Wet tot uitvoering van de Verordening No. 11 van de Raad van de Europese Economische Gemeenschap

Geraadpleegd op 24-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 03-06-2007 en zichtdatum 19-12-2024.
Geldend van 01-01-1998 t/m 31-12-2012

Wet van 27 juni 1963, tot uitvoering van de Verordening No. 11 van de Raad van de Europese Economische Gemeenschap

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het nodig is enige regelen te stellen nopens de uitvoering van de Verordening No. 11 van de Raad van de Europese Economische Gemeenschap betreffende de opheffing van discriminaties inzake vrachtprijzen en vervoervoorwaarden;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Definities

Artikel 1

In deze Wet wordt verstaan onder:

  • a. Verordening: de Verordening No. 11 van de Raad van de Europese Economische Gemeenschap (Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen van 16 augustus 1960);

  • b. Onze Minister: Onze Minister van Verkeer en Waterstaat.

Algemene bepalingen

Artikel 2

  • 1 De ondernemers, die vervoer verrichten als bedoeld in artikel 5 van de Verordening, zijn verplicht volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen voorschriften aan Onze Minister en de door deze aangewezen instanties en ambtenaren gegevens te verschaffen betreffende tarieven, overeenkomsten, prijsafspraken en vervoervoorwaarden.

  • 2 Een gelijke verplichting rust, voor wat betreft gegevens met betrekking tot de verrichte werkzaamheden en de toegepaste prijzen en voorwaarden, op

    • a. de expediteurs en andere tussenpersonen op het gebied van vervoer, bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Verordening;

    • b. de ondernemers, die rechtstreeks bijkomstige werkzaamheden ten dienste van het vervoer verrichten, als bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de Verordening.

Artikel 3

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ten aanzien van vervoer, waarop artikel 6 van de Verordening van toepassing is, regels worden gesteld met betrekking tot het gebruik van vervoerdocumenten en het bijhouden van een bedrijfsadministratie.

  • 2 Voor zover deze regels betrekking hebben op het medezenden van vervoerdocumenten, zijn de in Nederland gevestigde ondernemers ook buiten Nederland hieraan gehouden.

Artikel 4

  • 1 Met het toezicht op de naleving van de voorschriften van de artikelen 11 en 13 van de Verordening en de artikelen 2 en 3 van deze wet, alsmede van de ter uitvoering daarvan gegeven voorschriften zijn belast de door Onze Minister en Onze Minister van Justitie gezamenlijk aan te wijzen ambtenaren. De toezichthouder beschikt niet over de bevoegdheden, genoemd in de artikelen 5:18 en 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2 Zij staan de lasthebbers van de Commissie, bedoeld in artikel 14, tweede lid, van de Verordening, bij in de uitvoering van hun opdracht.

  • 3 Zij berichten hun bevindingen aan Onze Minister.

Raadpleging rechterlijke instantie

Artikel 5

In elk geval, waarin de Regering ingevolge het bepaalde in artikel 79, vierde lid, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap of ingevolge het bepaalde in artikel 18, derde lid, van de Verordening wordt geraadpleegd in verband met een voorgenomen sanctie tegen een in Nederland gevestigde ondernemer, wint Onze Minister van Justitie het advies in van het Gerechtshof te 's-Gravenhage.

Artikel 6

  • 1 Indien Onze Minister van Justitie overeenkomstig het voorgaande artikel het advies van het Gerechtshof heeft ingewonnen, wordt de zaak door de raadkamer behandeld. Als raadkamer treedt op de economische strafkamer.

  • 2 Het Hof stelt, alvorens advies uit te brengen, de ondernemer tegen wie sancties worden overwogen - hierna aangeduid als verdachte - in de gelegenheid om te worden gehoord. Het kan zijn verschijning bevelen en alsdan zijn medebrenging gelasten. Artikel 15, derde en vierde lid, van de Wet op de economische delicten is van overeenkomstige toepassing. De verdachte kan zich doen vertegenwoordigen door een advocaat, bepaaldelijk daartoe door hem gevolmachtigd, tenware het Hof vertegenwoordiging niet mocht toelaten.

  • 4 Het openbaar ministerie en de verdachte zijn bevoegd getuigen en deskundigen voor verhoor door het Hof te doen dagvaarden of schriftelijk te doen oproepen. Het Hof kan ook ambtshalve getuigen en deskundigen horen. Het Hof kan de medebrenging van niet verschenen getuigen en deskundigen gelasten.

  • 5 Het openbaar ministerie en de verdachte en zijn raadsman kunnen bij elk verhoor van getuigen en deskundigen aanwezig zijn. Aan de verdachte en zijn raadsman wordt op hun verzoek toegestaan van de processtukken kennis te nemen.

Artikel 7

Uiterlijk binnen vijf weken na de datum waarop het verzoek om advies werd ontvangen, brengt het Hof advies uit aan Onze Minister van Justitie. Het advies is vergezeld van het proces-verbaal van het onderzoek. Afschrift van het advies en van het proces-verbaal wordt aan de verdachte gezonden.

Slotbepalingen

Artikel 9

Deze wet kan worden aangehaald onder de titel: Wet tot uitvoering van de Verordening No. 11 van de Raad van de Europese Economische Gemeenschap. Zij treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk, 27 juni 1963

JULIANA.

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

E. G. STIJKEL.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. LUNS.

De Minister van Justitie,

A. C. W. BEERMAN.

De Minister van Economische Zaken,

J. W. DE POUS.

Uitgegeven de zesde augustus 1963.

De Minister van Justitie,

Y. SCHOLTEN.