Wet van 11 september 1964, houdende vaststelling van een nieuwe regeling van de bezoldiging
van de vice-president van de Raad van State en de staatsraden, alsmede van de president
en de overige leden van de Algemene Rekenkamer
Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de bezoldiging van de
vice-president van de Raad van State en de staatsraden, alsmede van de president en
de overige leden van de Algemene Rekenkamer opnieuw te regelen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal,
hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: