-
a. vergoedingen die naar algemene maatschappelijke opvattingen niet als beloningsvoordeel
worden ervaren, een en ander volgens de in of krachtens hoofdstuk IIAgestelde normeringen en beperkingen (vrije vergoedingen);
-
b. verstrekkingen die naar algemene maatschappelijke opvattingen niet als beloningsvoordeel
worden ervaren, een en ander volgens de in of krachtens de artikelen 17 en 17a gestelde normeringen en beperkingen (vrije verstrekkingen);
-
c. aanspraken ingevolge een pensioenregeling, een en ander volgens de in of krachtens
hoofdstuk IIB gestelde normeringen en beperkingen;
-
d. aanspraken ingevolge een regeling voor vervroegde uittreding als bedoeld in artikel 32aa;
-
e. aanspraken ingevolge de Ziektewet, de Wet arbeid en zorg, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de Werkloosheidswet;
-
f. aanspraken, die naar aard en strekking overeenkomen met aanspraken als bedoeld in
onderdeel e;
-
g. aanspraken op periodieke uitkeringen ter vervanging van gederfd of te derven loon,
mits:
-
1°. deze aanspraken voorzien in aan de werknemer of gewezen werknemer toekomende periodieke
uitkeringen die niet later ingaan dan in het jaar waarin hij de leeftijd van 65 jaar
bereikt of in periodieke uitkeringen die bij zijn overlijden ingaan en toekomen aan
zijn echtgenoot of gewezen echtgenoot dan wel degene met wie hij duurzaam een gezamenlijke
huishouding voert of heeft gevoerd en met wie geen bloed- of aanverwantschap in de
rechte lijn bestaat, of aan zijn kinderen of pleegkinderen die de leeftijd van 30
jaar nog niet hebben bereikt;
-
2°. voor deze aanspraken als verzekeraar optreedt een lichaam als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdelen a, b of d, of de natuurlijke persoon, bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdeel e; en
-
3°. deze aanspraken niet zijn opgekomen ingevolge artikel 19b;
-
h. aanspraken op uitkeringen wegens overlijden of invaliditeit ten gevolge van een ongeval;
-
i. aanspraken op de in onderdeel m bedoelde uitkeringen en verstrekkingen alsmede vergoedingen
en verstrekkingen ter zake van op de werknemer drukkende uitgaven voor het volgen
van een opleiding of studie met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning
-
j. bedragen die worden ingehouden:
-
1°. als bijdrage ingevolge een pensioenregeling of een regeling voor vervroegde uittreding,
met dien verstande dat bij een regeling voor vervroegde uittreding de helft van deze
bijdragen in aanmerking wordt genomen;
-
2°. als premie ingevolge de Werkloosheidswet;
-
3°. als bijdrage voor aanspraken die ingevolge de onderdelen f en h niet tot het loon
behoren;
-
4°. in de plaats van premies en bijdragen als bedoeld onder 2° en 3°;
-
5°. als bijdragen ingevolge een regeling voor verlofsparen;
-
k. uitkeringen en verstrekkingen tot vergoeding van door de werknemer in verband met
zijn dienstbetrekking geleden schade aan of verlies van persoonlijke zaken;
-
l. uitkeringen en verstrekkingen tot dekking van op de werknemer drukkende kosten ter
zake van ziekte, invaliditeit en bevalling, behoudens vergoedingen ter zake van premies
en bijdragen voor ziektekostenregelingen, uitkeringen en verstrekkingen die naar aard
en omvang overeenkomen met uitkeringen en verstrekkingen ingevolge de Ziekenfondswet;
-
m. eenmalige uitkeringen en verstrekkingen ter zake van overlijden van de werknemer,
zijn partner in het kalenderjaar of in het voorafgaande kalenderjaar – in de zin van
artikel 1.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001, of zijn kinderen en pleegkinderen, voorzover deze uitkeringen en verstrekkingen
niet overtreffen driemaal het loon over een maand bepaald met inachtneming van bij
ministeriële regeling te stellen regels;
-
n. uitkeringen en verstrekkingen, andere dan die ter zake van ziekte, invaliditeit, bevalling,
adoptie en overlijden, die de werknemer ontvangt uit een fonds tot welks middelen
de inhoudingsplichtige gedurende de laatstverlopen vijf kalenderjaren evenveel of
minder heeft bijgedragen dan de bij het fonds betrokken werknemers, tenzij die uitkeringen
en verstrekkingen geschieden ingevolge een aanspraak die niet tot het loon behoort;
-
o. een uitkering of verstrekking die eenmaal wordt toegekend na het bereiken van een
diensttijd van ten minste 25 jaar en een uitkering of verstrekking die eenmaal wordt
toegekend na het bereiken van een diensttijd van ten minste 40 jaar, voor zover de
waarde daarvan het loon over een maand niet overtreft, mits is voldaan aan bij ministeriële
regeling te stellen voorwaarden;
-
p.
[Red: vervallen;]
-
q. verstrekking en terbeschikkingstelling van inrichting van de werkruimte in de woning,
een duurzaam aan een plaats gebonden schip of woonwagen in de zin van artikel 1 van de Woningwet, de aanhorigheden daaronder begrepen, van de werknemer, alsmede vergoedingen van
de kosten daarvan, voorzover de waarde in het economische verkeer van die inrichting
in het kalenderjaar en de vier voorafgaande kalenderjaren niet meer bedraagt dan €
1815 en niet aannemelijk is dat zij niet mede dient ter vervulling van de dienstbetrekking,
mits:
-
1°. de werknemer krachtens een schriftelijk vastgelegde regeling van de inhoudingsplichtige
dan wel van de inhoudingsplichtige en een of meer andere inhoudingsplichtigen ten
minste eenmaal per week, gedurende de gebruikelijke werktijd en zonder dat tevens
wordt gereisd naar een buiten de woning gelegen arbeidsplaats, in die werkruimte ter
vervulling van de dienstbetrekking pleegt te werken met behulp van telematica; en
-
2°. de inrichting voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden; een en
ander met inachtneming van bij ministeriële regeling te stellen nadere regels;
-
r. aanspraken:
-
1°. op vakantieverlof en compensatieverlof, voorzover deze aanspraken aan het einde van
het kalenderjaar in totaal niet meer bedragen dan de arbeidsduur per week gerekend
over een periode van vijftig weken;
-
2°. op bij ministeriële regeling aan te wijzen geclausuleerd verlof;
-
3°. op verlof tijdens rust- en feestdagen;
-
4°. ingevolge een regeling voor verlofsparen;
-
s. hetgeen wordt genoten ter zake van het verrichten van arbeid in de onderneming van
de partner van de werknemer, indien bij het bepalen van de winst uit die onderneming
de kosten en lasten die verband houden met de vergoeding voor die arbeid op grond
van artikel 3.16, vierde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 niet in aftrek komen.