Havennoodwet

Geraadpleegd op 23-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 26-09-2002 en zichtdatum 26-09-2002.
Geldend van 01-01-1998 t/m 15-03-2005

Wet van 9 mei 1963, houdende regelen met betrekking tot het gebruik van havens in geval van oorlog, oorlogsgevaar, daaraan verwante of daarmede verband houdende buitengewone omstandigheden

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is regelen te stellen met betrekking tot het gebruik van havens in geval van oorlog, oorlogsgevaar, daaraan verwante of daarmede verband houdende buitengewone omstandigheden;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1

In deze wet wordt verstaan onder:

  • a. "Onze Minister": Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;

  • b. "haven": elk wateroppervlak, bestemd of geschikt om door schepen voor het laden en lossen van goederen of het in- en ontschepen van personen te worden benut, alsmede de kaden, steigers, wallen, beschoeiingen, terreinen, opstallen, werktuigen en bijbehorende uitrusting, bestemd of geschikt om te worden gebruikt ten dienste van het laden, lossen, in- en ontschepen, voor de opslag van geloste of in te laden goederen of voor de expeditie, reparatie en verdere behandeling van schepen;

  • c. "schip": elk vaartuig, hoe ook genaamd en van welke aard ook;

  • d. "kapitein": degeen, die rechtens dan wel feitelijk het gezag aan boord van een schip uitoefent.

Artikel 2

  • 2 Wanneer het in het eerste lid bedoelde besluit is genomen wordt onverwijld een voorstel van wet aan de Tweede Kamer gezonden omtrent het voortduren van de werking van de bij dat besluit in werking gestelde bepalingen.

  • 3 Wordt het voorstel van wet door de Staten-Generaal verworpen, dan worden bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, de bepalingen die ingevolge het eerste lid in werking zijn gesteld, onverwijld buiten werking gesteld.

  • 4 Bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, worden bepalingen die ingevolge het eerste lid in werking zijn gesteld, buiten werking gesteld, zodra de omstandigheden dit naar Ons oordeel toelaten.

  • 5 Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt op de daarin te bepalen wijze bekendgemaakt. Het treedt in werking terstond na de bekendmaking.

  • 6 Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt in ieder geval geplaatst in het Staatsblad.

Artikel 3

Zolang voor Nederland of een gedeelte daarvan, op grond van artikel 7, eerste lid, of 8, eerste lid, van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden, bepalingen uit de Oorlogswet voor Nederland in werking zijn gesteld, worden de in deze wet aan Onze Minister toegekende bevoegdheden en de hem opgedragen taak uitgeoefend, onderscheidenlijk uitgevoerd door Onze Ministers van Verkeer en Waterstaat en van Defensie gezamenlijk. Voor de toepassing van artikel 4, tweede lid, en artikel 5, tweede lid, wordt alsdan onder "Onze Minister" verstaan Onze voornoemde Ministers gezamenlijk.

Artikel 4

  • 1 Wij stellen een Centrale Havencommissie in zodra en voor zolang de artikelen 6 tot en met 12 in werking zijn; Wij kunnen de commissie eerder instellen en langer handhaven.

  • 2 De Centrale Havencommissie heeft tot taak Onze Minister en het College, bedoeld in het volgende artikel, desgevraagd of eigener beweging van advies te dienen omtrent de uitvoering van deze wet.

  • 3 De commissie is samengesteld onder meer uit vertegenwoordigers van Onze andere Ministers, betrokken bij de aanvoer, doorvoer of afvoer van personen of goederen of de opslag van goederen.

  • 4 De voorzitter van de commissie wordt door Ons benoemd, de overige leden door Onze Ministers, die het aangaat.

Artikel 5

  • 1 Wij stellen een College van Bewindvoering Havens in zodra en voor zolang de artikelen 6 tot en met 12 in werking zijn; Wij kunnen het College eerder instellen en langer handhaven.

  • 2 Het College is onder verantwoordelijkheid van Onze Minister belast met de zorg voor een doelmatig gebruik van de havens.

  • 3 Het College bestaat uit twee vertegenwoordigers van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat en twee vertegenwoordigers van Onze Minister van Defensie; de leden van het College worden door Ons benoemd op voordracht van de Ministers, die het aangaat.

  • 4 Het College beslist in aangelegenheden, die Onze andere Ministers mede aangaan, slechts na overleg met de door dezen aan te wijzen ambtenaren, tenzij de vereiste spoed dit niet gedoogt. In laatstbedoeld geval stelt het College die ambtenaren terstond van de genomen beslissing in kennis.

  • 6 Wij kunnen bij algemene maatregel van bestuur nadere regelen stellen met betrekking tot de taak en de werkwijze van het College.

Artikel 6

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 7

Onze Minister is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van een aanwijzing als bedoeld in artikel 6.

Artikel 8

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 10

  • 1 Onze Ministers van Verkeer en Waterstaat en van Defensie benoemen voor elk havendistrict een Districtshavencommissaris.

  • 2 In havendistricten kan Onze Minister van zijn bevoegdheden bedoeld in de artikelen 6 en 8 machtiging verlenen aan de Districtshavencommissaris.

  • 3 Onze Ministers, genoemd in het eerste lid, kunnen voor door hen aan te geven gebieden Locale Havencommissarissen benoemen; het bepaalde in het tweede lid is van overeenkomstige toepassing.

  • 4 De Districtshavencommissaris handelt volgens de aanwijzingen van het College, bedoeld in artikel 5; de Locale Havencommissaris handelt volgens de aanwijzingen van de Districtshavencommissaris dan wel, bij ontstentenis van deze of indien het College zulks bepaalt, naar de aanwijzingen van het College.

Artikel 11

Onze Minister kan in elk havendistrict één of meer havenraden instellen; hij stelt nadere regelen betreffende de samenstelling, de taak en de werkwijze der havenraden en benoemt derzelver voorzitter en overige leden. In een havenraad hebben vertegenwoordigers zitting van de autoriteiten, bedoeld in artikel 6, tweede lid, en van het bedrijfsleven, betrokken bij het gebruik der havens.

Artikel 12

De in het tweede lid van artikel 6 bedoelde autoriteiten, lichamen en personen, alsmede kapiteins van schepen en bestuurders van vervoermiddelen te land zijn verplicht aan Onze Minister, de Districtshavencommissaris, de Locale Havencommissaris of andere, daartoe door Onze Minister schriftelijk gemachtigde personen, de inlichtingen te verstrekken, welke door dezen voor de uitvoering van deze wet van hen worden verlangd en tot het verschaffen waarvan zij feitelijk in staat zijn.

Artikel 13

  • 1 Hij, aan wie door een ander diensten zijn verleend ingevolge een aanwijzing, als bedoeld in artikel 6, is aan die ander een vergoeding verschuldigd naar de voor soortgelijke diensten ter plaatse rechtens geldende dan wel gebruikelijke tarieven en voorwaarden; bij gebreke zowel van gebruikelijke als van rechtens geldende tarieven en voorwaarden gelden de tarieven en voorwaarden, vastgesteld door het College, bedoeld in artikel 5.

  • 2 Het College kan voorschriften vaststellen ter aanvulling of ter vervanging van de rechtens geldende of gebruikelijke tarieven en voorwaarden.

  • 3 Bij de vaststelling van tarieven en voorwaarden als bedoeld in het eerste en tweede lid neemt het College de voor buitengewone omstandigheden geldende prijsbeheersingsvoorschriften in acht.

Artikel 14

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur regelen Wij de vergoeding van buitengewone kosten, door de betrokkene gemaakt bij het gevolg geven aan aanwijzingen als bedoeld in artikel 6.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur regelen Wij de uitkering alsmede de vergoeding wegens genees- en heelkundige behandeling in daarbij te bepalen gevallen terzake van tijdelijke of blijvende vermindering van arbeidsgeschiktheid of overlijden als gevolg van het opvolgen of de medewerking aan het opvolgen van aanwijzingen krachtens artikel 6 van deze wet, indien en voor zover niet uit anderen hoofde aanspraak op een dergelijke uitkering of vergoeding bestaat.

  • 3 Tegen een beslissing terzake van een vergoeding of een uitkering als bedoeld in het eerste of tweede lid, kan de belanghebbende in beroep komen bij een door Ons te benoemen commissie; bij algemene maatregel van bestuur regelen Wij de samenstelling en de werkwijze der commissie.

Artikel 16

  • 1 Overtreding van het bij of krachtens de artikelen 6, 8 of 12 bepaalde wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.

  • 2 Het feit is een overtreding.

Artikel 17

  • 1 Opzettelijke overtreding van het bij of krachtens artikel 6 bepaalde wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren of geldboete van de vierde categorie.

  • 2 Het feit is een misdrijf.

Artikel 19

  • 1 Met de opsporing van de bij deze wet strafbaar gestelde feiten zijn, onverminderd artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast de daartoe door Onze Minister aangewezen buitengewone opsporingsambtenaren. Deze ambtenaren zijn tevens belast met de opsporing van de feiten, strafbaar gesteld in de artikelen 179 tot en met 182 en 184 van het Wetboek van Strafrecht, voor zover deze feiten betrekking hebben op een bevel, vordering of handeling, gedaan of ondernomen door henzelf.

  • 2 Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 20

  • 1 De in artikel 19 bedoelde ambtenaren zijn bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 21

  • 1 Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde zijn belast de in artikel 19 bedoelde ambtenaren.

Artikel 22

Voorzolang de verbinding tussen enig gebied en Onze Minister en het College, bedoeld in artikel 5, tengevolge van oorlogsomstandigheden verbroken is wordt aldaar de bevoegdheid, bedoeld in artikel 7, die tot het benoemen van de leden van de havenraad, bedoeld in artikel 11, en de bevoegdheid tot vaststelling van tarieven en voorwaarden, omschreven in artikel 13, uitgeoefend door de Districtshavencommissaris of bij gebreke van deze door de Locale Havencommissaris.

Artikel 23

Een bij of krachtens deze wet opgelegde verplichting is opgeheven voor zover het voldoen hieraan zou medebrengen dat niet kan worden voldaan aan een verplichting die bij of krachtens deze of een andere wet is opgelegd

  • a. in het belang van de militaire verdediging, of

  • b. in het belang van de bestrijding van rampen en zware ongevallen, van de beperking van de onmiddellijke gevolgen daarvan alsmede van de voorbereiding op deze bestrijding en beperking.

Artikel 24

Deze wet kan worden aangehaald als Havennoodwet. Zij treedt in werking met ingang van de dag, na de datum van uitgifte van het Staatsblad, waarin zij is geplaatst.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk, 9 mei 1963.

JULIANA.

De Minister-President,

Minister van Algemene Zaken,

J. DE QUAY.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

H. A. KORTHALS.

De Minister van Defensie,

S. H. VISSER.

Uitgegeven de elfde juni 1963.

De Minister van Justitie,

A. C. W. BEERMAN.