Stb. 2007, 503, datum inwerkingtreding 01-01-2008, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2006.
1 Een op een eindloonstelsel gebaseerd ouderdomspensioen bedraagt per dienstjaar niet
meer dan 2 percent van het pensioengevend loon.
2 Een op een middelloonstelsel gebaseerd ouderdomspensioen bedraagt per dienstjaar niet
meer dan 2,25 percent van het pensioengevend loon.
3 Een op een beschikbare-premiestelsel gebaseerd ouderdomspensioen wordt tijdsevenredig
opgebouwd en is gericht op een pensioen dat na 35 jaren opbouw niet meer bedraagt
dan 70 percent van het loon op dat tijdstip. De beschikbare premie wordt ten hoogste
bepaald met inachtneming van de volgende uitgangspunten:
-
a. de beschikbare premie wordt actuarieel vastgesteld per leeftijdsklasse van ten hoogste
vijf jaren en wordt afgestemd op de gemiddelde leeftijd in de klasse;
-
b. als loopbaanontwikkeling wordt gerekend met een loonstijging van drie percent per
jaar gedurende de jaren voor het bereiken van de 35-jarige leeftijd, van twee percent
per jaar gedurende de tien daaropvolgende jaren, van een percent per jaar gedurende
de tien daaropvolgende jaren en van nihil gedurende de overige jaren;
-
c. bij de berekening wordt een rekenrente in aanmerking genomen van ten minste vier percent
en wordt de te verwachten inflatie op nihil gesteld.
4 Een ouderdomspensioen gaat niet later in dan bij het vroegste van de volgende tijdstippen:
-
1°. ingeval de dienstbetrekking eindigt voor de in de pensioenregeling vastgestelde ingangsdatum:
de vastgestelde ingangsdatum, dan wel op het vroegste van de tijdstippen, bedoeld
onder 3°, 4° en 5°;
-
2°. ingeval de dienstbetrekking eindigt op of na de in de pensioenregeling vastgestelde
ingangsdatum: het tijdstip waarop de dienstbetrekking eindigt;
-
3°. ingeval het ouderdomspensioen 100 percent van het pensioengevend loon komt te bedragen
voordat de werknemer of gewezen werknemer de 65-jarige leeftijd heeft bereikt: het
tijdstip waarop hij de 65-jarige leeftijd bereikt;
-
4°. ingeval het ouderdomspensioen 100 percent van het pensioengevend loon komt te bedragen
op of na het tijdstip waarop de werknemer of gewezen werknemer de 65-jarige leeftijd
heeft bereikt: het tijdstip waarop dat maximum wordt bereikt;
-
5°. het tijdstip waarop de werknemer de 70-jarige leeftijd bereikt.
5 Ingeval het ouderdomspensioen later ingaat dan op de in de pensioenregeling vastgestelde
ingangsdatum mag het pensioen na die ingangsdatum worden verhoogd overeenkomstig het
tot die datum gevolgde stelsel, met inbegrip van herrekening met inachtneming van
algemeen aanvaarde actuariële grondslagen, doch niet verder dan tot 100 percent van
het pensioengevend loon.
6 Indien het ouderdomspensioen eerder ingaat dan bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd
wordt het herrekend ten opzichte van die leeftijd of van de in de pensioenregeling
vastgestelde latere ingangsdatum met inachtneming van algemeen aanvaarde actuariële
grondslagen.
7 Een ouderdomspensioen gaat niet uit boven 100 percent van het pensioengevend loon
op het tijdstip van ingang.
8
-
a. De in deze wet met betrekking tot het desbetreffende pensioen opgenomen maxima worden
voor het ouderdomspensioen opgevat met inbegrip van een bedrag dat ten minste wordt
gesteld op per dienstjaar of ontbrekend dienstjaar een evenredig gedeelte van de voor
dat jaar geldende uitkeringen voor gehuwde personen zonder toeslag als omschreven
in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, en zesde lid, van de Algemene Ouderdomswet,
vermeerderd met de vakantietoeslag. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden
bepaald dat een lager bedrag in aanmerking kan worden genomen dan het in de eerste
volzin bedoelde bedrag indien een lager percentage per dienstjaar wordt toegepast
dan de in het eerste tot en met derde lid bedoelde percentages.
-
b. Voor het partnerpensioen kan het in onderdeel a bedoelde bedrag voor 70% in aanmerking
worden genomen.
-
c. Voor het wezenpensioen kan het in onderdeel a bedoelde bedrag voor 14% en voor volle
wezen voor 28% in aanmerking worden genomen.
9 Met betrekking tot een op een beschikbare-premiestelsel gebaseerd ouderdomspensioen
als bedoeld in het derde lid vindt, in afwijking van het vierde lid, onder 3° en 4°,
de beoordeling of binnen de in het zevende lid genoemde begrenzingen wordt gebleven
plaats op het tijdstip waarop voor het eerst aanspraak op ouderdomspensioen ontstaat
en op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van ingang van het pensioen.
Indien op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van ingang van het
pensioen de begrenzing wordt overschreden, zal het meerdere worden uitgekeerd in een
uitkering ineens. De uitkering ineens dan wel, indien uitkering niet plaatsvindt,
het bedrag dat zou moeten worden uitgekeerd, wordt aangemerkt als loon uit tegenwoordige
dienstbetrekking van de werknemer en wordt geacht te zijn genoten op het tijdstip
onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van ingang van het pensioen. Ten aanzien
van de werknemer die niet premieplichtig is voor de Algemene Ouderdomswet wordt, in
afwijking van de artikelen 20a en 26, de verschuldigde belasting over de uitkering
onderscheidenlijk het bedrag dat zou moeten worden uitgekeerd, gesteld op de som van
de belasting en de premie ingevolge de Algemene Ouderdomswet die daarover verschuldigd
zou zijn door een persoon die wel premieplichtig is ingevolge die wet en overigens
in dezelfde omstandigheden verkeert als de werknemer. Ten aanzien van de werknemer
die wel premieplichtig is voor de Algemene Ouderdomswet is met betrekking tot de in
de vorige volzin genoemde uitkeringen of bedragen artikel 26 niet van toepassing.
10 Ingeval de werknemer voor het tijdstip van ingang van het ouderdomspensioen ophoudt
binnenlands belastingplichtige te zijn, wordt in het negende lid voor het tijdstip
onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van ingang van het pensioen steeds gelezen:
het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip waarop de werknemer ophoudt
binnenlands belastingplichtige te zijn.