Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering

Geraadpleegd op 18-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-10-2004 en zichtdatum 30-09-2024.
Geldend van 01-10-2004 t/m 29-12-2004

Wet van 18 februari 1966, inzake een arbeidsongeschiktheidsverzekering

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is regelen vast te stellen inzake een verplichte verzekering van loontrekkenden tegen geldelijke gevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen

§ 1. Algemeen

Artikel 1

  • 1 Voor de toepassing van deze wet en van de tot haar uitvoering genomen besluiten wordt verstaan onder:

    • a. Onze Minister: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

    • b. Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • c. Arbeidsongeschiktheidsfonds: het fonds, bedoeld in artikel 72;

    • d. lichamen: rechtspersonen, maat- en vennootschappen, samenwerkingsvormen zonder rechtspersoonlijkheid die maatschappelijk kunnen worden gelijkgesteld met verenigingen, ondernemingen van publiekrechtelijke rechtspersonen en doelvermogens;

    • e. Arbeidsongeschiktheidskas: de Arbeidsongeschiktheidskas, bedoeld in artikel 73;

    • f. eigen risicodrager: de werkgever aan wie de toestemming is verleend, bedoeld in artikel 75, eerste lid;

    • g. vreemdeling: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Vreemdelingenwet 2000;

    • h. onbetaald verlof: een tussen werkgever en werknemer overeengekomen periode van verlof, waarbij op grond van artikel 6, tweede lid, geen dienstbetrekking aanwezig is;

    • i. rechtens zijn vrijheid is ontnomen: rechtens zijn vrijheid is ontnomen, behoudens de gevallen, bedoeld in de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen en in artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;

    • j. justitiële inrichting: een penitentiaire inrichting, een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden, of een inrichting voor justitiële jeugdbescherming zijnde een landelijke voorziening als bedoeld in artikel 65 van de Wet op de jeugdhulpverlening.

  • 2 Voor de toepassing van deze wet en van de tot haar uitvoering genomen besluiten wordt gelijkgesteld met:

    • a. echtgenoot: geregistreerde partner;

    • b. echtgenoten: geregistreerde partners;

    • c. gehuwd: als partner geregistreerd.

  • 3 Voor de toepassing van deze wet en van de tot haar uitvoering genomen besluiten wordt:

    • a. als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad;

    • b. als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.

  • 4 Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.

  • 5 Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:

    • a. zij met elkaar gehuwd zijn geweest of eerder voor de toepassing van deze wet daarmee gelijk zijn gesteld;

    • b. uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander;

    • c. zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract; of

    • d. zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding, bedoeld in het vierde lid.

  • 6 Bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld welke registraties, en gedurende welk tijdvak, in aanmerking worden genomen voor de toepassing van het vijfde lid, onderdeel d.

  • 7 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van hetgeen wordt verstaan onder het blijk geven zorg te dragen voor een ander, zoals bedoeld in het vierde lid.

Artikel 2

  • 1 Waar iemand woont en waar een lichaam gevestigd is, wordt naar de omstandigheden beoordeeld.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid worden schepen en luchtvaartuigen, die binnen Nederland hun thuishaven hebben, beschouwd als deel van Nederland.

§ 2. De werknemer

Artikel 3

  • 1 Werknemer is de natuurlijke persoon, jonger dan 65 jaar, die in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.

  • 2 Wie zijn dienstbetrekking buiten Nederland vervult, wordt niet als werknemer beschouwd, tenzij hij in Nederland woont en zijn werkgever eveneens in Nederland woont of gevestigd is. Voor zover een werkgever:

    • a. in Nederland een vaste inrichting voor de uitoefening van zijn bedrijf of beroep of een in Nederland wonende of gevestigde vaste vertegenwoordiger heeft; of

    • b. in Nederland een of meer personen in dienst heeft en hij door of vanwege Onze Minister als werkgever is aangewezen,

    wordt hij voor de toepassing van de eerste volzin gelijkgesteld met een in Nederland wonende of gevestigde werkgever.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald, dat:

    • a. personen, die buiten Nederland wonen ook als werknemer worden beschouwd, voor zover zij hun dienstbetrekking buiten Nederland vervullen;

    • b. personen, die in Nederland wonen, ook als werknemer worden beschouwd, voor zover zij hun dienstbetrekking buiten Nederland vervullen en hun werkgever buiten Nederland woont of gevestigd is.

  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan van het eerste, tweede en derde lid worden afgeweken ten aanzien van:

    • a. vreemdelingen;

    • b. personen, op wie een regeling van toepassing is inzake verzekering tegen geldelijke gevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid van de Nederlandse Antillen, van Aruba, van een andere mogendheid, of van een volkenrechtelijke organisatie; en

    • c. personen, die slechts tijdelijk in Nederland verblijven of tijdelijk in Nederland werkzaam zijn.

Artikel 3a

Zo nodig in afwijking van artikel 3 en de daarop berustende bepalingen:

  • a. wordt als werknemer beschouwd de persoon van wie de verzekering op grond van deze wet voortvloeit uit de toepassing van bepalingen van een verdrag of van een besluit van een volkenrechtelijke organisatie;

  • b. wordt niet als werknemer beschouwd de persoon op wie op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie de wetgeving van een andere mogendheid van toepassing is.

Artikel 4

  • 1 Als dienstbetrekking wordt mede beschouwd de arbeidsverhouding van:

    • a. degene, die anders dan als zelfstandige als bedoeld in artikel 4 van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, en anders dan als thuiswerker, ingevolge een overeenkomst tot aanneming van werk als bedoeld in artikel 750 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, persoonlijk een werk tot stand brengt;

    • b. degene, die de onder a bedoelde persoon bij het tot stand brengen van dat werk bijstaat;

    • c. degene, die krachtens overeenkomst met een ander tegen beloning geregeld zijn bemiddeling verleent tot het tot stand komen van overeenkomsten tussen daartoe door hem te bezoeken personen en die ander, mits hij de bedoelde bemiddeling uitsluitend voor die ander verleent, het verlenen van die bemiddeling niet een voor hem bijkomstige werkzaamheid is en hij zich daarbij doorgaans niet door meer dan twee andere personen laat bijstaan;

    • d. degene, die krachtens overeenkomst met een ander tegen beloning geregeld zijn bemiddeling verleent tot het tot stand komen van overeenkomsten tussen daartoe door hem te bezoeken personen en een opdrachtgever van die ander, mits hij de bedoelde bemiddeling uitsluitend voor die ander verleent, het verlenen van die bemiddeling niet een voor hem bijkomstige werkzaamheid is en hij zich daarbij doorgaans niet door meer dan twee andere personen laat bijstaan;

    • e. [Red: vervallen;]

    • f. degene, die als lid van de bemanning van een vissersvaartuig aanspraak heeft op een aandeel in de besomming, tenzij hij

      • 1. als zodanig tegen geldelijke gevolgen van arbeidsongeschiktheid verzekerd is bij het Sociaal Fonds voor de Maatschapsvisserij of

      • 2. exploitant of mede-exploitant van het vaartuig is;

    • g. [Red: vervallen;]

    • h. degene, die als bestuurder werkzaam is ten behoeve van een coöperatie die met haar leden uitsluitend arbeidsovereenkomsten als bedoeld in artikel 610, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek sluit, indien hij lid is van de coöperatie en deze blijkens haar statuten en met inachtneming van de vereisten gesteld in het derde lid en krachtens het vierde lid kan worden beschouwd als een coöperatie met werknemerszelfbestuur.

  • 2 Het bepaalde in het vorige lid, onder a en b, blijft buiten toepassing, indien de onder a bedoelde overeenkomst rechtstreeks is aangegaan met een natuurlijk persoon ten behoeve van diens persoonlijke aangelegenheden.

  • 3 Een coöperatie als bedoeld in het eerste lid, onderdeel h, dient te voldoen aan de vereisten, dat:

    • a. doorgaans ten minste twee derde deel van het aantal personen met wie de coöperatie een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 610, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek heeft gesloten, lid van de coöperatie is;

    • b. het lidmaatschap van de coöperatie door ieder van de in onderdeel a bedoelde personen onder dezelfde voorwaarden kan worden verkregen en voorwaarden van geldelijke aard geen wezenlijke belemmering vormen voor de verkrijging van het lidmaatschap;

    • c. de leden van de coöperatie ieder één stem hebben;

    • d. de arbeidsvoorwaarden van de leden van de coöperatie niet wezenlijk verschillen van hetgeen gebruikelijk is bij gelijksoortige ondernemingen in de desbetreffende sector;

    • e. een lid van de coöperatie, behoudens in geval van liquidatie van de coöperatie, bij beëindiging van zijn lidmaatschap ten hoogste aanspraak kan maken op het door hem uit hoofde van een geldelijke voorwaarde als bedoeld in onderdeel b, hetzij uit anderen hoofde aan de coöperatie betaalde bedrag, herrekend naar geldontwaarding.

  • 4 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld waarbij de in het derde lid genoemde vereisten

    • a. nader worden bepaald;

    • b. worden aangevuld met andere vereisten op grond waarvan de coöperatie kan worden beschouwd als een coöperatie met werknemerszelfbestuur.

Artikel 5

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regelen worden gesteld, ingevolge welke eveneens als dienstbetrekking wordt beschouwd de arbeidsverhouding van:

  • a. degene, die als thuiswerker arbeid verricht;

  • b. degene, die de onder a bedoelde persoon als hulp bij het verrichten van de arbeid bijstaat;

  • c. degene, die als musicus of anderszins als artiest optreedt dan wel als beroep een tak van sport beoefent;

  • d. degene, die tegen beloning persoonlijk arbeid verricht en wiens arbeidsverhouding niet reeds ingevolge de voorgaande bepalingen als dienstbetrekking wordt beschouwd, doch hiermede maatschappelijk gelijk kan worden gesteld.

Artikel 6

  • 1 Als dienstbetrekking wordt niet beschouwd de arbeidsverhouding van:

    • a. degene, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a of d van de Ambtenarenwet;

    • b. degene, die een verplichting naleeft, hem opgelegd door de wet of voortvloeiende uit een verbintenis anders dan bij arbeidsovereenkomst door hem jegens de Overheid aangegaan ten aanzien van ’s lands verdediging of ter bescherming van de openbare orde en de veiligheid der bevolking, alsmede van degene, die als vrijwilliger al dan niet tegen loon werkzaamheden verricht bij een gemeentelijke brandweer;

    • c. degene, die ten behoeve van de natuurlijke persoon, tot wie hij in dienstbetrekking staat, uitsluitend of nagenoeg uitsluitend huiselijke of persoonlijke diensten in diens huishouding verricht en die diensten doorgaans op minder dan drie dagen per week verricht;

    • d. de directeur-grootaandeelhouder.

  • 2 Geen dienstbetrekking wordt geacht aanwezig te zijn op dagen, waarop geen arbeid wordt verricht en geen uitkering of een uitkering van minder dan de helft van het normale loon van de werkgever wordt genoten, tenzij het niet verrichten van de arbeid zijn oorzaak vindt in:

    • a. een normale onderbreking van of verhindering tot het verrichten van de arbeid, zolang deze onderbreking of verhindering niet langer dan een maand heeft geduurd;

    • b. weersinvloeden, gebrek aan materialen of dergelijke omstandigheden;

    • c. [Red: vervallen;]

    • d. de omstandigheid, dat de dienstbetrekking er toe strekt, dat slechts een gedeelte van een normale werkweek arbeid wordt verricht;

    • e. de omstandigheid, dat de dienstbetrekking er toe strekt, dat niet regelmatig in elke kalenderweek arbeid wordt verricht, voor zover het betreft de kalenderweek waarin arbeid wordt verricht of arbeid zou worden verricht, indien de betrokkene niet arbeidsongeschikt was geworden;

    • f. arbeidsongeschiktheid, ter zake waarvan ziekengeld ingevolge de Ziektewet of arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge deze wet is toegekend.

  • 3 Het eerste en tweede lid zijn alleen van toepassing op de aldaar bedoelde arbeidsverhoudingen.

  • 4 Door Onze Minister worden, in overeenstemming met Onze Minister van Financiën, regels gesteld omtrent hetgeen onder directeur-grootaandeelhouder, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, wordt verstaan.

Artikel 6a

  • 3 Indien de beschikking, bedoeld in het eerste lid, wordt herzien, laat dat het in het eerste en tweede lid bedoelde gevolg onverlet, voor de termijn waarvoor die beschikking gold.

Artikel 7

Voor de toepassing van deze wet wordt als werknemer beschouwd:

  • a. degene, die krachtens de verplichte verzekering op grond van de Werkloosheidswet (Stb. 1986, 566) uitkering ontvangt;

  • b. in door Onze Minister aan te wijzen gevallen degene, die ten minste vijf of ten minste de helft van zijn arbeidsuren per kalenderweek heeft verloren als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel a, van de Werkloosheidswet, doch aan wie geen uitkering wordt verleend op grond van enige bepaling van die wet of van het uitkeringsreglement werkloosheidsverzekeringen van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of van een regeling als bedoeld in onderdeel c;

  • c. degene, die wegens werkloosheid niet werkt en die ingevolge een door Onze Minister aan te wijzen, van overheidswege getroffen regeling uitkering ontvangt.

Artikel 7a

Voor de toepassing van deze wet wordt mede als werknemer beschouwd:

  • a. degene, die krachtens de verplichte verzekering ingevolge de Ziektewet ziekengeld ontvangt;

  • b. in door Onze Minister aan te wijzen gevallen degene, die wegens arbeidsongeschiktheid niet werkt, doch aan wie geen ziekengeld wordt verleend op grond van enige bepaling van de Ziektewet;

  • c. degene, die wegens arbeidsongeschiktheid niet werkt, doch aan wie geen ziekengeld wordt betaald op grond van artikel 29, eerste lid, van de Ziektewet maar wel een toeslag op grond van de Toeslagenwet.

Artikel 7b

Voor de toepassing van deze wet wordt mede als werknemer beschouwd degene, die op grond van de verplichte verzekering ingevolge deze wet uitkering ontvangt.

Artikel 7c

Voor de toepassing van deze wet wordt mede als werknemer beschouwd:

  • a. de werknemer of gelijkgestelde, bedoeld in artikel 3:6, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg aan wie uitkering wordt betaald op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, van die wet;

  • b. in door Onze Minister aan te wijzen gevallen, degene die in verband met zwangerschap en bevalling niet werkt, anders dan bedoeld in artikel 29a van de Ziektewet, doch aan wie geen uitkering wordt betaald op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, van de Wet arbeid en zorg.

§ 3. De werkgever

Artikel 8

Werkgever is de natuurlijke persoon tot wie, of het lichaam tot welk een of meer natuurlijke personen in dienstbetrekking staan.

Artikel 9

Als werkgever wordt beschouwd:

  • 1°. in de gevallen, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder:

    a en b: de aanbesteder;

    c en d: degene, met wie de overeenkomst tot bemiddeling is gesloten;

    e: [Red: vervallen;]

    f: de exploitant of mede-exploitant van het vaartuig;

    g: [Red: vervallen;]

    h: de coöperatie;

  • 2°. in de gevallen, bedoeld in artikel 5, onder:

    a: de opdrachtgever;

    b: de thuiswerker;

    c: degene, met wie het optreden of de sportbeoefening is overeengekomen;

    d: degene, die bij de in artikel 5 bedoelde algemene maatregel van bestuur als werkgever wordt aangewezen.

Artikel 10

  • 3 Ingeval het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de uitkering of toeslag, bedoeld in de artikelen genoemd in het eerste lid, vermeerderd met de daarover door de werkgever verschuldigde premies, betaalt aan de werkgever, bedoeld in artikel 8, 9 of 11, teneinde deze uitkering of toeslag door diens tussenkomst te doen uitbetalen, treedt voor de toepassing van het eerste lid, deze in de plaats van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, onafhankelijk van het voortbestaan van de dienstbetrekking met die werkgever.

Artikel 11

Onze Minister kan, in overeenstemming met Onze Minister van Financiën, in afwijking van het bepaalde in de artikelen 8 en 9 een ander dan de aldaar bedoelde personen aanwijzen als werkgever met betrekking tot:

  • a. degene, die krachtens overeenkomst met een ander tegen beloning geregeld zijn bemiddeling verleent tot het tot stand komen van overeenkomsten tussen daartoe door hem te bezoeken personen en een opdrachtgever van die ander;

  • b. degene, die een thuiswerker als hulp bij het verrichten van de arbeid bijstaat;

  • c. degene, die als musicus of anderszins als artiest optreedt dan wel als beroep een tak van sport beoefent.

Artikel 12

De werkgever is verplicht de werknemer gelegenheid te geven tot het uitoefenen van de hem bij of krachtens deze wet toegekende bevoegdheden en tot het nakomen van de hem bij of krachtens deze wet opgelegde verplichtingen, voor zover de uitoefening van die bevoegdheden en de nakoming van die verplichtingen niet buiten de arbeidstijd kan geschieden.

§ 4. Het loon

Artikel 13

  • 3 Loon, door verschillende personen tezamen onverdeeld genoten, wordt, voor zover niet blijkt van een andere verdeling, geacht door ieder van hen voor een gelijk deel te zijn genoten.

  • 4 Degene, die krachtens een regeling als bedoeld in artikel 7, onderdeel c, uitkering ontvangt, wordt geacht op elke dag, waarover hij die uitkering ontvangt, een loon te ontvangen, gelijk aan die uitkering.

Artikel 14

  • 1 Voor de berekening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, waarop ingevolge deze wet aanspraak bestaat, wordt als dagloon beschouwd: hetgeen de uitkeringsgerechtigde, ware hij niet arbeidsongeschikt, indien hij werkzaam was in het beroep, dat - of de beroepen, welke - hij gewoonlijk uitoefende, gerekend naar het loonpeil op de dag van ingang van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, gedurende het daaropvolgende jaar bij een vijfdaagse werkweek gemiddeld per dag zou kunnen verdienen.

  • 2 Onze Minister stelt met betrekking tot de vaststelling van het dagloon nadere regels.

  • 3 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan, zo nodig in afwijking van de door Onze Minister op grond van het tweede lid gestelde regels, regels stellen met betrekking tot de vaststelling van het dagloon voor één of meer categorieën van werknemers. Deze regels behoeven goedkeuring van Onze Minister.

Artikel 15

  • 2 Onze Minister maakt in de Staatscourant bekend met ingang van welke dag en met welk percentage een herziening als bedoeld in het eerste lid plaatsvindt.

§ 5. Kring der verzekerden

Artikel 17

  • 1 Degene, die

    • a. gedurende twee maanden onafgebroken op alle dagen verzekerd is geweest, of

    • b. in de loop van de twee maanden, voorafgaande aan het einde van zijn verzekering, op ten minste 16 dagen verzekerd is geweest,

    wordt, indien hij in het onder a bedoelde geval binnen een maand na het einde van die twee maanden en in het onder b bedoelde geval binnen 8 dagen na het einde van zijn verzekering arbeidsongeschikt wordt, of, in gevallen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, meer arbeidsongeschikt wordt, voor het recht op toekenning, onderscheidenlijk herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering beschouwd alsof hij verzekerd was gebleven. Indien de verzekering berust op een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 3, is de eerste zin eerst na het eindigen van die dienstbetrekking van toepassing.

  • 2 Voor de toepassing van het in het vorige lid, onder a, bepaalde wordt de daar genoemde termijn van twee maanden geacht niet te zijn onderbroken, indien de betrokkene gedurende niet meer dan 7 dagen niet verzekerd is geweest. Voor de toepassing van dit en het vorige lid wordt arbeid, in een aaneengesloten nachtdienst op twee dagen verricht, gerekend als arbeid op één dag.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regelen worden gesteld, ingevolge welke personen, die niet verzekerd zijn en die arbeidsongeschikt worden of, in gevallen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, meer arbeidsongeschikt worden als gevolg van bij die maatregel aan te wijzen beroepsziekten, voor het recht op toekenning, onderscheidenlijk herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering worden beschouwd alsof zij verzekerd zijn.

  • 5 Degene, die niet verzekerd is en een toelage ontvangt als bedoeld in artikel 58, eerste of derde lid, van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet of artikel 28, eerste lid, van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten, wordt voor het recht op toekenning en herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering beschouwd alsof hij verzekerd is, mits hij een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt, dan wel gedurende het jaar vóór de dag, met ingang waarvan de toelage is verleend, verzekerd was.

Hoofdstuk II. De verstrekkingen der verzekering

§ 1. Het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering

Artikel 18

  • 1 Arbeidsongeschikt, geheel of gedeeltelijk, is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen, hetgeen gezonde personen, met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen.

  • 2 Degene die op en sedert het tijdstip dat zijn verzekering een aanvang neemt, reeds gedeeltelijk arbeidsongeschikt is in de zin van het eerste lid, wordt voor wat de door hem aan deze wet te ontlenen aanspraken betreft als geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt aangemerkt, indien hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen, hetgeen soortgelijke personen, die in dezelfde mate arbeidsongeschikt zijn in de zin van het eerste lid, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen. De eerste zin blijft buiten toepassing ten aanzien van degene die onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip, waarop de verzekering een aanvang nam, ononderbroken onbetaald verlof, tot een maximum van achttien maanden, heeft genoten, behoudens voorzover het betreft gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid in de zin van het eerste lid, die bestond op de dag, voorafgaande aan de eerste dag van dit verlof. Als ononderbroken onbetaald verlof wordt aangemerkt perioden van onbetaald verlof die elkaar met een onderbreking van minder dan een maand opvolgen.

  • 3 Indien de bij de aanvang van de verzekering aanwezige arbeidsongeschiktheid in de zin van het eerste lid naderhand is afgenomen vindt het tweede lid vervolgens overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor de aanvang van de verzekering in de plaats treedt het tijdstip waarop de arbeidsongeschiktheid in de zin van het eerste lid is afgenomen.

  • 4 Het tweede en derde lid vinden geen toepassing indien bij de aanvang van de verzekering de betrokkene uit hoofde van een vroegere verzekeringsperiode reeds een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt.

  • 5 In het eerste en tweede lid wordt onder de eerstgenoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de werknemer met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.

  • 6 Bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid wordt buiten beschouwing gelaten of de werknemer de arbeid feitelijk kan verkrijgen.

  • 7 [Red: Vervallen.]

  • 8 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot het bepaalde in dit artikel nadere en zo nodig afwijkende regels worden gesteld.

  • 9 Van een ontwerp van een besluit tot vaststelling, wijziging of intrekking van:

    • a. een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het achtste lid;

    • b. een krachtens de in onderdeel a bedoelde algemene maatregel van bestuur door Onze Minister genomen besluit,

    wordt mededeling gedaan in de Staatscourant. Een voordracht tot vaststelling, wijziging of intrekking van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in onderdeel a, wordt niet gedaan en de vaststelling, wijziging of intrekking van een besluit als bedoeld in onderdeel b, geschiedt niet eerder dan nadat acht weken na die mededeling zijn verstreken.

  • 10 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent een afwijkende wijze van vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid in gevallen waarin recht bestaat op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van deze wet en een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van een andere wettelijke regeling ter verzekering tegen geldelijke gevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid.

Artikel 19

  • 1 De verzekerde, die arbeidsongeschikt wordt, heeft, zodra hij onafgebroken 104 weken arbeidsongeschikt is geweest, recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering, indien hij na afloop van deze periode nog arbeidsongeschikt is. Als eerste dag van de arbeidsongeschiktheid geldt de eerste werkdag waarop wegens ziekte niet is gewerkt of het werken tijdens de werktijd is gestaakt. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan voor bijzondere gevallen regels stellen inzake welke dag als eerste werkdag wordt aangemerkt.

  • 2 Voor het bepalen van het tijdvak van 104 weken, bedoeld in het vorige lid, worden perioden van arbeidsongeschiktheid samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen. Bij de vaststelling van de periode van vier weken blijven perioden, waarin uitkering in verband met zwangerschap of bevalling op grond van artikel 3:7, eerste lid,3:8 of 3:10, eerste lid van de Wet arbeid en zorg wordt genoten, buiten beschouwing.

  • 3 Recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft eveneens de verzekerde, bedoeld in het eerste lid, die na afloop van het in het eerste, tweede, en zevende lid bedoelde tijdvak niet arbeidsongeschikt is, doch ten aanzien van wie dit wel het geval is binnen vier weken na afloop van dat tijdvak.

  • 4 Voor de toepassing van het bepaalde in de vorige leden wordt niet als arbeidsongeschikt beschouwd degene, die minder dan 15% arbeidsongeschikt is.

  • 5 Voor het bepalen van het tijdvak van 104 weken, bedoeld in de vorige leden, worden steeds in aanmerking genomen tijdvakken, gedurende welke aanspraak bestaat op ziekengeld krachtens de Ziektewet en worden niet in aanmerking genomen tijdvakken gedurende welke een uitkering wordt genoten als bedoeld in het tweede lid.

  • 6 Voor de toepassing van het bepaalde in het vorige lid wordt een belanghebbende geacht aanspraak te hebben op ziekengeld krachtens de Ziektewet, indien hem in verband met de artikelen 19a, 19b,29, 30, 31, 42, 44 en 45 van de Ziektewet geen ziekengeld wordt uitgekeerd.

  • 7 De wachttijd, bedoeld in het eerste lid, wordt door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verlengd op gezamenlijk verzoek van de verzekerde en de werkgever jegens wie de verzekerde, bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte, recht heeft op loon als bedoeld in artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, tenzij artikel 29 of 29a, derde of zevende lid van de Ziektewet van toepassing is dan wel aanspraak heeft op bezoldiging op grond van artikel XV, tweede lid, van de Wet terugdringing ziekteverzuim, tenzij onderdeel a van het elfde lid van dat artikel van toepassing is, tenzij zwaarwegende omstandigheden zich daartegen verzetten. De verlengde wachttijd eindigt op de door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aangegeven datum. De verlengde wachttijd kan op verzoek van de werkgever of de werknemer worden verkort. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen stelt bij verkorting van de verlengde wachttijd een nieuwe datum vast waarop de verlengde wachttijd eindigt, met dien verstande dat de wachttijd niet eerder eindigt dan vijftien weken na dat verzoek tenzij de werkgever voor het verstrijken van het tijdvak van die vijftien weken geen loon meer verschuldigd is, omdat de dienstbetrekking is geëindigd. Bij de bekendmaking van het besluit maakt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen melding van de mogelijkheid van het doen van een aanvraag voor de toekenning van de uitkering alsmede van de termijn binnen welke die aanvraag wordt gedaan. Het tweede en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit lid.

Artikel 19a

  • 1 De verzekerde, bedoeld in artikel 19, heeft geen recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering indien de dag waarop het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering zou ingaan, is gelegen in een periode dat hem rechtens zijn vrijheid is ontnomen.

  • 2 De persoon, die op grond van het eerste lid geen recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft alsmede de persoon die op grond van artikel 19b van de Ziektewet geen recht heeft op ziekengeld, wordt vanaf de dag dat hij in vrijheid wordt gesteld weer als verzekerde aangemerkt en heeft met inachtneming van de bepalingen van deze wet recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering, indien hij op die dag arbeidsongeschikt is. Artikel 19, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing. De artikelen 18, tweede tot en met vierde lid, en 30, eerste lid, onderdeel a zijn niet van toepassing, behoudens voorzover het betreft de op de dag voorafgaande aan de eerste dag dat die persoon rechtens zijn vrijheid is ontnomen aanwezige arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 18, eerste lid.

  • 3 Voor de toepassing van het eerste lid worden perioden van vrijheidsontneming samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

  • 4 De persoon, bedoeld in het tweede lid, die op de in dat lid bedoelde dag niet arbeidsongeschikt is, doch ten aanzien van wie dit wel het geval is binnen vier weken na die dag, wordt vanaf de dag dat hij in vrijheid is gesteld weer als verzekerde aangemerkt en heeft met inachtneming van de bepalingen van deze wet recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering. Artikel 19, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing. Artikel 30, eerste lid, onderdeel b, is niet van toepassing.

  • 5 Het eerste lid is niet van toepassing en het tweede en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing op bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorieën personen waarbij tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel buiten een justitiële inrichting plaatsvindt.

Artikel 20

  • 1 De verzekerde, bedoeld in artikel 19, heeft geen recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering indien de dag waarop het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering zou ingaan, is gelegen in een periode dat hij niet in Nederland woont.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing indien de verzekerde op die dag woont in een land waarin op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering kan bestaan.

  • 3 De persoon, die op grond van het eerste lid geen recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft alsmede de persoon die op grond van artikel 19a van de Ziektewet geen recht heeft op ziekengeld, wordt vanaf de dag:

    • a. dat hij in Nederland woont; of

    • b. dat hij in een land woont waarmee een verdrag in werking is getreden dan wel een besluit van een volkenrechtelijke organisatie van kracht is geworden, op grond waarvan recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering kan bestaan;

    weer als verzekerde aangemerkt en heeft met inachtneming van de bepalingen van deze wet recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering, indien hij op die dag arbeidsongeschikt is. Artikel 19, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing. De artikelen 18, tweede tot en met vierde lid, en 30, eerste lid, onderdeel a, zijn niet van toepassing.

  • 4 De persoon, bedoeld in het derde lid, die op de in dat lid bedoelde dag niet arbeidsongeschikt is, doch ten aanzien van wie dit wel het geval is binnen vier weken na die dag, wordt vanaf die dag weer als verzekerde aangemerkt en heeft met inachtneming van de bepalingen van deze wet recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering. Artikel 19, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing. Artikel 30, eerste lid, onderdeel b, is niet van toepassing.

  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ten aanzien van het eerste lid afwijkende regels worden gesteld ten gunste van:

    • a. de verzekerde, die werkzaamheden verricht in het algemeen belang en niet in Nederland woont;

    • b. de verzekerde, die in de Nederlandse Antillen of Aruba woont; of

    • c. de gezinsleden van de in de onderdelen a of b bedoelde verzekerde.

  • 6 Onze Minister deelt mede in welke landen op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering kan bestaan. In deze mededeling wordt tevens opgenomen:

    • a. de vindplaats van het desbetreffende verdrag of besluit, en

    • b. de eventueel in dat verdrag of besluit aanwezige beperkingen.

Artikel 21

  • 1 De arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van deze wet bestaat achtereenvolgens uit een loondervingsuitkering, waarvoor het dagloon als maatstaf geldt en een vervolguitkering, waarvoor het vervolgdagloon als maatstaf geldt.

  • 2 De arbeidsongeschiktheidsuitkering bedraagt per dag, de zaterdagen en zondagen niet meegerekend, bij een arbeidsongeschiktheid van:

    15-25%

    14%

    van 100/108 maal het dagloon of het vervolgdagloon

    25-35%

    21%

    van 100/108 maal het dagloon of het vervolgdagloon

    35-45%

    28%

    van 100/108 maal het dagloon of het vervolgdagloon

    45-55%

    35%

    van 100/108 maal het dagloon of het vervolgdagloon

    55-65%

    42%

    van 100/108 maal het dagloon of het vervolgdagloon

    65-80%

    50,75%

    van 100/108 maal het dagloon of het vervolgdagloon

    80% of meer

    70%

    van 100/108 maal het dagloon of het vervolgdagloon

  • 3 Bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid wordt, zoveel doenlijk, rekening gehouden met verkregen nieuwe bekwaamheden.

Artikel 21a

De duur van de loondervingsuitkering is voor degene, die op de datum met ingang waarvan hem een arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt toegekend:

58 jaar of ouder is zes jaar;

53 jaar of ouder is drie jaar;

48 jaar of ouder is twee jaar;

43 jaar of ouder is anderhalf jaar;

38 jaar of ouder is één jaar;

33 jaar of ouder is een half jaar, en

jonger is dan 33 jaar nihil.

Artikel 21b

  • 1 Na afloop van de in artikel 21a bedoelde periode bestaat recht op vervolguitkering met als maatstaf het vervolgdagloon.

  • 2 Het vervolgdagloon is gelijk aan het minimumloon verhoogd met een percentage van het verschil tussen het dagloon en het minimumloon.

  • 3 Voor de berekening van het vervolgdagloon geldt een percentage van 2 maal het aantal verstreken jaren tussen het 15e jaar en de leeftijd van de betrokkene op de datum met ingang waarvan hem een arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt toegekend.

  • 4 Indien het dagloon lager is dan het minimumloon wordt het vervolgdagloon vastgesteld op het dagloon.

  • 5 Voor de toepassing van artikel 21a en het derde lid wordt voor degene ten aanzien van wie artikel 35, tweede lid, wordt toegepast als datum met ingang waarvan de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt toegekend in aanmerking genomen de datum waarop de arbeidsongeschiktheidsuitkering zou zijn toegekend als dat lid niet was toegepast.

Artikel 22

Een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, wordt, indien de betrokkene in een althans voorlopig blijvende toestand van hulpbehoevendheid, welke geregeld oppassing en verzorging nodig maakt, verkeert, voor de duur van die hulpbehoevendheid tot ten hoogste 100/108 maal zijn dagloon of zijn vervolgdagloon verhoogd. Het bepaalde in de vorige volzin vindt geen toepassing, indien de betrokkene in een inrichting is opgenomen en de kosten van verblijf ten laste van een verzekering inzake ziektekosten komen.

Artikel 23

  • 1 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan, zo dikwijls hij zulks nodig oordeelt de persoon die aanspraak maakt op of in het genot is van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, alsmede degene met betrekking tot wie premiekorting als bedoeld in artikel 79b wordt toegekend of wordt overwogen te worden toegekend oproepen of doen oproepen en op een door of vanwege het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te bepalen plaats ondervragen of doen ondervragen.

  • 2 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan de in het eerste lid bedoelde personen op een door of vanwege het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te bepalen plaats door een of meer daartoe door hem aangewezen deskundigen doen onderzoeken.

  • 3 De daartoe door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aangewezen deskundige kan, ook zonder opdracht van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, de in het eerste lid bedoelde personen oproepen, ondervragen, onderzoeken, doen oproepen, doen ondervragen en doen onderzoeken door een of meer door hem daartoe aangewezen deskundigen.

Artikel 24

  • 1 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de door hem daartoe aangewezen deskundige kunnen de persoon die aanspraak maakt op of in het genot is van een arbeidsongeschiktheidsuitkering voorschriften geven in het belang van een behandeling of van genezing dan wel voorzover dit voortvloeit uit de taak, bedoeld in artikel 10 van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten, tot behoud, herstel en bevordering van de mogelijkheid tot het verrichten van arbeid.

  • 2 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan in het kader van de uitvoering van het eerste lid voorschrijven dat de persoon, bedoeld in het eerste lid, zich laat registreren als werkzoekende bij de Centrale organisatie werk en inkomen.

Artikel 25

  • 1 Indien een persoon als bedoeld in artikel 23, eerste lid, na tijdig opgeroepen te zijn, niet verscheen of weigerde:

    • a. vragen te beantwoorden die zijn gesteld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of de door hem daartoe aangewezen deskundige;

    • b. zich te laten onderzoeken door de door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen daartoe aangewezen deskundige; of

    • c. te voldoen aan het voorschrift, gegeven door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of de door hem daartoe aangewezen deskundige, om zich ter observatie te doen opnemen of te verblijven in een aangewezen inrichting,

    weigert het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de uitkering tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk.

  • 2 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen handelt overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid bij toeneming van de arbeidsongeschiktheid, voor zover deze toeneming kennelijk is voortgekomen uit dezelfde oorzaak als de arbeidsongeschiktheid, ter zake waarvan het niet voldoen aan de oproeping of de weigering plaatsvond.

Artikel 26

Opgeroepenen en, indien hun toestand geleide nodig maakt, mede hun geleiders, worden reiskosten, verblijfkosten en tijdverlies vergoed in de gevallen en volgens regels, door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen vast te stellen.

Artikel 27

Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is bevoegd controlevoorschriften vast te stellen. Deze voorschriften mogen niet verder gaan dan strikt noodzakelijk is voor een juiste uitvoering van deze wet.

Artikel 28

Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen handelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 25:

  • a. indien de belanghebbende de door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of de door hem daartoe aangewezen deskundige krachtens artikel 24 in het belang van een behandeling of genezing of tot behoud, herstel of bevordering van de mogelijkheid tot het verrichten van arbeid en tot registratie als werkzoekende bij de Centrale organisatie werk en inkomen gegeven voorschriften zonder deugdelijke grond niet opvolgt;

  • b. indien de belanghebbende zich niet, zolang als het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of de door hem daartoe aangewezen deskundige te kennen heeft gegeven dit noodzakelijk te achten, onder geneeskundige behandeling stelt of indien hij de voorschriften van de behandelende arts niet opvolgt;

  • c. indien de belanghebbende zich schuldig maakt aan gedragingen, waardoor zijn genezing wordt belemmerd of nalaat voldoende mede te werken om aanpassing aan zijn ziekte of gebrek te verkrijgen;

  • d. indien de belanghebbende de controlevoorschriften, bedoeld in artikel 27, of de verplichting bedoeld in artikel 55, tweede lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, niet of niet behoorlijk is nagekomen dan wel de verplichting bedoeld in artikel 80 niet binnen de door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen daarvoor vastgestelde termijn is nagekomen;

  • e. indien de belanghebbende zijn arbeidsongeschiktheid opzettelijk heeft veroorzaakt;

  • f. indien belanghebbende zich niet houdt aan de voorschriften, bedoeld in artikel 34, derde lid, artikel 34a, eerste lid, of artikel 34a, vierde lid;

  • g. indien de belanghebbende zonder redelijke gronden niet meewerkt aan een scholing of opleiding die door zijn werkgever of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen uit hoofde van de uitoefening van hun taak op grond van artikel 8 of 10 van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten wenselijk wordt geacht voor zijn inschakeling in de arbeid;

  • h. indien de belanghebbende zonder deugdelijke grond weigert of heeft geweigerd mee te werken aan door zijn werkgever of door een door die werkgever aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften of getroffen maatregelen die erop gericht zijn om de belanghebbende in staat te stellen passende arbeid te verrichten dan wel indien bij de behandeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 34, derde lid, en bij de beoordeling als bedoeld in artikel 34a, eerste lid, blijkt dat de belanghebbende zonder deugdelijke grond onvoldoende reïntegratie-inspanningen heeft verricht. Voor de toepassing van dit onderdeel wordt onder werkgever mede verstaan de eigenrisicodrager, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel h, van de Ziektewet.

Artikel 29

  • 1 Een maatregel als bedoeld in artikel 25 of 28 wordt afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de belanghebbende de gedraging verweten kan worden. Van het opleggen van een maatregel wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

  • 2 Indien het niet tijdig nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 80, niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering, of indien de belanghebbende zich niet houdt aan de voorschriften, bedoeld in artikel 34, derde lid of artikel 34a, eerste lid kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen afzien van het opleggen van een maatregel als bedoeld in artikel 28 en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet tijdig nakomen van de verplichting, of het zich niet houden aan de voorschriften, tenzij het niet tijdig nakomen van de verplichting, of het zich niet houden aan de voorschriften, plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een zodanige waarschuwing is gegeven.

  • 3 Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten van het opleggen van een maatregel af te zien.

  • 4 Het opleggen van een maatregel blijft achterwege indien voor dezelfde gedraging een boete als bedoeld in artikel 29a wordt opgelegd.

  • 5 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen stelt nadere regels met betrekking tot het eerste lid.

Artikel 29a

  • 1 Indien de belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger de verplichting bedoeld in artikel 80 niet of niet behoorlijk is nagekomen, legt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen hem een boete op van ten hoogste € 2 269.

  • 2 De hoogte van de boete wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger de gedraging verweten kan worden en de omstandigheden waarin hij verkeert. Van het opleggen van een boete wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

  • 3 Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 80, niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering, kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen afzien van het opleggen van een boete als bedoeld in het eerste lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger een zodanige waarschuwing is gegeven.

  • 4 Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten van het opleggen van een boete af te zien.

  • 5 Degene aan wie een boete is opgelegd is verplicht desgevraagd aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de boete van belang zijn.

  • 6 Voor zover de boete nog niet is geïnd vervalt zij door het overlijden van degene aan wie zij is opgelegd.

  • 7 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste en het tweede lid.

Artikel 29b

  • 1 Indien het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of een uitvoeringsinstelling jegens de belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger een handeling verricht waaraan deze in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat aan hem wegens een bepaalde gedraging een boete zal worden opgelegd, is de belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger niet langer verplicht terzake van die gedraging enige verklaring af te leggen, voor zover het betreft de boeteoplegging. De belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger wordt hiervan in kennis gesteld alvorens hem mondeling om informatie wordt gevraagd.

  • 2 Indien het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen voornemens is om aan de belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger een boete op te leggen, wordt hiervan kennis gegeven aan de belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger onder vermelding van de gronden waarop het voornemen berust. De kennisgeving is een handeling als bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Op verzoek van de belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger die de in het vorige lid bedoelde kennisgeving wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen er zoveel mogelijk zorg voor dat de in die kennisgeving vermelde gronden aan de belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger worden medegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.

  • 4 In afwijking van afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht stelt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger in de gelegenheid om naar keuze schriftelijk of mondeling zijn zienswijze naar voren te brengen voordat de boete wordt opgelegd.

  • 5 Indien de belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger zijn zienswijze mondeling naar voren brengt, draagt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen er op verzoek van de belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger die de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, zorg voor dat een tolk wordt benoemd die de belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger kan bijstaan, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat.

Artikel 29c

  • 1 Het besluit waarbij de boete wordt opgelegd vermeldt de termijn of de termijnen waarbinnen deze moet worden betaald, alsmede de wijze waarop het besluit bij gebreke van tijdige betaling, overeenkomstig artikel 29g zal worden tenuitvoergelegd.

  • 2 Op verzoek van de belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger die het in het eerste lid bedoelde besluit wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen er zoveel mogelijk zorg voor dat de in dat besluit vermelde informatie aan de belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger wordt medegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.

  • 3 Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste lid.

Artikel 29d

  • 1 Een boete wordt niet opgelegd zolang de gedraging wordt onderzocht door het openbaar ministerie.

  • 2 De oplegging van een boete blijft definitief achterwege indien ter zake van de gedraging tegen de belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, dan wel het recht tot strafvordering is vervallen ingevolge artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht.

  • 3 Het openbaar ministerie doet van een omstandigheid als bedoeld in het eerste en het tweede lid mededeling aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

Artikel 29e

  • 1 Een boete wordt opgelegd binnen een jaar nadat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger overeenkomstig artikel 29b, vierde lid, in de gelegenheid heeft gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen. Indien terzake aangifte is gedaan of proces-verbaal is opgemaakt en ingezonden vangt de termijn van een jaar aan op de dag na die waarop het openbaar ministerie aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen heeft medegedeeld dat geen strafvervolging wordt ingesteld.

  • 2 Een boete wordt in elk geval niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de desbetreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

Artikel 29f

In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechter in beroep of hoger beroep het bedrag waarop de boete is vastgesteld ook ten nadele van de belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger wijzigen.

Artikel 29g

  • 4 Indien degene aan wie een boete is opgelegd geen uitkering als bedoeld in het derde lid ontvangt, of meer ontvangt, dan wel ten aanzien van zodanige uitkering toepassing van het derde lid niet mogelijk is, wordt het besluit waarbij de boete is opgelegd bij gebreke aan tijdige betaling met toepassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op zijn kosten betekend tenuitvoergelegd.

  • 5 De tenuitvoerlegging van een besluit waarbij een boete is opgelegd vindt plaats met toepassing van het tweede of derde lid, dan wel van het vierde lid, dan wel van het tweede of derde lid in combinatie met het vierde lid.

  • 6 Bij gebreke van tijdige betaling wordt de verschuldigde boete verhoogd met de wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten.

  • 9 Het achtste lid geldt niet, zolang de belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger zijn verplichting bedoeld in artikel 29a, vijfde lid, niet of niet behoorlijk nakomt.

Artikel 30

  • 1 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is bevoegd met betrekking tot uit deze wet voortvloeiende aanspraken geheel of ten dele, tijdelijk of blijvend, buiten aanmerking te laten:

    • a. algehele arbeidsongeschiktheid, welke bestond op het tijdstip, dat de verzekering een aanvang nam;

    • b. arbeidsongeschiktheid, welke binnen een half jaar na het tijdstip, dat de verzekering een aanvang nam, is ingetreden, terwijl de gezondheidstoestand van de betrokkene ten tijde van de aanvang van zijn verzekering het intreden van arbeidsongeschiktheid binnen een half jaar kennelijk moest doen verwachten.

  • 2 Het eerste lid blijft buiten toepassing ten aanzien van degene die onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip, waarop de verzekering een aanvang nam, ononderbroken onbetaald verlof, tot een maximum van achttien maanden, heeft genoten, behoudens voorzover het betreft arbeidsongeschiktheid in de zin van het eerste lid, die bestond op de dag, voorafgaande aan de eerste dag van dit verlof. Als ononderbroken onbetaald verlof wordt aangemerkt perioden van onbetaald verlof die elkaar met een onderbreking van minder dan een maand opvolgen.

  • 3 De in het eerste lid, onder b, bedoelde bevoegdheid strekt zich mede uit tot toeneming van de arbeidsongeschiktheid, voor zover deze toeneming kennelijk is voortgekomen uit dezelfde oorzaak als de arbeidsongeschiktheid, welke binnen een half jaar na de aanvang van de verzekering is ingetreden.

  • 4 Het bepaalde in het eerste lid, onder b, blijft buiten toepassing ten aanzien van degene, die onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip, dat de verzekering een aanvang nam, in verband met het bepaalde in artikel 6, eerste lid, onder a of b, niet verzekerd was.

  • 5 Onze Minister kan met betrekking tot de bij dit artikel aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen gegeven bevoegdheid nadere regelen stellen.

Artikel 31

Zolang het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ingevolge het bepaalde in de artikelen 25, 28 en 30 arbeidsongeschiktheid buiten aanmerking laat, vindt artikel 18, tweede lid, overeenkomstige toepassing met betrekking tot de door de betrokkene aan deze wet nog te ontlenen aanspraken, met dien verstande, dat voor de aanvang van de verzekering in de plaats treedt het tijdstip, met ingang waarvan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen arbeidsongeschiktheid buiten aanmerking laat.

Artikel 33

  • 1 Met betrekking tot uit deze wet voortvloeiende aanspraken wordt buiten aanmerking gelaten arbeidsongeschiktheid, welke is ingetreden tijdens een periode, gedurende welke de verzekerde op grond van artikel 17 der Coördinatiewet Sociale Verzekering wegens gemoedsbezwaren van verplichtingen ingevolge deze wet was vrijgesteld.

§ 2. Toekenning, ingang, herziening, intrekking, heropening en betaling van de arbeidsongeschiktheidsuitkering

Artikel 34

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 De arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt op aanvraag toegekend.

  • 2 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen stelt de belanghebbende van de mogelijkheid van het doen van een aanvraag schriftelijk in kennis uiterlijk vier maanden vóór de datum waarop de wachttijd van 104 weken, bedoeld in artikel 19, eerste lid, verstrijkt.

  • 3 De belanghebbende, die in aanmerking wenst te komen voor toekenning van de uitkering, dient zijn aanvraag te doen binnen 21 maanden na aanvang van zijn arbeidsongeschiktheid. Indien de wachttijd, bedoeld in artikel 19, eerste lid, is verlengd op grond van het zevende lid van dat artikel wordt de aanvraag voor de toekenning van de uitkering, in afwijking van de eerste zin, uiterlijk 13 weken voor het verstrijken van de door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen vastgestelde verlengde wachttijd gedaan.

  • 4 Onverminderd het in deze wet terzake van herziening of intrekking van de arbeidsongeschiktheidsuitkering bepaalde wordt ten aanzien van personen die na 1 juli 1949 zijn geboren, op een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaald tijdstip door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen bezien of er in verband met wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid gronden zijn voor herziening of intrekking van de arbeidsongeschiktheidsuitkering. Het tijdstip kan voor verschillende groepen van personen verschillend worden vastgesteld. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de eerste zin niet van toepassing is op bepaalde groepen van personen.

  • 5 Een aanvraag wordt geacht tijdig te zijn ingediend, indien het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de kennisgeving als bedoeld in het tweede lid, niet heeft gedaan dan wel indien bij een latere kennisgeving dan bedoeld in het tweede lid de aanvraag wordt ingediend binnen vier weken nadat deze kennisgeving is ontvangen.

  • 6 Indien de toepassing van het derde lid zou leiden tot kennelijke hardheid, is het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen bevoegd de uitkering ambtshalve toe te kennen.

  • 7 Indien de wachttijd, bedoeld in artikel 19, eerste lid, is verlengd op grond van het zevende lid van dat artikel, besluit het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de aanvraag, bedoeld in het derde lid, niet te behandelen, indien deze is ingediend vóór het verzoek tot de verlenging.

Terugwerkende kracht

Stb. 2005, 624, datum inwerkingtreding 14-12-2005, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-10-2004.

1 De arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt op aanvraag toegekend.

2 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen stelt de belanghebbende van de mogelijkheid van het doen van een aanvraag schriftelijk in kennis uiterlijk vier maanden vóór de datum waarop de wachttijd van 104 weken, bedoeld in artikel 19, eerste lid, verstrijkt.

3 De belanghebbende, die in aanmerking wenst te komen voor toekenning van de uitkering, dient zijn aanvraag te doen binnen 21 maanden na aanvang van zijn arbeidsongeschiktheid. Indien de wachttijd, bedoeld in artikel 19, eerste lid, is verlengd op grond van het zevende lid van dat artikel wordt de aanvraag voor de toekenning van de uitkering, in afwijking van de eerste zin, uiterlijk 13 weken voor het verstrijken van de door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen vastgestelde verlengde wachttijd gedaan.

4 Onverminderd het in deze wet terzake van herziening of intrekking van de arbeidsongeschiktheidsuitkering bepaalde wordt ten aanzien van personen die na 1 juli 1954 zijn geboren, op een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaald tijdstip door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen bezien of er in verband met wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid gronden zijn voor herziening of intrekking van de arbeidsongeschiktheidsuitkering. Het tijdstip kan voor verschillende groepen van personen verschillend worden vastgesteld. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de eerste zin niet van toepassing is op bepaalde groepen van personen.

5 Een aanvraag wordt geacht tijdig te zijn ingediend, indien het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de kennisgeving als bedoeld in het tweede lid, niet heeft gedaan dan wel indien bij een latere kennisgeving dan bedoeld in het tweede lid de aanvraag wordt ingediend binnen vier weken nadat deze kennisgeving is ontvangen.

6 Indien de toepassing van het derde lid zou leiden tot kennelijke hardheid, is het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen bevoegd de uitkering ambtshalve toe te kennen.

7 Indien de wachttijd, bedoeld in artikel 19, eerste lid, is verlengd op grond van het zevende lid van dat artikel, besluit het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de aanvraag, bedoeld in het derde lid, niet te behandelen, indien deze is ingediend vóór het verzoek tot de verlenging.

Artikel 34a

  • 3 Bij de bekendmaking van het besluit, bedoeld in het tweede lid, maakt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen melding van de mogelijkheid tot het doen van een nieuwe aanvraag voor de toekenning van de uitkering alsmede van de termijn binnen welke die aanvraag wordt gedaan.

Artikel 35

  • 1 De arbeidsongeschiktheidsuitkering gaat in op de dag, met ingang van welke de belanghebbende aan de vereisten voor het recht op toekenning van die uitkering voldoet.

  • 2 In afwijking van het bepaalde in het vorige lid kan de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet vroeger ingaan dan een jaar vóór de dag, waarop de aanvraag werd ingediend. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan voor bijzondere gevallen van het bepaalde in de vorige volzin afwijken.

Artikel 36

  • 1 De arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt herzien wanneer degene, aan wie zij is toegekend, ingevolge het bij of krachtens deze wet bepaalde voor een hogere of lagere uitkering in aanmerking komt.

  • 2 Ter zake van toeneming van de arbeidsongeschiktheid vindt herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering plaats met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 37 tot en met 40.

Artikel 36a

  • 1 Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering en terzake van weigering van een zodanige uitkering, herziet het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een dergelijk besluit of trekt hij dat in:

    • a. ter uitvoering van een besluit als bedoeld in artikel 30;

    • b. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 25, 28 of 80 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering;

    • c. indien anderszins de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;

    • d. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 25, 28 of 80 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op uitkering bestaat.

  • 2 Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.

Artikel 36b

  • 1 De intrekking of verlaging van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, die voortvloeit uit het door de werkgever ingesteld bezwaar of beroep, vindt niet eerder plaats dan zes weken na de dag waarop de beslissing op bezwaar is bekendgemaakt of de uitspraak is gedaan. De eerste zin is van overeenkomstige toepassing in geval van intrekking van het bezwaar of beroep omdat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen geheel of gedeeltelijk is tegemoet gekomen aan het bezwaar of beroep van de werkgever.

  • 2 Het eerste lid geldt niet, indien de uitkering door eigen schuld of toedoen van de werknemer ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld.

Artikel 37

  • 1 Terzake van toeneming van arbeidsongeschiktheid vindt herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 45%, onverminderd de artikelen 39 en 39a, plaats zodra de toegenomen arbeidsongeschiktheid onafgebroken 104 weken heeft geduurd.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde herziening vindt niet plaats, indien de uitkeringsgerechtigde bij het intreden van de arbeidsongeschiktheid uitsluitend verzekerd is op grond van artikel 7b, en de toeneming kennelijk is voortgekomen uit een andere oorzaak dan die waaruit de ongeschiktheid, terzake waarvan de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt ontvangen, is voortgekomen.

  • 3 Voor het bepalen van het tijdvak van 104 weken, bedoeld in het eerste lid, worden perioden van toegenomen arbeidsongeschiktheid samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen. Bij de vaststelling van zowel het tijdvak van 104 weken als de periode van vier weken blijven perioden, waarin uitkering in verband met zwangerschap of bevalling op grond van artikel 3:7, eerste lid, 3:8, of 3:10, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg wordt genoten, buiten beschouwing.

Artikel 38

  • 1 Terzake van toeneming van arbeidsongeschiktheid vindt herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 45%, onverminderd artikel 39, plaats zodra de toegenomen arbeidsongeschiktheid onafgebroken vier weken heeft geduurd.

  • 2 Indien de arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 45%, doch minder dan 80%, wegens afneming van de arbeidsongeschiktheid is herzien naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 45%, doch binnen vier weken na de dag, met ingang waarvan die uitkering is herzien, de arbeidsongeschiktheid weer toeneemt, is het eerste lid van toepassing, onder afwijking van artikel 37.

  • 3 Voor het bepalen van het tijdvak van vier weken, bedoeld in het eerste lid, worden perioden van toegenomen arbeidsongeschiktheid samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen. Bij de vaststelling van zowel de eerstgenoemde als de laatstgenoemde periode van vier weken blijven perioden, waarin uitkering in verband met zwangerschap of bevalling op grond van artikel 3:7, eerste lid, 3:8, of 3:10, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg wordt genoten, buiten beschouwing.

Artikel 39

  • 1 Ter zake van toeneming van de arbeidsongeschiktheid vindt herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering steeds plaats zodra de toeneming van de arbeidsongeschiktheid intreedt, indien deze intreedt:

    • a. binnen vier weken na de dag, met ingang van welke de arbeidsongeschiktheidsuitkering werd toegekend;

    • b. binnen vier weken na de dag, met ingang van welke de arbeidsongeschiktheidsuitkering reeds eerder wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid werd herzien;

    • c. binnen vier weken na de dag, met ingang van welke de arbeidsongeschiktheidsuitkering, welke voordien was berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80 % of meer, wegens afneming van de arbeidsongeschiktheid is herzien naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 80 %;

    • d. binnen een door Onze Minister aan te geven termijn in door Onze Minister aan te wijzen gevallen.

  • 2 Indien de arbeidsongeschiktheidsuitkering werd toegekend, onderscheidenlijk eerder wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid werd herzien, met toepassing van artikel 35, tweede lid, onderscheidenlijk artikel 42, tweede lid, geldt met betrekking tot het bepaalde in het vorige lid, onder a en b, als dag met ingang van welke de arbeidsongeschiktheidsuitkering werd toegekend onderscheidenlijk herzien de dag, met ingang van welke die uitkering zou zijn toegekend onderscheidenlijk herzien, indien artikel 35, tweede lid, onderscheidenlijk artikel 42, tweede lid, geen toepassing zou hebben gevonden.

  • 3 Onze Minister is bevoegd regels te stellen voor gevallen waarbij direct herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering plaatsvindt. Ingevolge deze regels kan bedoelde herziening slechts plaatsvinden ten behoeve van degene die bij hervatting van de arbeid inkomsten uit arbeid geniet, die minder bedragen dan evenredig is aan zijn nog bestaande arbeidsgeschiktheid.

Artikel 39a

  • 1 Ter zake van toeneming van de arbeidsongeschiktheid die intreedt binnen vijf jaar na de datum van toekenning of herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering en die voortkomt uit dezelfde oorzaak als de arbeidsongeschiktheid ter zake waarvan uitkering wordt genoten, vindt herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering steeds plaats, zodra de toegenomen arbeidsongeschiktheid onafgebroken vier weken heeft geduurd.

  • 2 Voor het bepalen van de periode van vier weken, bedoeld in het eerste lid, worden perioden van toegenomen arbeidsongeschiktheid samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen. Bij de vaststelling van zowel de eerstgenoemde als de laatstgenoemde periode van vier weken blijven perioden, waarin uitkering in verband met zwangerschap of bevalling op grond van artikel 3:7, eerste lid, 3:8, of 3:10, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg wordt genoten, buiten beschouwing.

Artikel 40

  • 2 Voor de toepassing van het bepaalde in het vorige lid wordt in artikel 14, eerste lid, in plaats van de woorden "ware hij niet arbeidsongeschikt" gelezen: "ware zijn arbeidsongeschiktheid niet toegenomen" en voorts in plaats van de woorden "gerekend naar het loonpeil op de dag van ingang van de arbeidsongeschiktheidsuitkering" gelezen: "gerekend naar het loonpeil op de dag, met ingang waarvan op grond van het bepaalde in artikel 40, eerste lid, hernieuwde vaststelling van een dagloon plaatsvindt".

  • 3 Ingeval van herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering in verband met toegenomen arbeidsongeschiktheid tijdens het ontvangen van een vervolguitkering wordt, met inachtneming van de tweede tot en met vierde volzin van dit lid, met ingang van de dag waarop het recht op die herziening bestaat, een loondervingsuitkering toegekend. Voor de duur van die loondervingsuitkering is, in afwijking van artikel 21a, de leeftijd van de betrokkene op de dag van ingang van de herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering bepalend. Toekenning van een loondervingsuitkering is slechts mogelijk indien de betrokkene bij de toeneming van de arbeidsongeschiktheid terzake van het verrichten van werkzaamheden op grond van deze wet verzekerd was en de duur van die uitkering langer is dan de duur van de loondervingsuitkering, waarop recht bestond onmiddellijk voorafgaande aan de datum van ingang van de vervolguitkering. De duur van de toe te kennen loondervingsuitkering wordt verminderd met de duur van de laatstelijk ontvangen loondervingsuitkering. Tijdens de duur van die loondervingsuitkering bestaat geen recht op vervolguitkering.

  • 4 Na afloop van de in het derde lid bedoelde loondervingsuitkering geldt voor de berekening van het vervolgdagloon, in afwijking van artikel 21b, derde lid, een percentage van 2 maal het aantal verstreken jaren tussen het 15e jaar en de leeftijd van de betrokkene op de dag van ingang van de herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering.

  • 5 Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot dit artikel nadere en zonodig afwijkende regels worden gesteld.

Artikel 41

  • 1 Verhoging van de arbeidsongeschiktheidsuitkering vindt op aanvraag of ambtshalve plaats.

Artikel 42

  • 1 De herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering gaat in op de dag, met ingang van welke de belanghebbende ingevolge het bij of krachtens deze wet bepaalde voor een hogere of lagere uitkering in aanmerking komt.

  • 2 Met betrekking tot de herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, welke een verhoging van die uitkering tot gevolg heeft, is het bepaalde in artikel 35, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 3 De herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering ter zake van afneming van de arbeidsongeschiktheid gaat in op de dag, welke in de beschikking wordt genoemd als de dag, waarop de arbeidsongeschiktheid was afgenomen.

  • 4 Indien herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering verband houdt met een voltooide scholing of opleiding, gaat deze herziening niet eerder in dan één jaar na voltooiing van die scholing of opleiding. Indien de belanghebbende eerder inkomsten uit arbeid verwerft is artikel 44, eerste lid, tot uiterlijk het einde van dat jaar van overeenkomstige toepassing.

Artikel 43

  • 1 De arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt ingetrokken wanneer de arbeidsongeschiktheid is geëindigd of beneden 15 % is gedaald.

  • 2 De intrekking van de arbeidsongeschiktheidsuitkering gaat in op de dag, welke in de beschikking wordt genoemd als de dag, waarop de arbeidsongeschiktheid was geëindigd of beneden 15 % was gedaald.

  • 3 Indien intrekking van de arbeidsongeschiktheidsuitkering verband houdt met een voltooide opleiding of scholing, is artikel 42, vierde lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 4 De arbeidsongeschiktheidsuitkering van degene die deelneemt aan een opleiding of scholing, wordt gedurende deze opleiding of scholing niet ingetrokken of herzien in verband met een daaruit voortvloeiende afname van de arbeidsongeschiktheid. Indien de belanghebbende tijdens de opleiding of scholing inkomsten uit arbeid verwerft, is artikel 44, eerste lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 5 De arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt ingetrokken, indien degene die recht heeft op arbeidsongeschiktheidsuitkering rechtens zijn vrijheid is ontnomen, vanaf de dag dat deze vrijheidsontneming één maand heeft geduurd.

  • 6 Voor de toepassing van het vijfde lid worden perioden van vrijheidsontneming samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

Artikel 43a

  • 1 Indien degene

    • a. wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering wegens afneming van arbeidsongeschiktheid op grond van artikel 43, eerste lid, is ingetrokken, of

    • b. die aan het einde van de in artikel 19, bedoelde wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte of gebreken, maar geen recht had op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering omdat hij niet arbeidsongeschikt was,

    binnen vijf jaar na de datum van die intrekking dan wel binnen vijf jaar na het bereiken van het einde van die wachttijd arbeidsongeschikt wordt en deze arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die waaruit de arbeidsongeschiktheid ter zake waarvan de ingetrokken uitkering werd genoten dan wel als die op grond waarvan hij ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte of gebreken, vindt toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering steeds plaats, zodra die arbeidsongeschiktheid onafgebroken vier weken heeft geduurd.

  • 2 Voor het bepalen van de periode van vier weken, bedoeld in het eerste lid, worden perioden van arbeidsongeschiktheid samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen. Bij de vaststelling van zowel de eerstgenoemde als de laatstgenoemde periode van vier weken blijven perioden, waarin uitkering in verband met zwangerschap of bevalling op grond van artikel 3:7, eerste lid, 3:8, of 3:10, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg wordt genoten, buiten beschouwing.

  • 4 Dit artikel vindt geen toepassing, indien:

    • a. op grond van artikel 47 aanspraak bestaat op heropening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering; of

    • b. indien artikel 29b van de Ziektewet toepassing kan vinden, tenzij de toe te kennen arbeidsongeschiktheidsuitkering het ziekengeld overtreft.

  • 5 Artikel 19a en de daarop berustende bepalingen zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 43b

  • 1 De arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt ingetrokken indien de verzekerde niet meer in Nederland woont.

Artikel 43c

In de gevallen waarin artikel 43a toepassing vindt, alsmede in de gevallen waarin dat artikel niet van toepassing is omdat artikel 29b van de Ziektewet toepassing kan vinden, wordt het aan de toe te kennen arbeidsongeschiktheidsuitkering ten grondslag te leggen dagloon niet lager gesteld dan het dagloon dat voor de berekening van de laatstelijk ontvangen loondervingsuitkering in aanmerking werd genomen, dan wel het dagloon dat in aanmerking zou zijn genomen indien na het einde van de in artikel 19, bedoelde wachttijd recht zou hebben bestaan op een loondervingsuitkering, zoals dat sinds de beëindiging van de uitkering onderscheidenlijk sinds het einde van die wachttijd op grond van artikel 15 zou zijn herzien.

Artikel 43d

De arbeidsongeschiktheidsuitkering, onderscheidenlijk de verhoging van de arbeidsongeschiktheidsuitkering in geval van herziening van die uitkering op grond van de artikelen 37, 38, 39 en 39a, wordt niet uitbetaald gedurende het verlengde tijdvak waarin recht bestaat op ziekengeld op grond van artikel 29, negende lid, van de Ziektewet, op loon op grond van artikel 629, elfde lid, onderdelen a en c, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel op bezoldiging op grond van artikel XV, veertiende lid, van de Wet terugdringing ziekteverzuim.

Artikel 44

  • 1 Indien degene, die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, inkomsten uit arbeid geniet, wordt,

    zolang niet vaststaat of deze arbeid als arbeid, bedoeld in artikel 18, vijfde lid, kan worden aangemerkt, de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet ingetrokken of herzien, doch wordt die uitkering:

    • a. niet uitbetaald indien de inkomsten uit arbeid zodanig zijn, dat als die arbeid wel de in artikel 18, vijfde lid, bedoelde arbeid zou zijn, niet langer sprake zou zijn van een arbeidsongeschiktheid van ten minste 15% of

    • b. indien het bepaalde onder a niet van toepassing is, uitbetaald tot een bedrag ter grootte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, zoals deze zou zijn vastgesteld, indien die arbeid wel de in artikel 18, vijfde lid, bedoelde arbeid zou zijn.

  • 2 De toepassing van het bepaalde in het eerste lid vindt ten hoogste plaats over een aaneengesloten termijn van drie jaren, aanvangende op de eerste dag waarover de inkomsten uit arbeid bedoeld in dat lid worden genoten.

    Deze termijn wordt geacht niet te zijn onderbroken indien gedurende perioden van korter dan vier weken geen inkomsten uit arbeid worden genoten. Na afloop van de in de eerste volzin genoemde termijn wordt de in het eerste lid bedoelde arbeid aangemerkt als arbeid, bedoeld in artikel 18, vijfde lid.

  • 3 Indien degene, die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, inkomsten uit arbeid geniet, die bestaan uit loon ingevolge een arbeidsovereenkomst als bedoeld in de hoofdstukken 2 en 3 van de Wet sociale werkvoorziening vindt het tweede lid geen toepassing.

  • 4 Maandelijks wordt het geraamde bedrag aan arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, die op grond van het derde lid niet worden uitbetaald wegens het genieten van dat loon alsmede van de dientengevolge niet uitbetaalde vakantie-uitkeringen, vermeerderd met het bedrag aan premies dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen bij uitbetaling daarover op grond van enige wet verschuldigd zou zijn en dat niet op de uitkeringen in mindering kan worden gebracht, aan ’s Rijks kas afgedragen.

  • 5 Onze Minister kan bepalen dat het tweede lid geen toepassing vindt ten aanzien van bepaalde groepen personen.

  • 6 Onze Minister kan met betrekking tot dit artikel nadere, en voor bijzondere gevallen, zonodig afwijkende regels stellen.

Artikel 47

  • 1 Degene, wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 45 %, in verband met het bepaalde in artikel 43, eerste lid, is ingetrokken, heeft, indien hij binnen vier weken na de dag, met ingang van welke de uitkering is ingetrokken, weer arbeidsongeschikt wordt, aanspraak op heropening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering.

  • 2 Het bepaalde in het vorige lid is mede van toepassing met betrekking tot degene, wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 45 %, in verband met het bepaalde in artikel 43, eerste lid, is ingetrokken, indien hij weer arbeidsongeschikt wordt binnen 4 weken na de dag, met ingang van welke die uitkering, welke voordien was berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 45 %, wegens afneming van de arbeidsongeschiktheid is herzien naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 45%.

  • 3 Degene, wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 45 %, in verband met het bepaalde in artikel 43, eerste lid, is ingetrokken met ingang van een dag, die gelegen is binnen vier weken na de dag, met ingang waarvan die uitkering werd toegekend of wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid werd herzien, heeft, indien hij binnen die periode van vier weken weer arbeidsongeschikt wordt, aanspraak op heropening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering. Artikel 39, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 4 Degene, wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 45 %, in verband met het bepaalde in artikel 43, eerste lid, is ingetrokken, heeft, onverminderd het bepaalde in het tweede en het derde lid, indien hij binnen vier weken na de dag, met ingang van welke de uitkering is ingetrokken, weer arbeidsongeschikt wordt, niet kennelijk uit een andere oorzaak dan die, waaruit de arbeidsongeschiktheid, ter zake waarvan de ingetrokken uitkering werd genoten, is voortgekomen, aanspraak op heropening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering.

  • 5 De heropening gaat in op de dag, met ingang van welke de betrokkene weer arbeidsongeschikt is geworden en vindt plaats naar de mate van arbeidsongeschiktheid op die dag.

  • 7 De arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt op aanvraag of ambtshalve heropend.

Artikel 47a

  • 1 De persoon, wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van artikel 43b, eerste lid, is ingetrokken, heeft vanaf de dag:

    • a. dat hij in Nederland woont; of

    • b. waarop een verdrag in werking is getreden dan wel een besluit van een volkenrechtelijke organisatie van kracht is geworden in het land waar betrokkene woont, op grond waarvan recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering kan bestaan;

    met inachtneming van de bepalingen van de wet aanspraak op heropening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, indien hij op die dag arbeidsongeschikt is.

  • 2 Aanspraak op heropening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft eveneens de persoon, bedoeld in het eerste lid, die op de in dat lid bedoelde dag niet arbeidsongeschikt is, doch ten aanzien van wie dit wel het geval is binnen vier weken na afloop van dat tijdvak.

Artikel 47b

  • 1 De persoon, wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van artikel 43, vijfde lid, is ingetrokken, heeft vanaf de dag dat hij in vrijheid wordt gesteld met inachtneming van de bepalingen van deze wet aanspraak op heropening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, indien hij op die dag arbeidsongeschikt is.

  • 2 Aanspraak op heropening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft eveneens de persoon, bedoeld in het eerste lid, die op de in dat lid bedoelde dag niet arbeidsongeschikt is, doch ten aanzien van wie dit wel het geval is binnen vier weken na afloop van dat tijdvak.

  • 4 Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorieën personen waarbij tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel buiten een justitiële inrichting plaatsvindt.

Artikel 48

  • 1 De arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt heropend door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

  • 2 De heropende arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt beschouwd als een voortzetting van de ingetrokken uitkering. Voor de toepassing van de artikelen 38, derde lid, 39, eerste lid, onderdeel c, en 39a wordt daarbij met herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering wegens afneming van de arbeidsongeschiktheid gelijk gesteld intrekking van de arbeidsongeschiktheidsuitkering.

  • 3 Voor de berekening van de heropende arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt als dagloon of vervolgdagloon beschouwd het dagloon of vervolgdagloon, waarnaar de ingetrokken uitkering op de dag van ingang van de heropende uitkering zou zijn berekend, indien de uitkering niet was ingetrokken, tenzij hernieuwde vaststelling van een dagloon overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens artikel 14 en met inachtneming van artikel 15 tot een hoger dagloon of vervolgdagloon leidt, in welk geval de heropende uitkering aan de hand van dit dagloon of vervolgdagloon wordt berekend.

Artikel 49

  • 1 De arbeidsongeschiktheidsuitkering neemt een einde met ingang van de eerste dag van de maand, waarin de betrokkene de leeftijd van 65 jaar bereikt.

  • 2 Toekenning of heropening van arbeidsongeschiktheidsuitkering vindt niet plaats, indien de uitkering onderscheidenlijk de heropening zou ingaan op of na de in het eerste lid bedoelde dag.

Artikel 50

  • 1 De arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt betaalbaar gesteld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De betaling geschiedt als regel in termijnen van niet langer dan een maand.

  • 2 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan een uitkering als bedoeld in het eerste lid, over een door hem te bepalen tijdvak bij wege van voorschot betaalbaar stellen, indien onzekerheid bestaat over het recht op of de hoogte van de uitkering of de hoogte van het te betalen bedrag aan uitkering. Een verleend voorschot wordt verrekend met het definitief vastgestelde bedrag aan uitkering dat over het desbetreffende tijdvak wordt betaald.

  • 3 Onverminderd het tweede lid, schort het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de betaling van de arbeidsongeschiktheidsuitkering op of schorst het de betaling, indien het op grond van duidelijke aanwijzingen van oordeel is of het gegronde vermoeden heeft dat:

    • a. het recht op uitkering niet of niet meer bestaat;

    • b. recht op een lagere uitkering bestaat;

    • c. degene, aan wie een arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend of zijn wettelijke vertegenwoordiger een verplichting als bedoeld in artikel 25, 28 of 80 niet of niet behoorlijk is nagekomen.

  • 4 In geval de arbeidsongeschiktheidsuitkering in het buitenland wordt uitbetaald worden de daaraan verbonden kosten van overmaking op de uitkering in mindering gebracht.

  • 5 Wanneer degene, aan wie een arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend, een ander machtigt om de uitkering in ontvangst te nemen, onderscheidenlijk een verleende machtiging intrekt, wordt daaraan gevolg gegeven met ingang van een betalingstermijn, aanvangende na de dag waarop de machtiging wordt ingediend, onderscheidenlijk waarop van haar intrekking mededeling wordt gedaan, doch niet later dan de eerste dag van de tweede maand na de dag van indiening onderscheidenlijk intrekking der machtiging.

  • 6 Onze Minister kan regelen vaststellen inzake de betaalbaarstelling van de arbeidsongeschiktheidsuitkering door organen, welke belast zijn met de uitbetaling van invaliditeitsuitkering of van pensioen uit anderen hoofde dan ingevolge deze wet.

  • 7 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is bevoegd om, onder door hem te stellen voorwaarden, op verzoek van de in het vorige lid bedoelde organen, gelijktijdig met de arbeidsongeschiktheidsuitkering, invaliditeitsuitkeringen of pensioenen, verschuldigd door die organen, betaalbaar te stellen.

  • 8 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen stelt regels omtrent de betaalbaarstelling van de arbeidsongeschiktheidsuitkering in gevallen waarin de werknemer recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering over een periode waarover hij tevens een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangt.

Artikel 50a

  • 1 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen schort de betaling van een uitkering ingevolge deze wet op indien degene aan wie uitkering is toegekend een vreemdeling is die niet rechtmatig in Nederland verblijf houdt als bedoeld in artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000.

  • 2 De betaling van een uitkering ingevolge deze wet wordt hervat indien betrokkene daartoe een aanvraag indient en het het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is gebleken dat hij feitelijk buiten Nederland woont of verblijf houdt.

Artikel 51

Voor zover betreft het in ontvangst nemen van een uitkering ingevolge deze wet en het verlenen van kwijting voor de betaling daarvan, wordt een minderjarige met een meerderjarige gelijkgesteld. Indien de wettelijke vertegenwoordiger zich tegen de betaling aan de minderjarige schriftelijk verzet bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen geschiedt de uitbetaling aan de wettelijke vertegenwoordiger.

Artikel 53

  • 1 Na het overlijden van degene, aan wie een arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend, wordt met ingang van de dag na het overlijden, de arbeidsongeschiktheidsuitkering in de vorm van een overlijdensuitkering uitbetaald:

    • a. aan de langstlevende van de echtgenoten;

    • b. bij ontstentenis van de in onderdeel a bedoelde persoon, aan de minderjarige kinderen tot wie de overledene in familierechtelijke betrekking stond;

    • c. bij ontstentenis van de in de onderdelen a en b bedoelde personen, aan degenen ten aanzien van wie de overledene grotendeels in de kosten van het bestaan voorzag en met wie hij in gezinsverband leefde.

  • 2 Met degene aan wie een arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend, wordt voor de toepassing van dit artikel gelijkgesteld, degene wiens overlijden heeft plaats gevonden in de maand waarin hij de leeftijd van 65 jaar zou hebben bereikt doch voor het bereiken van deze leeftijd is overleden, en die uitsluitend ingevolge artikel 49, over de dag van zijn overlijden geen recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering had.

  • 3 De overlijdensuitkering is gelijk aan het bedrag van de arbeidsongeschiktheidsuitkering over één maand, doch niet over de zaterdagen en zondagen, berekend naar de hoogte van die uitkering op de dag of laatstelijk voor de dag van overlijden, van degene aan wie die arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend.

  • 4 In verband met het overlijden van degene aan wie een arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend, is artikel 49, eerste lid, niet van toepassing.

  • 5 De overlijdensuitkering wordt op verzoek aan de rechthebbende of rechthebbenden genoemd in het eerste lid, door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen uitbetaald.

  • 6 De overlijdensuitkering wordt in een bedrag ineens uitbetaald.

  • 7 Het bedrag van de overlijdensuitkering wordt verminderd met het bedrag aan arbeidsongeschiktheidsuitkering dat, over na het overlijden gelegen dagen reeds is uitbetaald.

Artikel 54

  • 2 Indien degene, aan wie een arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend, in een inrichting ter verpleging van geesteszieken of van zwakzinnigen is opgenomen en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, van de desbetreffende inrichting of van de gemeente die de opnamekosten betaalt, het verzoek ontvangt om de arbeidsongeschiktheidsuitkering aan die inrichting of die gemeente uit te betalen, is het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen bevoegd dat verzoek zonder het stellen van andere voorwaarden in te willigen.

  • 3 Indien het eerste lid toepassing vindt, heeft de in het tweede lid bedoelde bevoegdheid betrekking op het gedeelte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, dat niet aan het College voor zorgverzekeringen, genoemd in artikel 1a van de Ziekenfondswet wordt uitbetaald.

Artikel 56

De termijnen van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, welke niet zijn ingevorderd binnen twee jaren na de dag der betaalbaarstelling, worden niet meer uitbetaald.

Artikel 57

  • 1 De uitkering die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 36a onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen van de belanghebbende teruggevorderd.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten van terugvordering of van verdere terugvordering af te zien, indien de belanghebbende:

    • a. gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;

    • b. gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;

    • c. gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of

    • d. een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in één keer aflost.

  • 3 De in het tweede lid, onder a en b, genoemde termijn is drie jaar indien:

  • 4 Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

  • 5 Het besluit tot terugvordering vermeldt hetgeen wordt teruggevorderd, de termijn of termijnen waarbinnen moet worden betaald, alsmede dat het besluit bij gebreke van tijdige betaling zal worden tenuitvoergelegd op de wijze als omschreven in artikel 57a.

  • 6 Degene van wie wordt teruggevorderd is verplicht desgevraagd aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de inlichtingen te verstrekken die voor de terugvordering van belang zijn.

  • 7 In afwijking van het eerste lid kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, onder voorwaarden die Onze Minister kan stellen, besluiten van terugvordering af te zien indien het terug te vorderen bedrag een door Onze Minister vast te stellen bedrag niet te boven gaat.

Artikel 57a

  • 2 Artikel 29g is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat indien het gemiddeld inkomen van de belanghebbende gedurende drie jaar de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de aflossingsbedragen lager vaststelt.

§ 2a. Vakantie-uitkering

Artikel 59a

Degene, die recht heeft op arbeidsongeschiktheidsuitkering, heeft recht op een vakantie-uitkering.

Artikel 59b

  • 1 De vakantie-uitkering bedraagt 8 pct. van het bedrag aan arbeidsongeschiktheidsuitkering, waarop recht bestond in de periode van twaalf maanden, voorafgaande aan de maand mei.

  • 2 Indien artikel 44 is toegepast, wordt onder het bedrag aan arbeidsongeschiktheidsuitkering als bedoeld in het eerste lid verstaan het bedrag van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, nadat artikel 44 is toegepast.

  • 3 De uitbetaling van de vakantie-uitkering vindt eenmaal per jaar ambtshalve plaats in de maand mei.

  • 4 Indien het percentage van de vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, wordt gewijzigd, wordt het percentage van de in het eerste lid bedoelde vakantie-uitkering, alsmede de noemer van de in de artikelen 21, tweede lid en 22, bedoelde breuk dienovereenkomstig aangepast. Het gewijzigde percentage wordt in aanmerking genomen over de uitkering waarop recht bestaat over de periode aanvangende met de dag waarop de wijziging ingaat. Het aldus gewijzigde percentage en de aldus gewijzigde noemer treden in de plaats van het in het eerste lid genoemde percentage onderscheidenlijk de in de artikelen 21, tweede lid en 22, genoemde noemer.

Artikel 59c

Onze Minister kan nadere, zo nodig van het bepaalde in artikel 59b, eerste lid, afwijkende regelen stellen ter berekening van de vakantie-uitkering van degene, wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering met toepassing van het bepaalde krachtens artikel 52 niet of niet ten volle wordt uitbetaald en die naast de uitkering ingevolge de wetgeving van een andere Mogendheid eveneens recht heeft op een vakantie-uitkering ingevolge die wetgeving.

Artikel 59d

Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 50, 53, 54, 56, 57 en 80 vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van de vakantie-uitkering voor zover bij of krachtens deze paragraaf niet anders is bepaald.

Artikel 59e

Onze Minister kan met betrekking tot het bepaalde in deze paragraaf nadere regelen stellen. Daarbij kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 59b, derde lid.

Hoofdstuk IIA. Garantieregeling voor oudere arbeidsongeschikten, samenloop, verstrekkingen die onvervreemdbaar zijn en verstrekkingen die niet vatbaar zijn voor beslag

Artikel 61

Indien een persoon die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering en op of na de dag waarop hij de leeftijd van 45 jaar heeft bereikt inkomsten uit arbeid in dienstbetrekking gaat verdienen in verband waarmee zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt beëindigd, binnen vijf jaar na de datum van werkaanvaarding opnieuw recht heeft op toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, wordt het aan die uitkering ten grondslag te leggen dagloon niet lager gesteld dan het dagloon of vervolgdagloon dat voor de berekening van de laatstelijk ontvangen loondervingsuitkering of vervolguitkering in aanmerking werd genomen, zoals dat vanaf de beëindiging tot aan de datum van de in dit artikel bedoelde toekenning op grond van artikel 15 van deze wet, al dan niet in verbinding met artikel 14 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, zou zijn herzien indien de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet was beëindigd.

Artikel 65

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ter voorkoming of beperking van samenloop van arbeidsongeschiktheidsuitkering met arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van andere wetten.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ter voorkoming of beperking van samenloop van arbeidsongeschiktheidsuitkering met uitkering op grond van de sociale wetgeving van de Nederlandse Antillen, Aruba of van een andere Mogendheid.

Artikel 65a

  • 1 De arbeidsongeschiktheidsuitkering en de vakantie-uitkering op grond van deze wet zijn onvervreemdbaar en niet vatbaar voor verpanding of belening.

  • 2 Volmacht tot ontvangst van een uitkering onder welke vorm of benaming ook verleend, is steeds herroepelijk.

  • 3 Elk beding, strijdig met dit artikel, is nietig.

Artikel 65b

Niet vatbaar voor beslag zijn:

Hoofdstuk III. De uitvoering der verzekering

§ 1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

Artikel 66

De werknemer is verzekerd bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

Artikel 67

Voor de toepassing van deze wet gelden aaneensluitende verzekeringen bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen als één verzekering.

Artikel 71

  • 1 Indien de werknemer meer dan één werkgever heeft, wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering betaald door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, ook indien één of meer werkgevers eigenrisicodrager zijn.

  • 2 In de situatie, bedoeld in het eerste lid, verhaalt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op de eigen risicodrager, naar rato van de loonsom en met inachtneming van het derde lid, de door hem verschuldigde arbeidsongeschiktheidsuitkering, alsmede de op grond van enige wet over deze uitkering verschuldigde premies die niet op deze uitkering in mindering kunnen worden gebracht.

  • 3 De arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt niet verhaald op de eigen risicodrager, indien de werknemer met behoud van hetzelfde loon bij die werkgever arbeid is blijven verrichten.

  • 4 Onze Minister kan omtrent de betaling en het verhaal regels stellen, zonodig in afwijking van dit artikel.

Artikel 71a

  • 2 De werkgever, bedoeld in het eerste lid, stelt binnen een door Onze Minister nader te bepalen termijn, in overeenstemming met de werknemer een plan van aanpak op. De afspraken die in het plan van aanpak zijn gemaakt worden door werkgever en werknemer nageleefd. Het plan van aanpak wordt periodiek geëvalueerd.

  • 3 Uiterlijk twee weken voordat de termijn is verstreken waarbinnen de belanghebbende op grond van artikel 34, derde lid, eerste volzin, zijn aanvraag voor toekenning van de arbeidsongeschiktheidsuitkering dient te doen stelt de werkgever, bedoeld in het eerste lid, in overleg met de werknemer een reïntegratieverslag op en verstrekt de werkgever hiervan een afschrift aan de werknemer.

  • 4 Indien artikel 19, zevende lid, toepassing heeft gevonden:

    • a. stelt de werkgever in overleg met de werknemer, indien hij nog geen reïntegratieverslag heeft opgesteld, in afwijking van het derde lid, het reïntegratieverslag uiterlijk 14 weken voor het verstrijken van de door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen vastgestelde verlengde wachttijd, bedoeld in artikel 19, zevende lid, op en verstrekt een afschrift daarvan aan de werknemer;

    • b. vult de werkgever in overleg met de werknemer, indien hij reeds een reïntegratieverslag heeft opgesteld dit reïntegratieverslag uiterlijk 14 weken voor het verstrijken van de door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen vastgestelde verlengde wachttijd, bedoeld in artikel 19, zevende lid, aan en verstrekt een afschrift daarvan aan de werknemer, tenzij de werknemer verzoekt dit, in verband met het doen van een aanvraag als bedoeld in artikel 34, derde lid, eerder te doen. De werkgever komt binnen twee weken aan dit verzoek tegemoet. Dit lid is van overeenkomstige toepassing bij een aanvraag voor de uitkering na toepassing van artikel 34a, tweede lid.

  • 5 Bij de uitvoering van het eerste tot en met het vierde lid laat de werkgever zich bijstaan door een arbodienst als bedoeld in de Arbeidsomstandighedenwet 1998.

  • 6 De werknemer verleent zijn medewerking bij het opstellen van het plan van aanpak en het opstellen van het reïntegratieverslag.

  • 7 Bij of krachtens ministeriële regeling kunnen regels met betrekking tot het eerste tot en met zesde lid worden gesteld.

  • 8 Indien bij de behandeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 34, derde lid, blijkt dat de werkgever zijn verplichting om een reïntegratieverslag op te stellen niet of niet volledig is nagekomen, stelt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de werkgever een termijn waarbinnen het reïntegratieverslag wordt verstrekt of aangevuld.

  • 9 Indien bij de behandeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 34, derde lid, en de beoordeling als bedoeld in artikel 34a blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond zijn verplichtingen op grond van het eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid dan wel de krachtens het zevende lid gestelde regels niet of niet volledig nakomt of onvoldoende reïntegratie-inspanningen heeft verricht stelt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een tijdvak vast, gedurende welke de werknemer jegens die werkgever recht op loon heeft op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek dan wel aanspraak op bezoldiging op grond van artikel XV, tweede lid, van de Wet terugdringing ziekteverzuim.

    Dit tijdvak is ten hoogste 52 weken en wordt afgestemd op de aard en ernst van het verzuim, alsmede op de periode die nodig wordt geacht om alsnog voldoende reïntegratie-inspanningen te leveren.

  • 10 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor de toepassing van het negende lid nadere regels worden gesteld.

Artikel 71b

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor de uitvoering van dit artikel.

§ 2. Arbeidsongeschiktheidsfonds en arbeidsongeschiktheidskas

Artikel 72

Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen beheert en administreert afzonderlijk de middelen tot dekking van de uitgaven, bedoeld in artikel 76, eerste lid, alsmede de middelen benodigd voor het vormen en in stand houden van een reserve, in de vorm van een Arbeidsongeschiktheidsfonds dat deel uitmaakt van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

Artikel 73

Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen beheert en administreert afzonderlijk de middelen tot dekking van de uitgaven, bedoeld in artikel 76, tweede lid, alsmede de middelen benodigd voor het vormen en in stand houden van een reserve, in de vorm van een Arbeidsongeschiktheidskas die deel uitmaakt van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

Hoofdstuk IIIA. Eigen risico dragen door de werkgever

Artikel 75

  • 1 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verleent aan een werkgever op aanvraag toestemming om het risico van betaling van de arbeidsongeschiktheidsuitkering zelf te dragen, indien de werkgever een schriftelijke garantie overlegt, waaruit blijkt dat een kredietinstelling of een verzekeraar zich jegens het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verplicht, op het eerste verzoek van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen waarbij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen schriftelijk meedeelt dat de verplichtingen die voortvloeien uit het zelf dragen van het risico niet worden nagekomen, die verplichtingen na te komen. De overheidswerkgever, bedoeld in artikel 1, onderdeel k, van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen, voorzover door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Financiën aangewezen, is ontheven van de verplichting tot het overleggen van een schriftelijke garantie, bedoeld in de eerste zin. De toestemming wordt niet verleend gedurende drie jaren nadat het door de werkgever zelf dragen van het in de eerste zin bedoelde risico is beëindigd.

  • 4 De schriftelijke garantie, bedoeld in het eerste lid, wordt voor onbepaalde tijd afgegeven, strekt zich uit tot rechtsopvolgers onder algemene titel van de eigen risicodrager en tot het risico dat overgaat op de verkrijgende werkgever, bedoeld in artikel 75b, vierde en zesde lid en bepaalt dat de desbetreffende kredietinstelling of verzekeraar de garantie kan beëindigen door schriftelijke opzegging bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

  • 6 De toestemming, bedoeld in het eerste lid, wordt verleend met ingang van 1 januari of 1 juli van enig jaar, mits de aanvraag ten minste dertien weken voor de desbetreffende datum is ingediend. Aan een startende werkgever wordt op zijn verzoek toestemming verleend met ingang van het tijdstip waarop deze start.

  • 7 Het door de werkgever zelf dragen van het risico, bedoeld in het eerste lid:

    • a. eindigt met ingang van de dag waarop de schriftelijke garantie, bedoeld in het eerste lid, eindigt, onderscheidenlijk met ingang van de dag waarop de eigen risicodrager in staat van faillissement is verklaard of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard dan wel de dag waarop hij ophoudt werkgever te zijn;

    • b. wordt door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op 1 januari of 1 juli van enig jaar beëindigd op aanvraag van de werkgever, mits deze aanvraag ten minste dertien weken voor de desbetreffende datum is ingediend;

    • c. kan door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen zonder aanvraag van de werkgever met onmiddellijke ingang worden beëindigd indien de rechtbank de noodregeling, bedoeld in hoofdstuk IX van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 onderscheidenlijk de bijzondere voorziening als bedoeld in hoofdstuk X van de Wet toezicht kredietwezen 1992 heeft uitgesproken over de betrokken verzekeraar onderscheidenlijk kredietinstelling.

  • 9 Aan een gemeente wordt geen toestemming verleend om het risico van betaling van de arbeidsongeschiktheidsuitkering zelf te dragen ten aanzien van werknemers die werkzaam zijn in een dienstbetrekking op grond van de Wet sociale werkvoorziening.

Artikel 75a

  • 1 De eigen risicodrager draagt gedurende de periode van vier jaar nadat de arbeidsongeschiktheidsuitkering is ingegaan het risico van de betaling van de arbeidsongeschiktheidsuitkering die is toegekend:

    • a. aan de werknemer die op de eerste dag van de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als bedoeld in artikel 19 van de Ziektewet tot de eigen risicodrager in dienstbetrekking stond en ter zake van die ongeschiktheid de wachttijd van 104 weken, bedoeld in artikel 19 heeft doorgemaakt;

    • b. met toepassing van artikel 43a, eerste lid, onderdeel a, nadat de arbeidsongeschiktheidsuitkering toegekend aan de werknemer, bedoeld in onderdeel a, is ingetrokken op grond van artikel 43, eerste lid;

    • c. met toepassing van artikel 43a, eerste lid, onderdeel b, aan de werknemer, bedoeld in onderdeel a, die aan het einde van de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte of gebreken, maar geen recht had op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering omdat hij niet arbeidsongeschikt was;

    • d. aan de werknemer, bedoeld in onderdeel a, ten aanzien van wie op grond van artikel 43a, vierde lid, onderdeel b, geen toepassing kan worden gegeven aan artikel 43a, eerste lid, als bedoeld in de onderdelen b en c.

  • 2 Indien de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt toegekend met toepassing van artikel 43a, eerste lid, of aan de werknemer, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, vangt de in het eerste lid bedoelde periode van vier jaar aan na het verstrijken van de wachttijd van 104 weken, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing indien de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt toegekend aan een werknemer die:

    • a. bij het aangaan van de dienstbetrekking, bedoeld in het eerste lid, arbeidsgehandicapte was als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten;

    • b. tot de dag waarop de arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend arbeidsgehandicapte is gebleven; en

    • c. een periode van zes jaar te rekenen vanaf de dag waarop de dienstbetrekking, bedoeld onder a, is aangegaan niet is verstreken.

    De periode van zes jaar, bedoeld onder c, is niet van toepassing indien de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt toegekend in aansluiting op een voordien op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen of de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten toegekende uitkering.

    Het eerste lid is evenmin van toepassing indien de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt toegekend aan een vervanger als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet arbeid en zorg, indien de verlofganger die hij vervangt in de verlofperiode arbeidsongeschikt is geworden en terzake van die ongeschiktheid recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft verkregen, of indien de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt toegekend aan een werknemer, voor wie een beschikking geldt als bedoeld in artikel 4a van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen waarin hij met betrekking tot de in de dienstbetrekking tot de eigenrisicodrager verrichte soort van werkzaamheden wordt aangemerkt als zelfstandige als bedoeld in artikel 4 van die wet, en het de eigenrisicodrager niet redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat deze tot hem in een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking stond.

  • 4 De eigen risicodrager betaalt, met inachtneming van artikel 71, de door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkering namens het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de werknemer, bedoeld in het eerste lid. Indien de eigen risicodrager de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet betaalt, betaalt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de arbeidsongeschiktheidsuitkering en verhaalt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen deze uitkering, alsmede de op grond van enige wet over deze uitkering verschuldigde premies die niet op deze uitkering in mindering kunnen worden gebracht, op de eigen risicodrager.

  • 5 Indien de door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkering geheel of ten dele niet aan de werknemer, bedoeld in het eerste lid, wordt betaald wegens het genieten van loon als bedoeld in artikel 44, derde lid, wordt na afloop van een kalenderkwartaal het gezamenlijke bedrag van de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen en de niet uitbetaalde vakantie-uitkeringen, vermeerderd met het bedrag aan premies dat de eigen risicodrager bij wel-uitbetaling daarover op grond van enige wet verschuldigd zou zijn en dat niet op de uitkeringen in mindering kan worden gebracht, door de eigen risicodrager aan ’s Rijks kas afgedragen.

  • 6 Indien een arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt toegekend direct aansluitend op een wachttijd die op grond van artikel 19, zevende lid, is verlengd, wordt de duur van de verlenging van de wachttijd in mindering gebracht op de periode van vier jaar bedoeld in het eerste lid.

Artikel 75b

  • 1 Indien een werkgever eigen risicodrager wordt, wordt het risico van de betaling van de arbeidsongeschiktheidsuitkering aan de werknemer, bedoeld in artikel 75a, die is ingegaan vóór de dag waarop deze werkgever eigen risicodrager wordt, vanaf die dag door de eigen risicodrager gedragen, overeenkomstig artikel 75a.

  • 2 In geval van overgang van een onderneming in de zin van artikel 662 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede in geval van een dergelijke overgang bij faillissement, waarbij de werkgever die de onderneming overdraagt geen eigen risicodrager is en de werkgever die de onderneming verkrijgt eigen risicodrager is of wordt, wordt door de eigen risicodrager het in het derde lid beschreven risico zelf gedragen.

  • 3 Het tweede lid betreft het risico van de betaling van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, overeenkomstig artikel 75a, die is of wordt toegekend aan de werknemer die op de eerste dag van de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid in dienstbetrekking stond tot de werkgever die de onderneming heeft overgedragen.

  • 4 Indien de werkgever wiens onderneming wordt overgenomen als bedoeld in het tweede lid eigen risicodrager is, gaat het risico van de betaling van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, overeenkomstig artikel 75a, die is of wordt toegekend aan de werknemer die op de eerste dag van de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid in dienstbetrekking stond tot de werkgever die de onderneming heeft overgedragen, over op de werkgever die de onderneming verkrijgt, ook indien hij geen eigen risicodrager is.

  • 5 Indien het zelf dragen van het risico eindigt of wordt beëindigd anders dan als gevolg van overgang van onderneming van de werkgever, bedoeld in het vierde lid, blijft de werkgever het risico van de betaling van de arbeidsongeschiktheidsuitkering dragen, overeenkomstig artikel 75a, die is of wordt toegekend aan de werknemer die op de eerste dag van de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid tot hem in dienstbetrekking stond. Indien de werkgever in staat van faillissement is verklaard, of indien ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel indien hij ophoudt werkgever te zijn, betaalt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de in de eerste zin bedoelde arbeidsongeschiktheidsuitkering en verhaalt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen deze uitkering, alsmede de op grond van enige wet over deze uitkering verschuldigde premies die niet op deze uitkering in mindering kunnen worden gebracht, op de kredietinstelling of verzekeraar, bedoeld in artikel 75, eerste lid.

  • 6 Indien de onderneming van de werkgever, bedoeld in het vijfde lid, wordt overgenomen als bedoeld in het tweede lid en de werkgever die de onderneming verkrijgt geen eigen risicodrager is, gaan de verplichtingen met betrekking tot de betaling van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, bedoeld in het vijfde lid, over op de laatstgenoemde werkgever.

  • 7 Indien slechts een deel van een onderneming als bedoeld in het tweede lid overgaat, vindt het tweede lid toepassing naar rato van het deel van de loonsom dat het overgegane deel van de onderneming deel uitmaakte van de gehele onderneming in het kalenderjaar voorafgaande aan dat van overgang, doch blijft de betaling van een arbeidsongeschiktheidsuitkering als bedoeld in het derde lid berusten bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verhaalt op de eigen risicodrager de door hem op grond van de eerste zin verschuldigde arbeidsongeschiktheidsuitkering, alsmede de op grond van enige wet over deze uitkering verschuldigde premies die niet op deze uitkering in mindering kunnen worden gebracht.

  • 8 Indien slechts een deel van een onderneming als bedoeld in het vierde en zesde lid overgaat, blijft het risico van de betaling van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, bedoeld in het vierde en zesde lid, berusten bij de werkgever die een deel van de onderneming overdraagt.

Artikel 75c

  • 1 De eigen risicodrager is over het loon van de tot hem in dienstbetrekking staande werknemers, de gedifferentieerde premie, bedoeld in artikel 78, eerste lid, en over de door hem te betalen arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, de vervangende premie, bedoeld in artikel 78, zesde lid, niet verschuldigd.

  • 2 De startende werkgever, bedoeld in artikel 75, zesde lid, is in afwachting van de door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te verlenen toestemming, bedoeld in artikel 75, eerste lid, over het loon van de tot hem in dienstbetrekking staande werknemers, de gedifferentieerde premie, bedoeld in artikel 78, eerste lid, niet verschuldigd.

  • 3 De eigen risicodrager die ter dekking van het risico, bedoeld in artikel 75a, eerste lid, een verzekering heeft afgesloten, mag de door hem ter zake van die verzekering verschuldigde premie niet verhalen op de werknemer. Elk beding waarbij van de eerste zin wordt afgeweken is nietig.

  • 4 In afwijking van de vorige leden is over het loon van de werknemer van de eigenrisicodrager, op wie artikel 76a, tweede lid, van toepassing is, de gedifferentieerde premie, bedoeld in artikel 78, eerste lid, verschuldigd.

Artikel 75d

  • 1 De eigen risicodrager is niet verplicht tot het doen van de aangifte van ongeschiktheid tot werken, bedoeld in artikel 38 van de Ziektewet.

  • 2 De eigen risicodrager doet, uiterlijk acht maanden nadat de ongeschiktheid tot werken van een werknemer voor wie hij het risico, bedoeld in artikel 75a, eerste lid, draagt zijn verstreken, aangifte van die ongeschiktheid bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De werkgever geeft daarbij de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken op. Voor het bepalen van het tijdvak van acht maanden worden tijdvakken van ongeschiktheid tot werken samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen. Bij de vaststelling van zowel het tijdvak van acht maanden als de periode van vier weken blijven perioden, waarin uitkering in verband met zwangerschap of bevalling op grond van artikel 3:7, eerste lid, 3:8, of 3:10, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg wordt genoten, buiten beschouwing.

  • 3 Onverminderd het tweede lid doet de eigen risicodrager aangifte van de ongeschiktheid tot werken van een werknemer voor wie hij het in artikel 75a, eerste lid, bedoelde risico draagt, op de laatste werkdag voordat de dienstbetrekking eindigt.

Artikel 75f

  • 1 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen brengt bij de eigen risicodrager de kosten in rekening ter zake van:

    • a. de beoordeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 75, eerste lid;

    • b. de betaling van de uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en het verhaal op de eigen risicodrager, bedoeld in artikel 75a, vierde lid.

  • 2 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen vergoedt aan de eigen risicodrager op aanvraag de schade die deze lijdt door toepassing van artikel 36b, eerste lid.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid.

Artikel 75g

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere en zonodig afwijkende regels worden gesteld met betrekking tot dit hoofdstuk.

Hoofdstuk IV. Financiering

§ 1. Middelen tot dekking van de uitgaven

Artikel 76

  • 1 De middelen tot dekking van de uitgaven ten laste van het Arbeidsongeschiktheidsfonds, alsmede de middelen benodigd voor het vormen en in stand houden van een reserve in het Arbeidsongeschiktheidsfonds, worden verkregen door het heffen van de in artikel 76a, onderdeel a, bedoelde basispremie.

  • 2 De middelen tot dekking van de uitgaven ten laste van de Arbeidsongeschiktheidskas, alsmede de middelen benodigd voor het vormen en in stand houden van een reserve in de Arbeidsongeschiktheidskas, worden verkregen door het heffen van de in artikel 76a, onderdeel b, bedoelde gedifferentieerde premie.

Artikel 76a

  • 1 De premie, die door de werkgever verschuldigd is, bestaat uit:

    • a. een basispremie, waarop de artikelen 76b, 77, 77a, 79a en 79b van toepassing zijn;

    • b. een gedifferentieerde premie, waarop de artikelen 76b, 78 en 79b van toepassing zijn.

  • 2 In afwijking van het eerste lid is de premie verschuldigd door de werknemer indien:

Artikel 76b

  • 1 De werkgever betaalt de basispremie en de gedifferentieerde premie aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

  • 2 De werkgever mag de door hem verschuldigde premie niet verhalen op de werknemer. Elk beding waarbij van de eerste zin wordt afgeweken is nietig.

  • 3 Indien artikel 76a, tweede lid, van toepassing is, betaalt, in afwijking van het eerste lid, de werknemer de basispremie en de gedifferentieerde premie aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

Artikel 76c

Ten gunste van het Arbeidsongeschiktheidsfonds komen:

Artikel 76d

  • 1 Ten laste van het Arbeidsongeschiktheidsfonds komen, met inachtneming van artikel 76f:

    • a. de door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te betalen arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, alsmede de op grond van enige wet over deze uitkeringen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verschuldigde premies, die niet op deze uitkeringen in mindering kunnen worden gebracht;

    • b. de kosten die zijn verbonden aan de uitvoering van deze wet;

    • c. de gelden die door toepassing van artikel 79 worden overgeheveld naar de Arbeidsongeschiktheidskas;

    • d. de in artikel XIII van de Wet afschaffing malus en bevordering reïntegratie bedoelde bonusuitkeringen;

    • e. het gezamenlijke bedrag van de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen en de vakantie-uitkeringen die niet zijn uitbetaald wegens het genieten van loon als bedoeld in artikel 44, derde lid, en dat op grond van artikel 44, vierde lid, wordt afgedragen aan 's Rijks kas, vermeerderd met het bedrag aan premies dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen bij wel-uitbetaling daarover op grond van enige wet verschuldigd zou zijn en dat niet op de uitkeringen in mindering kan worden gebracht;

    • f. het op grond van artikel 42 van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten aan het Reïntegratiefonds af te dragen bedrag;

    • g. bij ministeriële regeling te bepalen kosten in verband met de overgang van personeel en vermogensbestanddelen naar de Centrale organisatie werk en inkomen voor het verrichten van werkzaamheden gericht op de bevordering van inschakeling in de arbeid van arbeidsgehandicapten in de zin van artikel 2 van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten;

    • i. de bedragen die op grond van artikel 79a op de door werkgevers verschuldigde premies in mindering wordt gebracht.

  • 2 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen bezigt de middelen die zijn gereserveerd ten behoeve van het Arbeidsongeschiktheidsfonds niet tot bestrijding van uitgaven ten laste van het Arbeidsongeschiktheidsfonds dan met toestemming van Onze Minister.

Artikel 76e

Ten gunste van de Arbeidsongeschiktheidskas komen:

Artikel 76f

  • 1 Ten laste van de Arbeidsongeschiktheidskas komen gedurende de periode van vier jaar te rekenen vanaf de dag waarop een arbeidsongeschiktheidsuitkering is ingegaan:

    • a. de door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te betalen arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, alsmede de op grond van enige wet over deze uitkeringen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verschuldigde premies die niet op deze uitkeringen in mindering kunnen worden gebracht;

    • b. het gezamenlijke bedrag van de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen en de vakantie-uitkeringen die in de in de aanhef bedoelde periode niet zijn uitbetaald wegens het genieten van loon als bedoeld in artikel 44, derde lid, en dat op grond van artikel 44, vierde lid, wordt afgedragen aan ’s Rijks kas, vermeerderd met het bedrag aan premies dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen bij wel-uitbetaling daarover op grond van enige wet verschuldigd zou zijn en dat niet op de uitkeringen in mindering kan worden gebracht.

  • 4 Indien een arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt toegekend direct aansluitend op een wachttijd die op grond van artikel 19, zevende lid, is verlengd, wordt de duur van de verlenging van de wachttijd in mindering gebracht op de periode van vier jaar bedoeld in het eerste lid.

  • 6 Het eerste lid is niet van toepassing indien:

    • a. het een arbeidsongeschiktheidsuitkering betreft die op grond van artikel 71, eerste lid, door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen wordt betaald en op grond van artikel 71, derde lid, niet op een eigen risicodrager wordt verhaald;

    • b. het een arbeidsongeschiktheidsuitkering betreft die op grond van artikel 75a, vierde lid, door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen wordt betaald en niet kan worden verhaald op een kredietinstelling of verzekeraar als bedoeld in artikel 75; of

    • c. het een arbeidsongeschiktheidsuitkering, anders dan bedoeld in het tweede of derde lid, betreft, toegekend aan een werknemer die:

      • 1°. bij het aangaan van de dienstbetrekking waaruit de arbeidsongeschiktheid is ontstaan, arbeidsgehandicapte was als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten;

      • 2°. tot de dag waarop de arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend arbeidsgehandicapte is gebleven; en

      • 3°. een periode van zes jaar te rekenen vanaf de dag waarop de dienstbetrekking, bedoeld onder 1, is aangegaan niet is verstreken.

      De periode van zes jaar, bedoeld onder 3, is niet van toepassing indien de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt toegekend in aansluiting op een voordien op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen of de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten toegekende uitkering.

      Het eerste lid is evenmin van toepassing indien de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt toegekend aan een vervanger als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet arbeid en zorg, indien de verlofganger die hij vervangt in de verlofperiode arbeidsongeschikt is geworden en terzake van die ongeschiktheid recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft verkregen.

  • 7 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen bezigt de middelen die zijn gereserveerd ten behoeve van de Arbeidsongeschiktheidskas niet tot bestrijding van uitgaven ten laste van de Arbeidsongeschiktheidskas dan met toestemming van Onze Minister.

  • 8 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere en zonodig afwijkende regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.

§ 2. De basispremie

Artikel 77

  • 1 De basispremie wordt door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen geheven in een overeenkomstig dit artikel vastgesteld percentage van het loon dat, in het tijdvak waarover de betaling loopt, is genoten door de werknemer.

  • 2 Onze Minister stelt voor de berekening van de basispremie een voor alle takken van bedrijf en beroep gelijk percentage vast, alsmede de periode waarvoor dit percentage zal gelden.

Artikel 77a

  • 1 Indien een herziening van het in artikel 77 bedoelde percentage ingaat op een ander tijdstip dan met ingang van 1 januari, gaat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen bij de berekening en de inning van de premie uit van een door Onze Minister voor alle takken van bedrijf en beroep vast te stellen gemiddeld percentage dat zal gelden voor het gehele kalenderjaar.

  • 2 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan, in afwijking van het eerste lid, in bijzondere gevallen, onder goedkeuring van Onze Minister, voor een of meer sectoren uitgaan van de percentages, bedoeld in artikel 77.

§ 3. De gedifferentieerde premie

Artikel 78

  • 1 De gedifferentieerde premie wordt door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen geheven in een overeenkomstig dit artikel vastgesteld percentage van het loon dat, in het tijdvak waarover de betaling loopt, is genoten door de werknemer.

  • 2 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen stelt, onder goedkeuring van Onze Minister:

    • a. voor de berekening van de gedifferentieerde premie een voor alle takken van bedrijf en beroep gelijk rekenpercentage vast, alsmede de periode waarover dit percentage zal gelden;

    • b. voor de berekening van het rekenpercentage, bedoeld in onderdeel a, een voor alle takken van bedrijf en beroep gelijk gemiddeld percentage vast, alsmede de periode waarover dit percentage zal gelden.

  • 3 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen stelt elk jaar met ingang van 1 januari een opslag of korting vast waarmee het in het tweede lid, onderdeel a, bedoelde percentage wordt verhoogd respectievelijk verlaagd. Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het vijfde lid, kan worden bepaald dat de opslag of korting voor een werkgever dan wel voor categorieën van werkgevers wordt vastgesteld, waarbij de korting of opslag voor categorieën van werkgevers kan verschillen of op nihil kan worden vastgesteld. Indien een werkgever met toepassing van de artikelen 97l en 97m van de Werkloosheidswet is aangesloten bij verschillende sectoren, wordt voor elk bedrijfsonderdeel van de werkgever waar werkzaamheden worden verricht die behoren tot een afzonderlijke sector de opslag of korting toegepast als was dat bedrijfsonderdeel een afzonderlijke werkgever.

  • 4 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen stelt in geval van overgang van een onderneming in de zin van artikel 662 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede in geval van een dergelijke overgang bij faillissement, de vastgestelde opslag of korting, bedoeld in het derde lid, opnieuw vast voor de werkgever die een onderneming of een deel daarvan verkrijgt en voor de werkgever die een deel van zijn onderneming overdraagt.

  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld:

    • a. omtrent de wijze waarop het rekenpercentage, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, en het gemiddelde percentage, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, worden vastgesteld;

    • b. omtrent de wijze waarop de in het derde of vierde lid bedoelde opslag of korting door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen wordt berekend;

    • c. omtrent de percentages die op grond van dit artikel ten hoogste aan een werkgever in rekening mogen worden gebracht en omtrent de percentages die op grond van dit artikel ten minste aan een werkgever in rekening moeten worden gebracht.

  • 7 Behalve voor degene die loon ontvangt uit een dienstbetrekking op grond van de Wet sociale werkvoorziening wordt het zesde lid niet toegepast ingeval het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de uitkering, vermeerderd met de daarover door de werkgever verschuldigde premies betaalt aan de werkgever, bedoeld in artikel 8, 9 of 11 van deze wet en in artikel 9, 10 of 12 van de Werkloosheidswet en de Ziektewet, onafhankelijk van het voortbestaan van de dienstbetrekking met die werkgever.

  • 8 In afwijking van het eerste lid wordt over het loon van de werknemer van de eigenrisicodrager, op wie artikel 76a, tweede lid, van toepassing is, de gedifferentieerde premie vastgesteld op het percentage, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a.

  • 9 Indien Onze Minister zijn goedkeuring onthoudt aan een door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op grond van het tweede lid, onderdeel a of onderdeel b, vastgesteld percentage of vastgestelde periode, stelt hij het percentage of de periode vast.

Artikel 79

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de overheveling van gelden uit het Arbeidsongeschiktheidsfonds naar de Arbeidsongeschiktheidskas.

§ 4. Premiekorting

Artikel 79a

  • 1 Het uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen heft op het loon van de werknemer geen basispremie als bedoeld in artikel 77:

    • a. indien de werkgever die werknemer in dienst neemt, terwijl die werknemer een leeftijd van 50 jaar of ouder heeft;

    • b. indien die werknemer bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 54,5 jaar heeft bereikt.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van een goede uitvoering van het eerste lid.

Artikel 79b

  • 1 De werkgever wordt, op diens aanvraag, voor zolang de dienstbetrekking duurt doch ten hoogste gedurende de eerste drie jaar vanaf de aanvang van de dienstbetrekking voor de werknemer die op de dag van aanvang van die dienstbetrekking een arbeidsgehandicapte is als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten een korting toegekend van € 1021 per jaar op de door hem verschuldigde premie, bedoeld in artikel 76a. Een aanvraag als bedoeld in dit lid wordt binnen één jaar na aanvang van de dienstbetrekking gedaan.

  • 2 De werkgever wordt, op diens aanvraag, met betrekking tot de werknemer die arbeidsgehandicapte is geworden als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten, voor zolang de dienstbetrekking duurt doch ten hoogste gedurende één jaar nadat die werknemer zijn eigen arbeid of een andere functie bij dezelfde werkgever geheel of gedeeltelijk heeft hervat dan wel gedurende één jaar nadat diens arbeidsplaats is aangepast tot behoud, herstel of ter bevordering van de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid van die werknemer, een korting toegekend van € 1021 per jaar op de door hem verschuldigde premie, bedoeld in artikel 76a. Een aanvraag als bedoeld in dit lid wordt binnen één jaar nadat de werknemer zijn eigen arbeid of een andere functie bij dezelfde werkgever geheel of gedeeltelijke heeft hervat dan wel binnen één jaar nadat de arbeidsplaats is aangepast gedaan.

  • 3 Het eerste en tweede lid zijn slechts van toepassing indien het loon van de werknemer over het kalenderjaar tenminste 50% van het naar een jaarbedrag herleide minimumloon bedraagt zoals dat voor de werknemer gold op 1 januari van het desbetreffende kalenderjaar. Voor de werknemer wiens loon minder dan 50% van het hiervoor bedoelde minimumloon bedraagt, geldt een bedrag van € 227. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld omtrent de verdeling van de korting over de premies op grond van deze wet. Onverminderd het eerste en tweede lid en de tweede volzin, wordt de werkgever een korting op de verschuldigde premie toegekend van € 680 voor de werknemer die tevens jonggehandicapte is als bedoeld in artikel 5 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening en diegenen die na rea-toets recht hebben op het rea-instrumentarium en bij wie hun beperking al voor hun 17e verjaardag bestond.

  • 4 Een aanvraag als bedoeld in het tweede lid wordt slechts in behandeling genomen als de werkgever gelijktijdig met de aanvraag een plan van aanpak als bedoeld in artikel 71a overlegt.

  • 5 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder loon niet verstaan een uitkering krachtens de verplichte verzekering op grond van deze wet alsmede de toeslag daarop op grond van de Toeslagenwet.

  • 6 Bij ministeriële regeling worden nadere en zo nodig afwijkende regels gesteld met betrekking tot de gevallen waarin en de situaties waaronder bij onderbrekingen van het dienstverband dan wel bij opeenvolgende dienstverbanden bij dezelfde dan wel een andere werkgever, in afwijking van het eerste en tweede lid wel premie verschuldigd is.

  • 7 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van een goede uitvoering van het eerste, tweede en derde lid.

  • 8 Bij ministeriële regeling kunnen de bedragen, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, worden gewijzigd.

  • 9 Indien de toepassing van dit artikel er toe zou leiden dat een negatieve premie wordt geheven, wordt de premie op nihil vastgesteld.

Hoofdstuk V. Het verstrekken van inlichtingen

Artikel 80

Degene, die de wachttijd, bedoeld in artikel 19 doormaakt, dan wel aanspraak maakt op of in het genot is van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, diens wettelijke vertegenwoordiger alsmede de instelling aan welke ingevolge artikel 54 de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt uitbetaald, zijn verplicht aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten of omstandigheden, waarvan het hun redelijkerwijs duidelijk is, dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op of de hoogte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering of het bedrag, dat daarvan wordt uitbetaald.

Artikel 80a

  • 1 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen maakt per werkgever, die behoort tot een bij ministeriële regeling te bepalen categorie, het percentage werknemers van die werkgever dat in een kalenderjaar recht heeft gekregen op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van deze wet openbaar. Dat percentage wordt verkregen door het aantal werknemers dat in dienstbetrekking stond tot die werkgever, dat recht heeft gekregen op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van deze wet in het kalenderjaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar waarin openbaarmaking plaatsvindt, te delen door het gemiddelde aantal werknemers dat in dienstbetrekking stond tot die werkgever gedurende het kalenderjaar dat voorafgaat aan eerstgenoemd kalenderjaar.

  • 3 Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder recht krijgen op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van deze wet verstaan het voor de eerste maal betaald krijgen van de arbeidsongeschiktheidsuitkering na toekenning daarvan.

  • 4 Indien een werkgever, met toepassing van de artikelen 97l en 97m van de Werkloosheidswet, is aangesloten bij verschillende sectoren, vindt voor elk bedrijfsonderdeel van de werkgever, waar werkzaamheden worden verricht die behoren tot een afzonderlijke sector, de in het eerste lid bedoelde openbaarmaking afzonderlijk plaats.

  • 4 Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld omtrent de wijze van openbaarmaking van gegevens als bedoeld in het eerste lid.

Hoofdstuk VI. De vrijwillige verzekering

Artikel 81

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is verplicht overeenkomstig het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde tot de vrijwillige verzekering toe te laten, mits hij hier te lande woont:

    • a. degene, wiens verplichte verzekering is geëindigd en te wiens aanzien op grond van gebleken omstandigheden redelijkerwijze valt aan te nemen dat onderbreking van die verplichte verzekering van korte duur zal zijn, dan wel die beschikbaar is om arbeid te aanvaarden als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel b, van de Werkloosheidswet.

    • b. degene, die, terwijl hij hier te lande woonde, in het buitenland verplicht verzekerd was tegen geldelijke gevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid, mits:

      • 1°. hij niet meer in het buitenland verzekerd is, omdat hij niet langer werkzaamheden verricht in het buitenland;

      • 2°. op grond van gebleken omstandigheden redelijkerwijze valt aan te nemen, dat het zijn bedoeling is bij geboden gelegenheid opnieuw een dienstbetrekking aan te gaan;

    • c. degene, wiens verplichte verzekering is geëindigd en die als zelfstandige een bedrijf of beroep uitoefent of gaat uitoefenen, of als echtgenoot van de zelfstandige in dat bedrijf of beroep meewerkt of gaat meewerken, indien gedurende één jaar, onmiddellijk voorafgaande aan het einde van zijn verplichte verzekering, onafgebroken, al dan niet in Nederland, bij of krachtens een wettelijke regeling een voorziening tegen geldelijke gevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid op hem van toepassing is geweest;

    • d. degene, wiens dienstbetrekking ertoe strekt, dat slechts een gedeelte van een normale werkweek arbeid wordt verricht - niet uitsluitend als gevolg van een voor betrokkene geldende werktijdregeling, krachtens welke een normale werkweek van gemiddeld minder dan zes dagen van toepassing is - en die uit hoofde van die dienstbetrekking verplicht verzekerd is, indien gedurende de drie jaren, onmiddellijk voorafgaande aan de dag van aanvang van zijn vrijwillige verzekering, onafgebroken, al dan niet hier te lande, ingevolge het bepaalde bij of krachtens een wettelijke regeling een voorziening tegen geldelijke gevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid op hem van toepassing is geweest;

    • e. degene, wiens arbeidsverhouding op grond van artikel 6, eerste lid, onderdeel c, niet als dienstbetrekking wordt beschouwd;

    • f. degene, aan wie een arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 45 %;

    • g. degene, wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 45 %, wegens afneming van de arbeidsongeschiktheid is herzien naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 45 %;

    • h. degene, wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 45 %, is ingetrokken;

    • i. degene, die op grond van artikel 7 als werknemer wordt beschouwd en tevens als zelfstandige een bedrijf of beroep uitoefent of gaat uitoefenen of als echtgenoot van die zelfstandige in dat bedrijf of beroep meewerkt of gaat meewerken, indien gedurende de drie jaren, onmiddellijk voorafgaand aan de dag van aanvang van zijn vrijwillige verzekering, onafgebroken, al dan niet in Nederland, bij of krachtens een wettelijke regeling een voorziening tegen geldelijke gevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid op hem van toepassing is geweest.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde verplichting bestaat eveneens ten aanzien van de persoon, jonger dan 65 jaar, die op grond van het bepaalde bij of krachtens artikel 3, tweede, vierde en vijfde lid, niet als werknemer wordt beschouwd, en

    • a. wiens verplichte verzekering is geëindigd en die buiten Nederland woont, aldaar direct aansluitend op de beëindiging van de verplichte verzekering een dienstbetrekking vervult voor de duur van maximaal vijf jaar en wiens werkgever binnen Nederland woont of gevestigd is;

    • b. die Nederlander is en die is uitgezonden om door de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking aan te wijzen werkzaamheden in het kader van ontwikkelingssamenwerking te verrichten;

    • c. die Nederlander is en die is uitgezonden om, in of buiten Nederland, werkzaamheden te verrichten voor een volkenrechtelijke organisatie, waarvan Nederland lid is dan wel waarvan de werkzaamheden door Nederland worden ondersteund;

    • d. die in Nederland woont, en buiten Nederland een dienstbetrekking vervult; of

    • e. die Nederlander is en buiten Nederland werkzaamheden verricht die worden bekostigd door het Rijk en die tevens in opdracht van het Rijk worden verricht in het kader van een wettelijke taakomschrijving of ter uitvoering van een internationaal verdrag dan wel een daarmee gelijk te stellen overeenkomst of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie.

  • 3 Aan het vervullen van een dienstbetrekking, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, dient een aaneengesloten periode van verplichte verzekering van tenminste één jaar te zijn voorafgegaan.

  • 4 Met de Nederlander, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, c en e, wordt gelijkgesteld de persoon, die onderdaan is van één van de lidstaten van de Europese Gemeenschap of onderdaan is van een Staat, waarmee Nederland een verdrag inzake sociale zekerheid heeft gesloten, mits hij voor hij werd uitgezonden in Nederland woonde.

Terugwerkende kracht

Stb. 2006, 704, datum inwerkingtreding 23-12-2006, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2001.

1 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen laat op verzoek tot de vrijwillige verzekering toe, mits hij hier te lande woont:

  • a. de persoon aan wie een arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 45%;

  • b. de persoon wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 45%, wegens afneming van de arbeidsongeschiktheid is herzien naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 45%.

2 Op de persoon die voor 1 januari 2004 arbeidsongeschikt is geworden en op het tijdstip waarop hij arbeidsongeschikt werd verzekerde was op grond van de vrijwillige verzekering, blijft de vrijwillige verzekering op grond van dit hoofdstuk van toepassing:

  • a. gedurende de wachttijd, bedoeld in artikel 19;

  • b. gedurende vier weken na afloop van de wachttijd, bedoeld in artikel 19, indien hij na afloop van die wachttijd minder dan 15% arbeidsongeschikt is, doch binnen die vier weken 15% of meer arbeidsongeschikt is;

  • c. gedurende de periode waarover hij recht heeft op arbeidsongeschiktheidsuitkering.

Artikel 82

  • 1 De in artikel 81, eerste lid, onderdeel c respectievelijk d, genoemde termijn van één jaar respectievelijk van drie jaren wordt geacht niet te zijn onderbroken:

    • a. indien de betrokkene gedurende niet meer dan zestig dagen niet verzekerd is geweest;

    • b. gedurende de wachttijd als bedoeld in de artikelen 19, 37 en 38;

    • c. gedurende het tijdvak, waarover een arbeidsongeschiktheidsuitkering is genoten, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 45 %.

Artikel 83

  • 1 Het verzoek om toelating tot de vrijwillige verzekering dient te worden ingediend bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen:

  • 2 De in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde personen worden geacht een verzoek om toelating binnen vier weken na de dagtekening van de beslissing te hebben gedaan, indien dit verzoek geschiedt binnen vier weken na de dag, waarop zij redelijkerwijze hebben kunnen kennis nemen van die beslissing.

  • 3 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is bevoegd te verklaren dat een verzoek om toelating tot de vrijwillige verzekering, ingediend na de daartoe op grond van deze wet of de daarop berustende bepalingen gestelde termijn, geacht wordt tijdig te zijn ingekomen, indien de persoon die het verzoek heeft gedaan, redelijkerwijs niet geacht kan worden in verzuim te zijn geweest.

Artikel 83b

Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen beëindigt de vrijwillige verzekering:

  • a. op verzoek van de vrijwillig verzekerde met ingang van een door hem te bepalen datum;

  • b. met ingang van de dag, waarop de termijn van vijf jaar, bedoeld in artikel 81, tweede lid, onderdeel a, is verstreken;

  • c. met ingang van de dag, waarop de werkzaamheden bedoeld in artikel 81, tweede lid, worden beëindigd en de vrijwillige verzekerde niet langer geacht kan worden inkomsten te verkrijgen wegens eindiging van die werkzaamheden dan wel inkomsten te derven in geval van ziekte;

  • d. met ingang van de dag, waarop de vrijwillig verzekerde verplicht verzekerd wordt ingevolge deze wet;

  • e. indien de verschuldigde premie over een periode van twee volle kalendermaanden niet, niet volledig of niet tijdig wordt betaald; of

  • f. indien niet langer wordt voldaan aan andere vereisten voor toelating tot de vrijwillige verzekering, bedoeld in artikel 81, tweede lid.

Artikel 84

  • 1 De persoon, die om toelating tot de vrijwillige verzekering verzoekt, bepaalt bij de aanvang van de vrijwillige verzekering de hoogte van het dagloon, met dien verstande dat dit niet meer kan bedragen dan:

  • 2 De premie voor de vrijwillige verzekering wordt geheven over het in het eerste lid bedoelde dagloon.

  • 3 De premie bedraagt een door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te bepalen percentage van het in het eerste lid bedoelde dagloon, met dien verstande dat de premie niet meer bedraagt dan de in artikel 76a bedoelde basispremie, vermeerderd met een premie-opslag die wordt berekend op grond van het in artikel 78, tweede lid, onderdeel a, bedoelde percentage.

  • 4 De uitkering op grond van de vrijwillige verzekering wordt tijdens de duur, bedoeld in artikel 21a, berekend naar het in het eerste lid bedoelde dagloon. Dit dagloon wordt eveneens in aanmerking genomen bij de berekening van het vervolgdagloon, bedoeld in artikel 21b.

Artikel 85

Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen stelt nadere regels met betrekking tot de vrijwillige verzekering. Deze regels bevatten in ieder geval bepalingen met betrekking tot:

  • a. de toelating tot de vrijwillige verzekering;

  • b. het einde van de vrijwillige verzekering;

  • c. de premie voor de vrijwillige verzekering;

  • d. het dagloon, bedoeld in artikel 84, eerste lid.

Artikel 86

Met betrekking tot het bepaalde bij of krachtens dit hoofdstuk zijn, met inachtneming van de wijzigingen, welke de aard van het onderwerp vordert, de bepalingen van de overige hoofdstukken en de ter uitvoering van die bepalingen genomen besluiten, voor zoveel nodig, van overeenkomstige toepassing, voor zover daarvan in het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde niet is afgeweken.

Hoofdstuk VII. Bepalingen in verband met de Algemene wet bestuursrecht en beroep in cassatie

§ 1. Algemeen

Artikel 86a

  • 1 Onverminderd artikel 87, worden de beschikkingen op grond van deze wet en de daarop berustende bepalingen gegeven binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag.

  • 2 De redelijke termijn is in ieder geval verstreken wanneer binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking is gegeven, noch een kennisgeving als bedoeld in het derde of vierde lid is gedaan.

  • 3 Indien een beschikking niet binnen de termijn van acht weken kan worden gegeven, wordt die termijn met een redelijke termijn verlengd en wordt de aanvrager daarvan schriftelijk in kennis gesteld.

  • 4 Indien in verband met het geven van een beschikking als bedoeld in het eerste lid informatie is gevraagd aan een persoon of instantie buiten Nederland en om die reden de beschikking niet binnen acht weken gegeven kan worden, wordt die termijn verlengd met ten hoogste zes maanden en wordt de aanvrager van deze verlenging schriftelijk in kennis gesteld.

Artikel 87

  • 1 Een beschikking over verlenging van de wachttijd, bedoeld in artikel 19, eerste lid, op grond van het zevende lid van dat artikel wordt gegeven binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2 Een beschikking over het verzekerd zijn op grond van deze wet, over de toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, dan wel over herziening, intrekking of heropening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt gegeven binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 3 Indien in verband met het geven van een beschikking als bedoeld in het tweede lid advies is gevraagd aan een deskundige die niet onder verantwoordelijkheid van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen werkzaam is en om die reden de beschikking niet binnen dertien weken gegeven kan worden, wordt die termijn verlengd met ten hoogste vier weken en wordt de aanvrager van deze verlenging schriftelijk in kennis gesteld.

  • 4 Indien in verband met het geven van een beschikking als bedoeld in het tweede lid informatie is gevraagd aan een persoon of instantie buiten Nederland en om die reden de beschikking niet binnen dertien weken gegeven kan worden, wordt die termijn verlengd met ten hoogste zes maanden en wordt de aanvrager van deze verlenging schriftelijk in kennis gesteld.

  • 5 Indien een beschikking als bedoeld in het tweede lid om andere dan de in het tweede en derde lid bedoelde redenen niet binnen dertien weken kan worden gegeven, wordt de aanvrager daarvan schriftelijk in kennis gesteld onder vermelding van een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

Artikel 87a

In afwijking van artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht wordt de belanghebbende in een bezwaarschriftprocedure ten aanzien van een besluit inzake de premie die verschuldigd is op grond van deze wet op zijn verzoek gehoord.

Artikel 87b

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van de behandeling van bezwaarschriften tegen besluiten, waaraan een medische of arbeidskundige beoordeling ten grondslag ligt.

Artikel 87c

In afwijking van artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht beslist het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen binnen dertien weken na ontvangst van het bezwaarschrift.

Artikel 87d

Indien bezwaar wordt gemaakt tegen een besluit waaraan een medische of arbeidskundige beoordeling ten grondslag ligt, beslist het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, in afwijking van artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, binnen zeventien weken of, indien het advies vraagt aan een deskundige die niet onder zijn verantwoordelijkheid werkzaam is binnen eenentwintig weken, na ontvangst van het bezwaarschrift.

Artikel 87e

Het bezwaar of beroep van een werkgever tegen de in artikel 75a, vierde lid, bedoelde betaling danwel tegen de in artikel 78, derde of vierde lid, bedoelde opslag of korting kan niet zijn gegrond op de grief, dat de arbeidsongeschiktheidsuitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld.

Artikel 87f

  • 1 Tegen uitspraken van de Centrale Raad van Beroep kan ieder der partijen beroep in cassatie instellen ter zake van schending of verkeerde toepassing van artikel 1, derde tot en met zevende lid, en de daarop berustende bepalingen.

  • 2 Op dit beroep zijn de voorschriften betreffende het beroep in cassatie tegen de uitspraken van de gerechtshoven inzake beroepen in belastingzaken van overeenkomstige toepassing, waarbij de Centrale Raad van Beroep de plaats inneemt van een gerechtshof.

Artikel 87g

  • 1 Indien voor degene, die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen als werknemer als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt aangemerkt, ten tijde van het bestaan van de arbeidsverhouding een beschikking geldt als bedoeld in artikel 4a van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen waarin hij met betrekking tot de verrichte soort van werkzaamheden wordt aangemerkt als zelfstandige als bedoeld in artikel 4 van die wet, dient, indien de belanghebbende zich in rechte op die beschikking beroept, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te bewijzen dat betrokkene in privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.

  • 2 Indien degene, die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen wordt aangemerkt als werkgever van de werknemer, bedoeld in het eerste lid, zich in verband met de toepassing van hoofdstuk IIIA of hoofdstuk IV in rechte erop beroept, dat het hem ten tijde van het bestaan van de dienstbetrekking niet redelijkerwijs duidelijk kan zijn dat deze tot hem in een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking staat, dient het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te bewijzen dat dat hem ten tijde van het bestaan van de dienstbetrekking wel redelijkerwijs duidelijk kan zijn.

§ 2. Medische besluiten

Artikel 88

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. medisch besluit: een besluit, waaraan een beoordeling van medische gegevens ten grondslag ligt;

  • b. werknemer: degene, op wiens medische gegevens de beoordeling betrekking heeft;

  • c. de werkgever: de belanghebbende bij een medisch besluit, die niet de werknemer is.

Artikel 88a

  • 1 De werkgever heeft slechts recht op inzage in, dan wel kennisname of toezending van enig stuk dat medische gegevens bevat, indien de werknemer hiervoor toestemming heeft gegeven.

  • 2 De toestemming wordt schriftelijk gegeven.

  • 3 De toestemming kan te allen tijde schriftelijk worden ingetrokken.

  • 4 Tijdens het horen in bezwaar of ter zitting van de rechtbank kan de toestemming ook mondeling worden ingetrokken.

Artikel 88b

De artikelen 88c en 88d zijn, voor zover nodig in afwijking van de Algemene wet bestuursrecht, van toepassing, indien de in artikel 88a bedoelde toestemming niet is gegeven.

Artikel 88c

  • 1 Inzage in, dan wel kennisname of toezending van enig stuk, dat medische gegevens bevat, is voorbehouden aan een gemachtigde van de werkgever, die arts is.

  • 2 De gemachtigde, die arts is, treedt in de plaats van de werkgever bij:

    • a. de voorbereiding van een medisch besluit;

    • b. het opstellen van een bezwaar- of beroepschrift; en

    • c. de behandeling van een bezwaar of beroep; voor zover betrekking hebbend op medische gegevens.

Artikel 88d

  • 1 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen vermeldt de motivering van een medisch besluit, voor zover betrekking hebbend op medische gegevens, op een aparte bijlage.

  • 2 De bijlage wordt niet aan de werkgever verstrekt.

  • 3 Desgevraagd wordt de bijlage verstrekt aan de gemachtigde van de werkgever, die arts is.

  • 4 Het tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op een rapport of een advies van een arts of een psycholoog, waarnaar bij de motivering van een medisch besluit wordt verwezen.

Artikel 88f

In afwijking van artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht worden de gronden van het bezwaar en beroep, die betrekking hebben op medische gegevens, op een aparte bijlage vermeld.

Artikel 88h

Artikel 88i

De toepassing van de artikelen 8:81 tot en met 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht, alsmede de behandeling van het hoger beroep als bedoeld in artikel 18 Beroepswet geschiedt voor zover nodig met inachtneming van deze paragraaf.

Hoofdstuk VIII. De invloed van de verzekering op het burgerlijk recht

Artikel 89

Bij de vaststelling van de schadevergoeding, waarop de verzekerde naar burgerlijk recht aanspraak kan maken ter zake van zijn arbeidsongeschiktheid, houdt de rechter rekening met de aanspraken, die hij krachtens deze wet heeft.

Artikel 90

  • 1 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen heeft voor de krachtens deze wet gemaakte kosten verhaal op degene, die in verband met het veroorzaken van arbeidsongeschiktheid jegens de verzekerde naar burgerlijk recht tot schadevergoeding is verplicht, doch ten hoogste tot het bedrag, waarvoor deze bij het ontbreken van de aanspraken krachtens deze wet naar burgerlijk recht aansprakelijk zou zijn, verminderd met een bedrag, gelijk aan dat van de schadevergoeding tot betaling waarvan de aansprakelijke persoon jegens de verzekerde naar burgerlijk recht is gehouden.

  • 2 Overeenkomstig door Onze Minister te stellen regelen kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in plaats van het bedrag der periodieke verstrekkingen de contante waarde daarvan vorderen.

  • 3 De eigen risicodrager treedt voor de toepassing van het eerste en het tweede lid in de plaats van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen voorzover hij het risico van de betaling van arbeidsongeschiktheidsuitkering draagt.

Artikel 91

  • 1 Het bepaalde in het vorige artikel geldt ten aanzien van de naar burgerlijk recht tot schadevergoeding verplichte werkgever van de verzekerde, onderscheidenlijk ten aanzien van de naar burgerlijk recht tot schadevergoeding verplichte verzekerde, die in dienstbetrekking staat tot dezelfde werkgever als de verzekerde jegens wie naar burgerlijk recht verplichting tot schadevergoeding bestaat, slechts indien de arbeidsongeschiktheid is te wijten aan opzet of bewuste roekeloosheid van die werkgever onderscheidenlijk verzekerde.

  • 2 Voor de toepassing van het vorige lid wordt mede als werkgever beschouwd degene, die krachtens het bepaalde bij het eerste lid van artikel 16a der Coördinatiewet Sociale Verzekering mede als werkgever wordt beschouwd, ongeacht de bij het tweede lid van dat artikel bedoelde uitzonderingen.

Hoofdstuk VIIIA. Overgangsbepalingen

Artikel 91a

  • 2 Artikel 79b, tweede lid is niet van toepassing indien de werknemer voor 1 januari 2002 zijn eigen arbeid of een andere functie bij dezelfde werkgever geheel of gedeeltelijk heeft hervat dan wel indien diens arbeidsplaats voor die datum is aangepast tot behoud, herstel of ter bevordering van de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid van die werknemer.

  • 3 Zo nodig in afwijking van artikel 79a, eerste lid, of artikel 79b, eerste, tweede en derde lid, kan het bedrag dat in mindering wordt gebracht op de door de werkgever verschuldigde premie en de premiekorting met betrekking tot het jaar 2002, in 2003 worden vastgesteld. Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot dit lid nadere regels worden gesteld.

Artikel 91b

  • 1 Ten aanzien van de persoon wiens eerste dag van arbeidsongeschiktheid is gelegen voor 1 januari 2004 blijven de artikelen 19, 34, 75a en 76f van toepassing zoals deze luidden op 31 december 2003.

  • 2 Indien de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt herzien in verband met een voor 1 januari 2004 ingetreden toeneming van de arbeidsongeschiktheid, zijn de artikelen 37, 40 en 41 van toepassing, zoals deze luidden op 31 december 2003.

  • 3 Voor de toepassing van het eerste en tweede lid worden perioden van ongeschiktheid tot werken geacht eenzelfde, niet onderbroken periode van ongeschiktheid te vormen, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen. Bij de vaststelling van de periode van vier weken blijven perioden, waarin zwangerschaps- of bevallingsverlof wordt genoten overeenkomstig artikel 3:1, tweede en derde lid, van de Wet arbeid en zorg, buiten beschouwing.

Hoofdstuk IX. Strafbepalingen

Artikel 92

  • 1 Hij die niet voldoet aan de verplichting, omschreven in artikel 12, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van de tweede categorie.

  • 2 Met gelijke straf wordt gestraft hij, die door hem krachtens deze wet betaalde of verschuldigde premie inhoudt op het loon van of op enige andere wijze verhaalt op een werknemer of gewezen werknemer, zonder dat dit bij deze wet is toegestaan.

Artikel 96

Overtreding van bepalingen van een krachtens deze wet uitgevaardigde algemene maatregel van bestuur, voor zover uitdrukkelijk als strafbaar feit in de zin van dit artikel aangeduid, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van de tweede categorie.

Artikel 97

Het recht tot strafvordering vervalt indien het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de belanghebbende ter zake van hetzelfde feit reeds een boete heeft opgelegd.

Hoofdstuk X. Slotbepalingen

Artikel 98a

  • 1 Een overeenkomst met betrekking tot de verzekering van geldelijke gevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid, gesloten door degene, die verplicht verzekerd wordt, vervalt met ingang van de dag, waarop de verzekeraar van de verzekerde mededeling van het verplicht verzekerd worden ontvangt, voor zover aan de overeenkomst rechten kunnen worden ontleend, gelijkwaardig aan die, welke uit de in deze wet geregelde verplichte verzekering voortvloeien. Bereikt deze mededeling de verzekeraar vóór de dag, waarop de betrokkene verplicht verzekerd wordt, dan vervalt de overeenkomst met ingang van die dag.

  • 2 De premie, welke degene, wiens verzekering krachtens het bepaalde in het eerste lid geheel of gedeeltelijk is vervallen, heeft vooruitbetaald, wordt door de verzekeraar al naar gelang van het vervallen gedeelte der overeenkomst terugbetaald, onder aftrek van ten hoogste 25 procent van het terug te betalen bedrag voor administratiekosten.

Artikel 98c

Onze Minister kan ter bevordering van de veiligheid van de arbeid van verzekerden alsmede van de gezondheid van verzekerden bij de arbeid, regelen stellen inzake het door de werkgever vastleggen van gegevens en het verstrekken van inlichtingen door de werkgever aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en een bij die regelen aan te wijzen instelling omtrent bedrijfsongevallen en beroepsziekten.

Artikel 98d

[Treedt in werking op 01-01-2006]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 98e

Arbeidsongeschiktheidsuitkeringen die zijn toegekend voor de inwerkingtreding van de Wet wijziging systematiek herbeoordelingen arbeidsongeschiktheidswetten, dan wel daarna met toepassing van artikel 91b, worden geacht te zijn toegekend voor onbepaalde tijd.

Artikel 99

Hetgeen nog ter uitvoering van deze wet nodig is, wordt door Onze Minister geregeld.

Artikel 100

Deze wet kan worden aangehaald onder de titel "Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering".

Artikel 100a

Na de plaatsing van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering in het Staatsblad wordt de tekst van die wet, zo nodig, door de zorg van Onze Minister van Justitie, opnieuw in het Staatsblad geplaatst, waarbij vernummeringen en daarmede verband houdende wijzigingen in aanhalingen worden aangebracht.

Artikel 101

De artikelen van deze wet treden in werking met ingang van een door Ons te bepalen tijdstip, dat voor de onderscheidene artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden gesteld.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk , 18 februari 1966

JULIANA.

De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid,

G. M. J. VELDKAMP.

Uitgegeven de zeventiende maart 1966.

De Minister van Justitie,

SAMKALDEN.