Stb. 2002, 396, datum inwerkingtreding 29-08-2002, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 27-04-2001.
1 Inhouding van de belasting mag achterwege blijven ten aanzien van opbrengsten van
aandelen en winstbewijzen indien de deelnemingsvrijstelling, bedoeld in artikel 13
van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, van toepassing is op de voordelen die
de tot de opbrengstgerechtigde uit die aandelen of winstbewijzen geniet en de deelneming
behoort tot het vermogen van zijn in Nederland gedreven onderneming. De eerste volzin
is niet van toepassing ten aanzien van opbrengsten met betrekking waartoe de opbrengstgerechtigde
niet de uiteindelijk gerechtigde is.
2 Inhouding van de belasting mag achterwege blijven ten aanzien van de opbrengst van
aandelen in en winstbewijzen ten laste van aangewezen kredietinstellingen en beleggingsinstellingen
als bedoeld in artikel 5.14 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
3 Voor het achterwege laten van de inhouding van dividendbelasting ingevolge dit artikel,
een teruggaaf van dividendbelasting ingevolge artikel 10, alsmede het achterwege laten
dan wel een vermindering of teruggaaf van dividendbelasting ingevolge de Belastingregeling
voor het Koninkrijk of een door Nederland gesloten verdrag ter voorkoming van dubbele
belasting, wordt niet als uiteindelijk gerechtigde beschouwd degene die in samenhang
met de genoten opbrengst een tegenprestatie heeft verricht als onderdeel van een samenstel
van transacties waarbij aannemelijk is dat:
-
a de opbrengst geheel of gedeeltelijk direct of indirect ten goede is gekomen aan:
-
1°. een natuurlijke persoon of een rechtspersoon ten aanzien van wie inhouding niet achterwege
mag blijven, terwijl dit ten aanzien van degene die de tegenprestatie heeft verricht
wel mag, of
-
2°. een natuurlijke persoon of rechtspersoon die in mindere mate gerechtigd is tot vermindering
of teruggaaf van dividendbelasting dan degene die de tegenprestatie heeft verricht;
en
-
b deze natuurlijke persoon of rechtspersoon een positie in aandelen, winstbewijzen
of winstdelende obligaties op directe of indirecte wijze behoudt of verkrijgt die
vergelijkbaar is met zijn positie in soortgelijke aandelen, winstbewijzen of winstdelende
obligaties voorafgaand aan het moment waarop het samenstel van transacties een aanvang
heeft genomen.
4 Voor de toepassing van het derde lid:
-
a kan van een samenstel van transacties eveneens sprake zijn ingeval transacties zijn
aangegaan op een gereglementeerde effectenbeurs of markt;
-
b wordt met een samenstel van transacties gelijkgesteld een transactie die betrekking
heeft op de enkele verwerving van een of meer dividendbewijzen of op de vestiging
van kortlopende genotsrechten op aandelen.
Stb. 2002, 613, datum inwerkingtreding 01-01-2003, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2002.
1 Inhouding van de belasting mag achterwege blijven ten aanzien van opbrengsten van
aandelen, winstbewijzen en geldleningen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel
d, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 indien de deelnemingsvrijstelling,
bedoeld in artikel 13 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, van toepassing
is op de voordelen die de tot de opbrengstgerechtigde uit die aandelen, winstbewijzen
en geldleningen geniet en de deelneming behoort tot het vermogen van zijn in Nederland
gedreven onderneming. De eerste volzin is niet van toepassing ten aanzien van opbrengsten
met betrekking waartoe de opbrengstgerechtigde niet de uiteindelijk gerechtigde is.
2 Inhouding van de belasting mag achterwege blijven ten aanzien van de opbrengsten van
aandelen in, winstbewijzen ten laste van en geldleningen als bedoeld in artikel 10,
eerste lid, onderdeel d, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 verstrekt aan
aangewezen kredietinstellingen en beleggingsinstellingen als bedoeld in artikel 5.14
van de Wet inkomstenbelasting 2001.
3 Voor het achterwege laten van de inhouding van dividendbelasting ingevolge dit artikel,
een teruggaaf van dividendbelasting ingevolge artikel 10, alsmede het achterwege laten
dan wel een vermindering of teruggaaf van dividendbelasting ingevolge de Belastingregeling
voor het Koninkrijk of een door Nederland gesloten verdrag ter voorkoming van dubbele
belasting, wordt niet als uiteindelijk gerechtigde beschouwd degene die in samenhang
met de genoten opbrengst een tegenprestatie heeft verricht als onderdeel van een samenstel
van transacties waarbij aannemelijk is dat:
-
a de opbrengst geheel of gedeeltelijk direct of indirect ten goede is gekomen aan:
-
1°. een natuurlijke persoon of een rechtspersoon ten aanzien van wie inhouding niet achterwege
mag blijven, terwijl dit ten aanzien van degene die de tegenprestatie heeft verricht
wel mag, of
-
2°. een natuurlijke persoon of rechtspersoon die in mindere mate gerechtigd is tot vermindering
of teruggaaf van dividendbelasting dan degene die de tegenprestatie heeft verricht;
en
-
b deze natuurlijke persoon of rechtspersoon een positie in aandelen, winstbewijzen
of geldleningen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op
de vennootschapsbelasting 1969 op directe of indirecte wijze behoudt of verkrijgt
die vergelijkbaar is met zijn positie in soortgelijke aandelen, winstbewijzen of geldleningen
voorafgaand aan het moment waarop het samenstel van transacties een aanvang heeft
genomen.
4 Voor de toepassing van het derde lid:
-
a kan van een samenstel van transacties eveneens sprake zijn ingeval transacties zijn
aangegaan op een gereglementeerde effectenbeurs of markt;
-
b wordt met een samenstel van transacties gelijkgesteld een transactie die betrekking
heeft op de enkele verwerving van een of meer dividendbewijzen of op de vestiging
van kortlopende genotsrechten op aandelen.