Stb. 2006, 44, datum inwerkingtreding 03-02-2006, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2005.
1 Inhouding van belasting blijft achterwege ten aanzien van de opbrengst van aandelen,
winstbewijzen en geldleningen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel d,
van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 die wordt uitgedeeld aan een in een andere
lid-staat van de Europese Unie gevestigd lichaam, indien aan de volgende voorwaarden
is voldaan:
-
1°. de inhoudingsplichtige en het ontvangende lichaam hebben één van de in de bijlage
bij de Richtlijn 90/435/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 23 juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke
fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende
Lid-Staten (PbEG L 225), opgenomen rechtsvormen;
-
2°. het ontvangende lichaam (moedermaatschappij) is op het tijdstip waarop de opbrengst
ter beschikking is gesteld reeds gedurende een ononderbroken periode van één jaar
voor ten minste 20 percent van het nominaal gestorte kapitaal aandeelhouder van de
inhoudingsplichtige (dochtermaatschappij);
-
3°. de moedermaatschappij en de dochtermaatschappij zijn in de lid-staat van vestiging
zonder keuzemogelijkheid en zonder ervan te zijn vrijgesteld, onderworpen aan de aldaar
geheven belasting naar de winst als bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de richtlijn;
-
4°. de moedermaatschappij en de dochtermaatschappij worden in de lid-staat van vestiging
niet geacht volgens een met een derde Staat gesloten verdrag ter voorkoming van dubbele
belasting buiten de lid-staten van de Europese Unie te zijn gevestigd;
tenzij op grond van een voorschrift ter bestrijding van fraude en misbruiken opgenomen
in een door Nederland met de lid-staat van vestiging van de moedermaatschappij gesloten
verdrag ter voorkoming van dubbele belasting, de moedermaatschappij geen aanspraak
zou kunnen maken op de in dat verdrag opgenomen verlaging van de belastingheffing
op dividenden.
2 Indien de moedermaatschappij is gevestigd in een lid-staat van de Europese Unie waarmee
Nederland een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten dat voorziet
in een verlaging van belastingheffing op dividenden op grond van het bezit van het
aantal stemrechten in de vennootschap die de dividenden uitdeelt, geldt in afwijking
in zoverre van het eerste lid, als voorwaarde dat die moedermaatschappij in het bezit
is van ten minste 20 percent van de stemrechten in de inhoudingsplichtige.
3 Inhouding van belasting blijft mede achterwege indien de moedermaatschappij, in afwijking
in zoverre van het eerste en tweede lid, voor ten minste 10 percent van het nominaal
gestorte kapitaal aandeelhouder is van de inhoudingsplichtige dan wel in het bezit
is van ten minste 10 percent van de stemrechten in de inhoudingsplichtige, mits de
lid-staat van de Europese Unie waarin de moedermaatschappij is gevestigd bij een zelfde
bezitspercentage:
-
1°. bij de belastingheffing over de winstuitkering van de inhoudingsplichtige aan de moedermaatschappij
handelt overeenkomstig artikel vier van de in het eerste lid genoemde richtlijn, alsmede
-
2°. van zijn kant in een overeenkomstig geval heffing van bronbelasting op winstuitkeringen
aan in Nederland gevestigde moedermaatschappijen achterwege laat overeenkomstig artikel
vijf van die richtlijn.
4 De inhoudingsplichtige is verplicht binnen één maand na het tijdstip waarop de opbrengst
ter beschikking is gesteld bij de inspecteur schriftelijk opgaaf te doen van de naam,
de plaats van vestiging en het adres van de moedermaatschappij, van het nominaal gestorte
kapitaal dan wel het aantal stemgerechtigde aandelen van de inhoudingsplichtige, van
het gedeelte van dat kapitaal dan wel van de stemgerechtigde aandelen onderscheidenlijk
het percentage van de stemrechten dat de moedermaatschappij bezit en van het bedrag
van de ter beschikking gestelde opbrengst. Voorts dient de inhoudingsplichtige te
verklaren dat aan de in het eerste en tweede lid gestelde voorwaarden is voldaan.
Bij de toepassing van het derde lid dient de inhoudingsplichtige tevens te verklaren
dat, in afwijking in zoverre van de in het eerste en tweede lid gestelde voorwaarden,
is voldaan aan de in de aanhef van het derde lid gestelde voorwaarde met betrekking
tot het bezitspercentage alsmede dat is voldaan aan de in dat lid, onder 1°, gestelde
voorwaarde.