepassing van artikel 49b of van de toepassing van artikel 175 of 176 van de Gemeentewet bij een ongeval met een categorie B-object;

    • c. de beheerder van het oppervlaktewater indien het betreft schade ten gevolge van de toepassing van artikel 49d.

  • 6 De beslissing op een verzoek om vergoeding van schade als bedoeld in het eerste lid wordt genomen door:

    • a. Onze Minister wie het aangaat, indien het betreft schade ten gevolge van de toepassing van artikel 46;

    • b. het college van burgemeester en wethouders, indien het betreft schade ten gevolge van de toepassing van artikel 49b of van de toepassing van artikel 175 of 176 van de Gemeentewet bij een ongeval met een categorie B-object;

    • c. de beheerder van het oppervlaktewater, indien het betreft schade ten gevolge van de toepassing van artikel 49d.

Hoofdstuk VII. Beroep

Hoofdstuk VIII. Ambtelijke bevoegdheden

Artikel 58

  • 1 Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de bij besluit van Onze Ministers, wie het aangaat, aangewezen ambtenaren.

  • 2 Onze Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wijzen, in overeenstemming met Onze Ministers wie het mede aangaat, ambtenaren aan belast met het meten van doses ioniserende straling en het bepalen van radioactieve besmetting, alsmede met de in artikel 37 bedoelde registratie daarvan.

  • 3 Met de uitoefening van de in het eerste en tweede lid bedoelde taken zijn mede belast de door Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport daartoe aangewezen ambtenaren, bedoeld in artikel 25, eerste lid, onder a, van de Warenwet.

  • 4 Onze betrokken Ministers stellen regelen betreffende de taakvervulling van de krachtens het eerste, tweede en derde lid aangewezen ambtenaren.

  • 5 Van een besluit als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 59

Artikel 65

  • 1 Onze Ministers, wie het aangaat, kunnen personen, die zijn aangewezen om de naleving van internationale overeenkomsten en door volkenrechtelijke organisaties genomen besluiten, geheel of gedeeltelijk betrekking hebbende op het gebied van de kernenergie of van de ioniserende straling, te controleren, toelaten deze taak te vervullen.

  • 3 De in het eerste lid bedoelde personen zijn bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoner, met dien verstande dat bedoelde personen daarbij vergezeld zijn van een ambtenaar als bedoeld in artikel 58.

  • 4 Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 66

Het bevoegd gezag is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover het betreft de verplichting tot het verlenen van medewerking aan een krachtens de artikelen 58 en 65 aangewezen persoon of ambtenaar.

Hoofdstuk IX. Algemene bepalingen

Artikel 67

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regelen worden gesteld ter uitvoering van internationale overeenkomsten en door volkenrechtelijke organisaties genomen besluiten, geheel of gedeeltelijk betrekking hebbende op het gebied van de kernenergie of van de ioniserende straling.

  • 2 Hiertoe kunnen behoren:

    • a. regelen, welke een verbod inhouden hulpstoffen of hulptoestellen, welke voor de vrijmaking van kernenergie of voor de opslag, vervaardiging, bewerking of verwerking van splijtstoffen dienstig kunnen zijn, voorhanden te hebben dan wel binnen of buiten Nederlands grondgebied te brengen zonder vergunning;

    • b. regelen, welke de verplichting inhouden tot mededeling van daarbij aangewezen gegevens.

  • 3 In geval van toepassing van het tweede lid, onder a, is artikel 16 van overeenkomstige toepassing.

  • 4 Aan een vergunning als in het tweede lid, onder a, bedoeld kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 5 Zodanige voorschriften kunnen, voor zover bij de maatregel niet anders is bepaald, de verplichting inhouden te voldoen aan door bestuursorganen, die bij het voorschrift zijn aangewezen, gestelde nadere eisen. Bij het stellen van zodanige eis wordt tevens het tijdstip bepaald, waarop ten aanzien van die eis de verplichting ingaat.

  • 6 Een vergunning als bedoeld in het tweede lid, onder a, kan te allen tijde worden ingetrokken op grond van gewichtige redenen aan het algemeen belang ontleend. De aan een vergunning verbonden voorschriften kunnen te allen tijde worden gewijzigd, aangevuld of ingetrokken.

Artikel 68

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regelen worden gesteld ter verzekering van de geheimhouding van:

  • a. gegevens, hulpmiddelen en materialen voor:

    • 1°. de vrijmaking van kernenergie,

    • 2°. de opslag, vervaardiging, bewerking of verwerking van splijtstoffen en

    • 3°. de beveiliging van bij die maatregel aangewezen categorieën van splijtstoffen, ertsen, radioactieve stoffen en inrichtingen als bedoeld in artikel 15, onder b,

    voor zover deze, hetzij rechtstreeks van de overheid, hetzij met instemming van het bevoegde gezag, onder verplichting tot geheimhouding zijn verkregen, dan wel door Onze Ministers, wie het aangaat, zijn aangewezen;

  • b. met behulp van zodanige gegevens, hulpmiddelen en materialen verrichte onderzoekingen en toegepaste werkmethoden, voor zover deze onderzoekingen en werkmethoden door Onze Ministers, wie het aangaat, zijn aangewezen.

Artikel 69

  • 1 Een taak die ingevolge bij of krachtens deze wet gestelde regels wordt verricht door een deskundige, wordt slechts uitgevoerd door een persoon die als zodanig met het oog op de uitvoering van de betrokken taak is ingeschreven in een door Onze Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aan te wijzen register.

  • 2 Onze Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer beslissen op de aanvraag voor inschrijving in een register als bedoeld in het eerste lid. Zij zijn bevoegd de inschrijving door te halen.

  • 3 Een inschrijving in een register geldt voor een bepaalde tijd. Aan een inschrijving kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de eisen met betrekking tot vaardigheden en bekwaamheden waaraan een persoon moet voldoen om als deskundige in een register te kunnen worden ingeschreven.

  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de inschrijving in een register, die in ieder geval betrekking kunnen hebben op:

    • a. de wijze waarop de aanvraag voor inschrijving in een register wordt gedaan en de door de aanvrager te verschaffen gegevens en bescheiden;

    • b. de gronden waarop en de gevallen waarin de inschrijving kan worden geweigerd of doorgehaald;

    • c. de vergoeding die is verschuldigd in verband met de inschrijving in een register;

    • d. de aanwijzing van een register;

    • e. het beheer van een register;

    • f. de taakverdeling tussen Onze in het eerste lid genoemde Ministers.

Artikel 69a

  • 1 Onze Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport kunnen op verzoek een instelling aanwijzen die de bevoegdheden, bedoeld in artikel 69, derde lid, uitoefent.

  • 2 Aan de aanwijzing van een instelling, bedoeld in het eerste lid, kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de gronden waarop een instelling kan worden aangewezen, alsmede met betrekking tot de gronden waarop een aanwijzing kan worden ingetrokken dan wel gewijzigd.

Artikel 69b

  • 1 Een krachtens artikel 69a, eerste lid, aangewezen instelling verstrekt desgevraagd kosteloos aan Onze in dat artikellid genoemde Ministers de voor de uitoefening van hun taak benodigde inlichtingen. Onze genoemde Ministers kunnen inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden voor zover dat voor vervulling van hun taak redelijkerwijs nodig is.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan een krachtens artikel 69a, eerste lid, aangewezen instelling worden verplicht tot het periodiek opstellen en toezenden aan Onze genoemde Ministers van een verslag van de in artikel 69, tweede lid, bedoelde werkzaamheden en de rechtmatigheid en doeltreffendheid van die werkzaamheden en werkwijze in de afgelopen periode.

Artikel 69c

  • 1 Onze Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport kunnen een krachtens artikel 69a, eerste lid, aangewezen instelling aanwijzingen geven met betrekking tot de uitoefening van haar taak. Zij treden daarbij niet in individuele gevallen.

  • 2 Een krachtens artikel 69a, eerste lid, aangewezen instelling is gehouden overeenkomstig de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, te handelen.

Artikel 69d

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voorzieningen worden getroffen voor het geval een krachtens artikel 69a, eerste lid, aangewezen instelling haar uit deze wet voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt.

Artikel 70

  • 1 Een krachtens deze wet verleende vergunning is persoonlijk.

  • 2 Na het overlijden van een vergunninghouder blijft de vergunning gedurende vier weken van kracht ten behoeve van diens rechtverkrijgenden, die het bedrijf voortzetten, mits door of namens hen binnen een week na dit overlijden daarvan aan Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer kennis wordt gegeven onder opgaaf van de namen van hen, die het bedrijf voortzetten. Wanneer binnen deze vier weken een aanvraag om een nieuwe vergunning is ingediend, blijft eerstbedoelde vergunning verder van kracht totdat op die aanvraag onherroepelijk is beslist. Gedurende het van kracht blijven van de vergunning kan zij overeenkomstig de artikelen 19 tot en met 20a worden gewijzigd of ingetrokken.

  • 3 De vergunninghouder kan de vergunning geheel of gedeeltelijk aan een ander overdragen, indien daarvoor toestemming is gegeven door Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Aan de toestemming kunnen voorschriften worden verbonden.

Artikel 70a

Op een overeenkomst, gesloten door de eigenaar van een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, waarin kernenergie kan worden vrijgemaakt, met de Staat der Nederlanden, die verband houdt met die inrichting, is artikel 252 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de in dat artikel bedoelde rechtsgevolgen mede zullen gelden voor verplichtingen van eerstgenoemde partij om ten aanzien van die inrichting iets te doen.

Artikel 71

Een vergunning als in artikel 15, onder b, bedoeld wordt voor de toepassing van de Belemmeringenwet Verordeningen (Stb. 1899, 129) aangemerkt als een van Onzentwege verleende concessie als in artikel 1 van die wet bedoeld en voor de toepassing van de Belemmeringenwet Privaatrecht (Stb. 1927, 159) als een door het openbaar gezag verleende concessie als in artikel 1 van die wet bedoeld.

Artikel 72

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen bij of krachtens andere wetten gestelde regelen geheel of gedeeltelijk buiten toepassing worden verklaard, voor zover de belangen, welke die regelen beogen te beschermen, naar Ons oordeel in voldoende mate door toepassing van deze wet kunnen worden beschermd.

  • 2 Indien Wij niet binnen twaalf weken na het in werking treden van een algemene maatregel van bestuur, waarbij bepalingen van een andere wet geheel of gedeeltelijk buiten toepassing zijn verklaard, aan de Staten-Generaal een voorstel van wet tot wijziging van die wet of tot afwijking daarvan hebben doen toekomen of indien zodanig voorstel wordt ingetrokken of verworpen, trekken Wij de maatregel onverwijld in.

Artikel 73

Indien in deze wet geregelde onderwerpen in het belang van een goede uitvoering van de wet nadere regeling behoeven, kan deze geschieden bij algemene maatregel van bestuur.

Artikel 74

De bij de toepassing van deze wet betrokken personen zijn verplicht in bij algemene maatregel van bestuur bepaalde gevallen en overeenkomstig daarbij gestelde regelen bij de maatregel vastgestelde bedragen aan de staat te betalen als bijdrage in de aan de uitvoering van deze wet verbonden kosten.

Artikel 75

  • 1 Wij kunnen ten behoeve van instellingen van wetenschap of in het belang van de landsverdediging van de in de artikelen 15 en 29 vervatte verboden:

    • a. bij algemene maatregel van bestuur vrijstelling verlenen;

    • b. op daartoe strekkend verzoek ontheffing verlenen.

  • 2 Aan een vrijstelling of ontheffing worden de voorschriften verbonden, welke naar Ons oordeel nodig zijn met het oog op de bij of krachtens artikel 15b aangewezen belangen.

Artikel 76

  • 1 Het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 14, 15c, 15f, 16, 17, 17a, 18a, 21, 29, 32, 34, 37, 38a, 67, 68, 73 of 75 wordt overgelegd aan de beide kamers der Staten-Generaal en in de Staatscourant bekendgemaakt. Aan een ieder wordt de gelegenheid geboden binnen een bij die bekendmaking vast te stellen termijn van ten minste vier weken opmerkingen over het ontwerp schriftelijk ter kennis te brengen van Onze Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en, behoudens ingeval het een maatregel krachtens artikel 21 betreft, van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

  • 2 Een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid wordt, nadat hij is vastgesteld, toegezonden aan beide kamers der Staten-Generaal. Hij treedt niet eerder in werking dan vier weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin hij is geplaatst.

  • 3 Ten aanzien van bij een algemene maatregel van bestuur, vastgesteld krachtens artikel 67, geregelde onderwerpen kunnen Onze betrokken Ministers nadere regelen stellen.

  • 4 Hetgeen ingevolge deze wet bij algemene maatregel van bestuur kan worden geregeld, kan in afwijking daarvan bij ministeriële regeling worden geregeld, indien de regels uitsluitend strekken ter uitvoering van een voor Nederland verbindend verdrag of een voor Nederland verbindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie, tenzij voor een juiste uitvoering wijziging van een algemene maatregel van bestuur of de wet noodzakelijk is. Op de vaststelling van een ministeriële regeling zijn de artikelen 26 en 35 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 76a

Een gedraging in strijd met een voorschrift dat is verbonden aan een krachtens deze wet verleende vergunning, is verboden.

Hoofdstuk X. Handhaving

Artikel 79

Degene die:

  • a. splijtstoffen of ertsen vervoert, voorhanden heeft, toepast, binnen of buiten Nederlands grondgebied brengt of doet brengen, ter beschikking stelt dan wel zich deze verschaft of zich daarvan ontdoet,

  • b. een inrichting waarin kernenergie kan worden vrijgemaakt, splijtstoffen kunnen worden vervaardigd, bewerkt of verwerkt, dan wel splijtstoffen worden opgeslagen, opricht, in werking brengt, in werking houdt of wijzigt,

  • c. een uitrusting, geschikt om een vaartuig of een ander vervoermiddel door middel van kernenergie voort te bewegen, daarin aanbrengt of aangebracht houdt, dan wel zodanige daarin aangebrachte uitrusting in werking brengt, in werking houdt of wijzigt,

  • d. radioactieve stoffen bereidt, vervoert, voorhanden heeft, toepast, binnen of buiten Nederlands grondgebied brengt of doet brengen, ter beschikking stelt, dan wel zich deze verschaft of zich daarvan ontdoet,

  • e. ioniserende stralen uitzendende toestellen vervaardigt, vervoert, voorhanden heeft, toepast, binnen of buiten Nederlands grondgebied brengt of doet brengen, ter beschikking stelt, dan wel zich een zodanig toestel verschaft of zich daarvan ontdoet,

met een terroristisch oogmerk als bedoeld in artikel 83a van het Wetboek van Strafrecht, dan wel met het oogmerk om een terroristisch misdrijf als bedoeld in artikel 83 van dat wetboek voor te bereiden of gemakkelijk te maken, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie.

Artikel 80

  • 1 Indien van het opzettelijk handelen in strijd met het bij of krachtens de artikelen 15, 21, 26, of 76a, voor zover betrekking hebbend op een vergunning als bedoeld in artikel 15, bepaalde gevaar voor ernstig lichamelijk letsel voor een ander of aanzienlijke schade aan goederen of het milieu te duchten is, wordt de schuldige gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie.

  • 2 Indien van het opzettelijk handelen in strijd met het bij of krachtens de artikelen 15, 21, 26 of 76a, voor zover betrekking hebbend op een vergunning als bedoeld in artikel 15, bepaalde levensgevaar voor een ander te duchten is en het feit iemands dood ten gevolge heeft, wordt de schuldige gestraft met levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste dertig jaren of geldboete van de vijfde categorie.

Artikel 80a

In geval van vervolging wegens een strafbaar feit, vallende onder de omschrijvingen van artikel 7, eerste lid, onder a en d, van het op 3 maart 1980 te Wenen/New York tot stand gekomen Verdrag inzake de fysieke beveiliging van kernmateriaal (Trb. 1981, 7), zoals gewijzigd bij de op 8 juli 2005 te Wenen tot stand gekomen Wijziging van dat verdrag (Trb. 2006, 81), op grond van een der bevoegdheidsregels, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder b, of artikel 8, tweede lid, van dat Verdrag, wordt bij de toepassing van deze wet

  • a. elk handelen zonder vergunning te verlenen door het bevoegd gezag van een Staat, Partij bij dat Verdrag, of in strijd met de in zulk een Staat geldende voorschriften gelijk gesteld met eenzelfde handelen zonder vergunning te verlenen ingevolge deze wet of in strijd met overeenkomstige bij of krachtens deze wet gestelde voorschriften,

  • b. het binnen of buiten het grondgebied van een Staat, Partij bij dat Verdrag, brengen of doen brengen gelijk gesteld met het binnen of buiten Nederlands grondgebied brengen of doen brengen, en

  • c. de veiligheid van de Staat gelijk gesteld met de veiligheid van een vreemde Staat, Partij bij dat Verdrag.

Artikel 83

  • 2 Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 83b

  • 2 De in artikel 83 bedoelde ambtenaren zijn bij de uitoefening van de in dat artikel bedoelde taken bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoner.

Hoofdstuk XI. Slotbepalingen

Artikel 85

Krachtens de Hinderwet voor inrichtingen als in artikel 15, onder b, bedoeld verleende vergunningen worden geacht te zijn verleend op grond van deze wet.

Artikel 89

  • 1 Hoofdstuk II van deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad, waarin zij wordt geplaatst.

  • 2 Haar onderscheidene overige bepalingen treden in werking op door Ons te bepalen tijdstippen. De voordrachten hiertoe worden Ons gedaan door Onze Ministers, wie het aangaat, de Centrale Raad gehoord.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk, 21 februari 1963

JULIANA.

De Minister van Economische Zaken,

J. W. DE POUS.

De Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen,

J. CALS.

De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid,

G. M. J. VELDKAMP.

De Minister van Justitie,

A. C. W. BEERMAN.

Uitgegeven de zesentwintigste maart 1963.

De Minister van Justitie,

A. C. W. BEERMAN.