§ 1. Het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering
-
1 Arbeidsongeschikt, geheel of gedeeltelijk, is hij die als rechtstreeks en objectief
medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling geheel
of gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen, hetgeen gezonde personen,
met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het
laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen.
-
2 Degene die op en sedert het tijdstip dat zijn verzekering een aanvang neemt, reeds
gedeeltelijk arbeidsongeschikt is in de zin van het eerste lid, wordt voor wat de
door hem aan deze wet te ontlenen aanspraken betreft als geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt
aangemerkt, indien hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg
van ziekte of gebreken geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen,
hetgeen soortgelijke personen, die in dezelfde mate arbeidsongeschikt zijn in de zin
van het eerste lid, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht,
of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen. De eerste zin blijft buiten
toepassing ten aanzien van degene die onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip,
waarop de verzekering een aanvang nam, ononderbroken onbetaald verlof, tot een maximum
van achttien maanden, heeft genoten, behoudens voorzover het betreft gedeeltelijke
arbeidsongeschiktheid in de zin van het eerste lid, die bestond op de dag, voorafgaande
aan de eerste dag van dit verlof. Als ononderbroken onbetaald verlof wordt aangemerkt
perioden van onbetaald verlof die elkaar met een onderbreking van minder dan een maand
opvolgen.
-
3 Indien de bij de aanvang van de verzekering aanwezige arbeidsongeschiktheid in de
zin van het eerste lid naderhand is afgenomen vindt het tweede lid vervolgens overeenkomstige
toepassing, met dien verstande dat voor de aanvang van de verzekering in de plaats
treedt het tijdstip waarop de arbeidsongeschiktheid in de zin van het eerste lid is
afgenomen.
-
9 De voordracht voor een krachtens het achtste lid vast te stellen algemene maatregel
van bestuur, dan wel de vaststelling van een ministeriële regeling op basis van een
dergelijke algemene maatregel van bestuur, wordt niet gedaan dan nadat het ontwerp
in de Staatscourant is bekendgemaakt en aan een ieder de gelegenheid is geboden om
binnen vier weken na de dag waarop de bekendmaking is geschied, wensen en bedenkingen
ter kennis van Onze Minister te brengen. Gelijktijdig met de bekendmaking wordt het
ontwerp aan de beide kamers van de Staten-Generaal overgelegd.
-
1 De verzekerde, die arbeidsongeschikt wordt, heeft, zodra hij onafgebroken 104 weken
arbeidsongeschikt is geweest, recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering,
indien hij na afloop van deze periode nog arbeidsongeschikt is. Als eerste dag van
de arbeidsongeschiktheid geldt de eerste werkdag waarop wegens ziekte niet is gewerkt
of het werken tijdens de werktijd is gestaakt. Bij ministeriële regeling kunnen nadere
regels worden gesteld en kunnen dagen waarop niet zou worden gewerkt als werkdag worden
aangemerkt.
-
2 Voor het bepalen van het tijdvak van 104 weken, bedoeld in het vorige lid, worden
perioden van arbeidsongeschiktheid samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking
van minder dan vier weken opvolgen of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten
op een periode waarin uitkering in verband met zwangerschap of bevalling op grond
van artikel 3:7, eerste lid, 3:8 of 3:10, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg wordt genoten, tenzij de ongeschiktheid redelijkerwijs niet geacht kan worden voort
te vloeien uit dezelfde oorzaak.
-
3 Recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft eveneens de verzekerde,
bedoeld in het eerste lid, die na afloop van het in het eerste, tweede, en zevende
lid bedoelde tijdvak niet arbeidsongeschikt is, doch ten aanzien van wie dit wel het
geval is binnen vier weken na afloop van dat tijdvak.
-
5 Voor het bepalen van het tijdvak van 104 weken, bedoeld in de vorige leden, worden
steeds in aanmerking genomen tijdvakken, gedurende welke aanspraak bestaat op ziekengeld
krachtens de Ziektewet en worden niet in aanmerking genomen tijdvakken gedurende welke een uitkering wordt
genoten als bedoeld in het tweede lid.
-
7 De wachttijd, bedoeld in het eerste lid, wordt door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
verlengd op gezamenlijk verzoek van de verzekerde en de werkgever jegens wie de verzekerde,
bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte, recht heeft op loon
als bedoeld in artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, tenzij artikel 29 of artikel 29a, eerste of vierde lid, van de Ziektewet van toepassing is dan wel aanspraak heeft op bezoldiging op grond van artikel 76a van de Ziektewet, tenzij onderdeel a van artikel 76c van die wet van toepassing is, tenzij zwaarwegende omstandigheden zich daartegen verzetten. De
verlengde wachttijd eindigt op de door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
aangegeven datum. De verlengde wachttijd kan op verzoek van de werkgever of de verzekerde
worden verkort of wordt op hun gezamenlijk verzoek verder verlengd tenzij zwaarwegende
omstandigheden zich daartegen verzetten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
stelt bij verkorting van de verlengde wachttijd een nieuwe datum vast waarop de verlengde
wachttijd eindigt, met dien verstande dat de wachttijd niet eerder eindigt dan vijftien
weken na dat verzoek tenzij de werkgever voor het verstrijken van het tijdvak van
die vijftien weken geen loon meer verschuldigd is, omdat de dienstbetrekking is geëindigd.
Bij de bekendmaking van de beschikking maakt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
melding van de mogelijkheid van het doen van een aanvraag voor de toekenning van de
uitkering alsmede van de termijn binnen welke die aanvraag wordt gedaan. Het tweede
en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing. Bij ministeriële regeling kunnen
nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit lid.
De verzekerde, bedoeld in artikel 19, heeft geen recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering, indien hij op
de dag waarop het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering zou ingaan reeds recht
op arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft.
-
1 De verzekerde, bedoeld in artikel 19, heeft geen recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering indien de dag
waarop het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering zou ingaan dan wel de dag na afloop
van de toepassing van artikel 19b met betrekking tot dat recht op uitkering, is gelegen in een periode dat hem rechtens
zijn vrijheid is ontnomen.
-
2 De persoon, die op grond van het eerste lid geen recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering
heeft alsmede de persoon die voor 1 januari 2004 arbeidsongeschikt is, maar op grond
van artikel 19b van de Ziektewet geen recht heeft op ziekengeld, wordt vanaf de dag dat hij in vrijheid wordt gesteld
weer als verzekerde aangemerkt en heeft met inachtneming van de bepalingen van deze
wet recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering, indien hij op die dag
arbeidsongeschikt is. Artikel 19, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing. De artikelen 18, tweede tot en met vierde lid, en 30, eerste lid, onderdeel a zijn niet van toepassing, behoudens voorzover het betreft de op de dag voorafgaande
aan de eerste dag dat die persoon rechtens zijn vrijheid is ontnomen aanwezige arbeidsongeschiktheid
in de zin van artikel 18, eerste lid.
-
4 De persoon, bedoeld in het tweede lid, die op de in dat lid bedoelde dag niet arbeidsongeschikt
is, doch ten aanzien van wie dit wel het geval is binnen vier weken na die dag, wordt
vanaf de dag dat hij in vrijheid is gesteld weer als verzekerde aangemerkt en heeft
met inachtneming van de bepalingen van deze wet recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering.
Artikel 19, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing. Artikel 30, eerste lid, onderdeel b, is niet van toepassing.
De verzekerde, bedoeld in artikel 19, heeft geen recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering indien en voor
zolang hij zich onttrekt aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende
maatregel.
-
1 De verzekerde, bedoeld in artikel 19, heeft geen recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering indien de dag
waarop het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering zou ingaan, is gelegen in een
periode dat hij niet in Nederland woont.
-
3 De persoon, die op grond van het eerste lid geen recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering
heeft alsmede de persoon die voor 1 januari 2004 arbeidsongeschikt is, maar op grond
van artikel 19a van de Ziektewet geen recht heeft op ziekengeld, wordt vanaf de dag:
-
a. dat hij in Nederland woont; of
-
b. dat hij in een land woont waarmee een verdrag in werking is getreden dan wel een besluit
van een volkenrechtelijke organisatie van kracht is geworden, op grond waarvan recht
op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering kan bestaan;
weer als verzekerde aangemerkt en heeft met inachtneming van de bepalingen van deze
wet recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering, indien hij op die dag
arbeidsongeschikt is. Artikel 19, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing. De artikelen 18, tweede tot en met vierde lid, en 30, eerste lid, onderdeel a, zijn niet van toepassing.
-
4 De persoon, bedoeld in het derde lid, die op de in dat lid bedoelde dag niet arbeidsongeschikt
is, doch ten aanzien van wie dit wel het geval is binnen vier weken na die dag, wordt
vanaf die dag weer als verzekerde aangemerkt en heeft met inachtneming van de bepalingen
van deze wet recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering. Artikel 19, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing. Artikel 30, eerste lid, onderdeel b, is niet van toepassing.
-
5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de verzekerde,
bedoeld in artikel 19, recht heeft op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering, indien de dag waarop
het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering zou ingaan is gelegen in een periode
dat de verzekerde niet in Nederland woont ingeval van:
-
a. een verzekerde die werkzaamheden verricht in het algemeen belang;
-
b. een verzekerde die in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of in de openbare lichamen Bonaire,
Sint Eustatius en Saba woont; of
-
c. de gezinsleden van de in de onderdelen a of b bedoelde verzekerde.
-
1 De arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van deze wet bestaat achtereenvolgens
uit een loondervingsuitkering, waarvoor het dagloon als maatstaf geldt en een vervolguitkering,
waarvoor het vervolgdagloon als maatstaf geldt.
De duur van de loondervingsuitkering is voor degene, die op de datum met ingang waarvan
hem een arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt toegekend:
58 jaar of ouder is zes jaar;
53 jaar of ouder is drie jaar;
48 jaar of ouder is twee jaar;
43 jaar of ouder is anderhalf jaar;
38 jaar of ouder is één jaar;
33 jaar of ouder is een half jaar, en
jonger is dan 33 jaar nihil.
-
5 Voor de toepassing van artikel 21a en het derde lid wordt voor degene ten aanzien van wie artikel 35, tweede lid, wordt toegepast als datum met ingang waarvan de arbeidsongeschiktheidsuitkering
wordt toegekend in aanmerking genomen de datum waarop de arbeidsongeschiktheidsuitkering
zou zijn toegekend als dat lid niet was toegepast.
Een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80%
of meer, wordt, indien de betrokkene in een althans voorlopig blijvende toestand van
hulpbehoevendheid, welke geregeld oppassing en verzorging nodig maakt, verkeert, voor
de duur van die hulpbehoevendheid tot ten hoogste 100/108 maal zijn dagloon of zijn
vervolgdagloon verhoogd. Het bepaalde in de vorige volzin vindt geen toepassing, indien
de betrokkene in een inrichting is opgenomen en de kosten van verblijf ten laste van
een zorgverzekering of een verzekering inzake ziektekosten komen.
-
1 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan, zo vaak hij dat nodig oordeelt
de persoon die aanspraak maakt op of in het genot is van een arbeidsongeschiktheidsuitkering,
oproepen of doen oproepen en op een door of vanwege het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
te bepalen plaats ondervragen of doen ondervragen in verband met de aanspraak op of
het genot van een arbeidsongeschiktheidsuitkering of de toekenning dan wel verstrekking
van een reïntegratie-instrument als bedoeld in hoofdstuk IIB.
-
3 De daartoe door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aangewezen deskundige
kan, ook zonder opdracht van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, de
in het eerste lid bedoelde personen oproepen, ondervragen, onderzoeken, doen oproepen,
doen ondervragen en doen onderzoeken door een of meer door hem daartoe aangewezen
deskundigen.
-
2 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan in het kader van de uitvoering
van het eerste lid voorschrijven dat de persoon, bedoeld in het eerste lid, zich laat
registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
-
1 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen weigert de uitkering tijdelijk of
blijvend, geheel of gedeeltelijk indien een persoon als bedoeld in artikel 23, eerste lid, na tijdig opgeroepen te zijn, niet verscheen of weigerde:
-
a. vragen te beantwoorden die zijn gesteld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
of de door hem daartoe aangewezen deskundige;
-
b. zich te laten onderzoeken door de door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
daartoe aangewezen deskundige; of
-
c. te voldoen aan het voorschrift, gegeven door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
of de daartoe aangewezen deskundige, om zich ter observatie te doen opnemen of te
verblijven in een aangewezen inrichting.
-
2 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen handelt overeenkomstig het bepaalde
in het eerste lid bij toeneming van de arbeidsongeschiktheid, voor zover deze toeneming
kennelijk is voortgekomen uit dezelfde oorzaak als de arbeidsongeschiktheid, ter zake
waarvan het niet voldoen aan de oproeping of de weigering plaatsvond.
Opgeroepenen en, indien hun toestand geleide nodig maakt, mede hun geleiders, worden
reiskosten, verblijfkosten en tijdverlies vergoed in de gevallen en volgens regels,
door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen vast te stellen.
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is bevoegd controlevoorschriften
vast te stellen. Deze voorschriften mogen niet verder gaan dan strikt noodzakelijk
is voor een juiste uitvoering van deze wet.
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen handelt overeenkomstig het bepaalde
in artikel 25:
-
a. indien de belanghebbende de door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
of de door hem daartoe aangewezen deskundige krachtens artikel 24 in het belang van een behandeling of genezing of tot behoud, herstel of bevordering
van de mogelijkheid tot het verrichten van arbeid en tot registratie als werkzoekende
bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen gegeven voorschriften zonder
deugdelijke grond niet opvolgt;
-
b. indien de belanghebbende zich niet, zolang als het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
of de door hem daartoe aangewezen deskundige te kennen heeft gegeven dit noodzakelijk
te achten, onder geneeskundige behandeling stelt of indien hij de voorschriften van
de behandelende arts niet opvolgt;
-
c. indien de belanghebbende zich schuldig maakt aan gedragingen, waardoor zijn genezing
wordt belemmerd of nalaat voldoende mede te werken om aanpassing aan zijn ziekte of
gebrek te verkrijgen;
-
d. indien de belanghebbende de controlevoorschriften, bedoeld in artikel 27, of de verplichting bedoeld in artikel 55, tweede lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, niet of niet behoorlijk is nagekomen dan wel de verplichting bedoeld in artikel 80 niet binnen de door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen daarvoor vastgestelde
termijn is nagekomen;
-
e. indien de belanghebbende zijn arbeidsongeschiktheid opzettelijk heeft veroorzaakt;
-
f. indien belanghebbende zich niet houdt aan de voorschriften, bedoeld in artikel 34, derde lid, artikel 34a, eerste lid, of artikel 34a, vierde lid;
-
g. indien de belanghebbende zonder redelijke gronden niet meewerkt aan een scholing of
opleiding die door zijn werkgever of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
uit hoofde van de uitoefening van hun taak op grond van artikel 658a, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek respectievelijk artikel 30, eerste lid, onderdeel b, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk
en inkomen wenselijk wordt geacht voor zijn inschakeling in de arbeid;
-
h. indien de belanghebbende zonder deugdelijke grond weigert of heeft geweigerd mee te
werken aan door zijn werkgever of door een door die werkgever aangewezen deskundige
gegeven redelijke voorschriften of getroffen maatregelen die erop gericht zijn om
de belanghebbende in staat te stellen passende arbeid te verrichten dan wel indien
bij de behandeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 34, derde lid, en bij de beoordeling als bedoeld in artikel 34a, eerste lid, blijkt dat de belanghebbende zonder deugdelijke grond onvoldoende reïntegratie-inspanningen
heeft verricht. Voor de toepassing van dit onderdeel wordt onder werkgever mede verstaan
de eigenrisicodrager, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel h, van de Ziektewet;
-
i. indien de belanghebbende zonder redelijke gronden niet meewerkt aan het opstellen
van de reïntegratievisie, bedoeld in artikel 30a, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, of het reïntegratieplan, bedoeld in artikel 30a, derde lid, van die wet;
-
j. indien de belanghebbende de verplichtingen die zijn opgenomen in de reïntegratievisie,
bedoeld in artikel 30a, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, of in het reïntegratieplan, bedoeld in artikel 30a, derde lid, van die wet, niet of niet behoorlijk is nagekomen;
-
k. indien de belanghebbende die bij deelname aan een reïntegratietraject zijn reïntegratieverplichtingen
niet naleeft, de reden daarvan niet onmiddellijk aan het reïntegratiebedrijf heeft
medegedeeld;
-
l. indien de belanghebbende zich niet onthoudt van zeer ernstige misdragingen jegens
de met de uitvoering van deze wet belaste personen en instanties tijdens het verrichten
van hun werkzaamheden.
-
2 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het opleggen van een
maatregel als bedoeld in artikel 28 en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet
tijdig nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 80, indien het niet tijdig nakomen van de verplichting niet heeft geleid tot het ten
onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering, of ter zake van het zich
niet houden aan de voorschriften, bedoeld in artikel 34, derde lid, of in artikel 34a, eerste lid, tenzij het niet tijdig nakomen van de verplichting of het zich niet houden aan de
voorschriften plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum
waarop eerder aan de belanghebbende een zodanige waarschuwing is gegeven.
-
1 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een bestuurlijke boete op van
ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door
de belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichtingen, bedoeld
in artikel 80. De bestuurlijke boete is niet lager dan de boete die op grond van het derde lid
zou worden opgelegd indien er geen sprake was van een benadelingsbedrag.
-
2 In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het brutobedrag dat als gevolg
van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 80, ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering is ontvangen.
-
3 Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende of diens wettelijke
vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 80, niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, legt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
een bestuurlijke boete op van ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld
in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
-
4 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het opleggen van een
bestuurlijke boete als bedoeld in het derde lid en volstaan met het geven van een
schriftelijke waarschuwing wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende
of diens wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 80, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen
een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de werknemer
een zodanige waarschuwing is gegeven.
-
5 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een bestuurlijke boete op wegens
het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger
van de verplichtingen, bedoeld in artikel 80, als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering is ontvangen,
van ten hoogste 150 procent van het benadelingsbedrag indien binnen een tijdvak van
vijf jaar voorafgaand aan de dag van het begaan van de overtreding een eerdere bestuurlijke
boete of strafrechtelijke sanctie is opgelegd wegens een eerdere overtreding, bestaande
uit eenzelfde gedraging, die onherroepelijk is geworden.
-
6 Onder eenzelfde gedraging als bedoeld in het vijfde lid wordt verstaan het niet of
niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in de artikelen 80 van deze wet, 25 van de Werkloosheidswet, 12 van de Toeslagenwet, 12, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, 31, eerste lid, of 49 van de Ziektewet, als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering, ziekengeld
of toeslag is verleend.
-
7 In afwijking van het vijfde lid is het in dat lid genoemde tijdvak van vijf jaar tien
jaar indien wegens de eerdere overtreding, bedoeld in het vijfde lid, de belanghebbende
of zijn wettelijke vertegenwoordiger is gestraft met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Artikel 29b
[Vervallen per 01-07-2009]
Artikel 29c
[Vervallen per 01-01-2013]
Artikel 29d
[Vervallen per 01-07-2009]
Artikel 29e
[Vervallen per 01-07-2009]
Artikel 29f
[Vervallen per 01-01-2013]
-
5 Zolang de belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger zijn verplichting, bedoeld
in artikel 29a, negende lid, niet of niet behoorlijk nakomt:
-
1 Bij de verrekening, bedoeld in artikel 29g, eerste lid, wordt de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 29a, vijfde lid, door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, in afwijking van artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, verrekend gedurende een tijdvak van ten hoogste vijf jaar vanaf het moment van de
dagtekening waarop de bestuurlijke boete is opgelegd.
-
2
Artikel 29g, eerste lid, en het eerste lid zijn van overeenkomstige toepassing op de verrekening van de bestuurlijke
boete wegens eenzelfde gedraging als bedoeld in artikel 29a, zesde lid, indien en voor zover op het moment van verrekening, bedoeld in het eerste lid, de
bestuurlijke boete door de overtreder niet is betaald.
-
3 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan op verzoek van de overtreder
besluiten het eerste lid en tweede lid niet of niet meer toe te passen indien, gelet
op bijzondere omstandigheden, dringende redenen daartoe noodzaken.
-
4 De voorgaande leden laten de verrekening van de bestuurlijke boete op grond van artikel 29g, eerste lid, na het tijdvak, bedoeld in het eerste lid, onverlet.
-
5 Indien als gevolg van de verrekening, bedoeld in het eerste en tweede lid, algemene
bijstand op grond van de Participatiewet wordt toegekend, wordt bij de verrekening een bij ministeriële regeling bepaald deel
van de uitkering op grond van deze wet op aanvraag vrijgelaten in verband met zorgkosten,
woonkosten en de kosten van kinderen. Het vrij te laten deel van de uitkering kan
afhankelijk worden gesteld van de leefsituatie.
-
7 Het vrijgelaten deel, bedoeld in het vijfde lid, is niet vatbaar voor beslag, waaronder
begrepen beslag ingevolge faillissement of toepassing van de schuldsaneringsregeling
natuurlijke personen.
Indien het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de verzekerde de uitkering
op grond van deze wet tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk heeft geweigerd
dan wel hem een bestuurlijke boete heeft opgelegd, stelt het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen het reïntegratiebedrijf dat ten behoeve van die verzekerde
werkzaamheden gericht op vergroting van de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid
of op inschakeling in arbeid verricht, van die beschikking in kennis voorzover dat
noodzakelijk is voor de uitvoering van de werkzaamheden door het reïntegratiebedrijf.
-
2 Het eerste lid blijft buiten toepassing ten aanzien van degene die onmiddellijk voorafgaande
aan het tijdstip, waarop de verzekering een aanvang nam, ononderbroken onbetaald verlof,
tot een maximum van achttien maanden, heeft genoten, behoudens voorzover het betreft
arbeidsongeschiktheid in de zin van het eerste lid, die bestond op de dag, voorafgaande
aan de eerste dag van dit verlof. Als ononderbroken onbetaald verlof wordt aangemerkt
perioden van onbetaald verlof die elkaar met een onderbreking van minder dan een maand
opvolgen.
-
3 De in het eerste lid, onder b, bedoelde bevoegdheid strekt zich mede uit tot toeneming van de arbeidsongeschiktheid,
voor zover deze toeneming kennelijk is voortgekomen uit dezelfde oorzaak als de arbeidsongeschiktheid,
welke binnen een half jaar na de aanvang van de verzekering is ingetreden.
-
4 Het bepaalde in het eerste lid, onder b, blijft buiten toepassing ten aanzien van degene, die onmiddellijk voorafgaande aan
het tijdstip, dat de verzekering een aanvang nam, in verband met het bepaalde in artikel 6, eerste lid, onder a of b, niet verzekerd was.
Indien voor het vaststellen van het recht op uitkering op grond van deze wet, in het
kader van een aanvraag voor de toekenning van een uitkering op grond van deze wet,
naar het oordeel van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een medisch
onderzoek nodig is en de betrokkene niet meewerkt aan dat onderzoek, blijven eventuele
uit deze wet voortvloeiende aanspraken op een uitkering op grond van deze wet buiten
aanmerking, voor zolang het recht op uitkering niet kan worden vastgesteld.
Zolang het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ingevolge de artikelen 25, 28, 30, en 30a arbeidsongeschiktheid buiten aanmerking laat, vindt artikel 18, tweede lid, overeenkomstige toepassing met betrekking tot de door de betrokkene aan deze wet
nog te ontlenen aanspraken, met dien verstande, dat voor de aanvang van de verzekering
in de plaats treedt het tijdstip, met ingang waarvan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
arbeidsongeschiktheid buiten aanmerking laat.
Artikel 32
[Vervallen per 01-01-1994]
-
1 Met betrekking tot uit deze wet voortvloeiende aanspraken wordt buiten aanmerking
gelaten arbeidsongeschiktheid, welke is ingetreden tijdens een periode, gedurende
welke de verzekerde op grond van artikel 64 van de Wet financiering sociale verzekeringen ontheffing was verleend van verplichtingen op grond van deze wet.
§ 2. Toekenning, ingang, herziening, intrekking, heropening en betaling van de arbeidsongeschiktheidsuitkering
-
2 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen stelt de belanghebbende van de mogelijkheid
van het doen van een aanvraag schriftelijk in kennis uiterlijk vier maanden vóór de
datum waarop de wachttijd van 104 weken, bedoeld in artikel 19, eerste lid, verstrijkt.
-
3 De belanghebbende, die in aanmerking wenst te komen voor toekenning van de uitkering,
dient zijn aanvraag te doen binnen 21 maanden na aanvang van zijn arbeidsongeschiktheid.
Indien de wachttijd, bedoeld in artikel 19, eerste lid, is verlengd op grond van het zevende lid van dat artikel wordt de aanvraag voor
de toekenning van de uitkering, in afwijking van de eerste zin, uiterlijk 13 weken
voor het verstrijken van de door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
vastgestelde verlengde wachttijd gedaan.
-
4 Onverminderd het in deze wet terzake van herziening of intrekking van de arbeidsongeschiktheidsuitkering
bepaalde wordt ten aanzien van personen die na 1 juli 1954 zijn geboren, op een bij
of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaald tijdstip door het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen bezien of er in verband met wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid
gronden zijn voor herziening of intrekking van de arbeidsongeschiktheidsuitkering.
Het tijdstip kan voor verschillende groepen van personen verschillend worden vastgesteld.
Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de eerste zin niet van toepassing
is op bepaalde groepen van personen.
-
5 Een aanvraag wordt geacht tijdig te zijn ingediend, indien het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen de kennisgeving als bedoeld in het tweede lid, niet heeft
gedaan dan wel indien bij een latere kennisgeving dan bedoeld in het tweede lid de
aanvraag wordt ingediend binnen vier weken nadat deze kennisgeving is ontvangen.
-
7 Indien de wachttijd, bedoeld in artikel 19, eerste lid, is verlengd op grond van het zevende lid van dat artikel, besluit het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de aanvraag, bedoeld in
het derde lid, niet te behandelen, indien deze is ingediend vóór het verzoek tot de
verlenging.
-
1 De aanvraag voor de toekenning van de uitkering gaat vergezeld van een reïntegratieverslag
als bedoeld in artikel 71a. De eerste volzin is niet van toepassing voorzover artikel 71b, eerste lid, toepassing vindt. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen beoordeelt of
de werkgever en de verzekerde dan wel de eigenrisicodrager, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel h, van de Ziektewet en de personen, bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdelen a, b en c, van die wet, die laatstelijk tot hem in dienstbetrekking stonden, in redelijkheid hebben kunnen
komen tot de reïntegratie- inspanningen, die zijn verricht.
-
3 Bij de bekendmaking van de beschikking, bedoeld in het tweede lid, maakt het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen melding van de mogelijkheid tot het doen van een nieuwe aanvraag
voor de toekenning van de uitkering alsmede van de termijn binnen welke die aanvraag
wordt gedaan.
-
1 Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking
van een beschikking tot toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering en terzake
van weigering van een zodanige uitkering, herziet het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
een dergelijke beschikking of trekt hij die in:
-
a. ter uitvoering van een beschikking als bedoeld in artikel 30;
-
b. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 25, 28 of 80 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering;
-
c. indien anderszins de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
-
d. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 25, 28 of 80 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op uitkering bestaat.
-
3 Een beschikking tot toekenning van loonsuppletie als bedoeld in artikel 65c, of van inkomenssuppletie als bedoeld in artikel 65d wordt ingetrokken of herzien indien onderscheidenlijk de loonsuppletie, de inkomenssuppletie
of de voorziening ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld.
-
1 De intrekking of verlaging van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, die voortvloeit
uit het door de werkgever ingesteld bezwaar of beroep, vindt niet eerder plaats dan
zes weken na de dag waarop de beslissing op bezwaar is bekendgemaakt of de uitspraak
is gedaan. De eerste zin is van overeenkomstige toepassing in geval van intrekking
van het bezwaar of beroep omdat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen geheel
of gedeeltelijk is tegemoet gekomen aan het bezwaar of beroep van de werkgever.
-
1 Terzake van toeneming van arbeidsongeschiktheid vindt herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering,
berekend naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 45%, onverminderd de artikelen 39 en 39a, plaats zodra de toegenomen arbeidsongeschiktheid onafgebroken 104 weken heeft geduurd.
-
2 De in het eerste lid bedoelde herziening vindt niet plaats indien de uitkeringsgerechtigde
bij het intreden van de toegenomen arbeidsongeschiktheid uitsluitend op grond van
artikel 7b als werknemer wordt beschouwd en de toeneming kennelijk is voortgekomen uit een andere
oorzaak dan die waaruit de ongeschiktheid, terzake waarvan de arbeidsongeschiktheidsuitkering
wordt ontvangen, is voortgekomen.
-
3 Voor het bepalen van het tijdvak van 104 weken, bedoeld in het eerste lid, worden
perioden van toegenomen arbeidsongeschiktheid samengeteld, indien zij elkaar met een
onderbreking van minder dan vier weken opvolgen of indien zij direct voorafgaan aan
en aansluiten op een periode waarin uitkering in verband met zwangerschap of bevalling
op grond van artikel 3:7, eerste lid, 3:8 of 3:10, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg wordt genoten, tenzij de ongeschiktheid redelijkerwijs niet geacht kan worden voort
te vloeien uit dezelfde oorzaak. Bij de vaststelling van het tijdvak van 104 weken
blijven perioden, waarin uitkering in verband met zwangerschap of bevalling op grond
van artikel 3:7, eerste lid, 3:8, of 3:10, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg wordt genoten, buiten beschouwing.
-
1 Terzake van toeneming van arbeidsongeschiktheid vindt herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering,
berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 45%, onverminderd artikel 39, plaats zodra de toegenomen arbeidsongeschiktheid onafgebroken vier weken heeft geduurd.
-
2 Indien de arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid
van ten minste 45%, doch minder dan 80%, wegens afneming van de arbeidsongeschiktheid
is herzien naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 45%, doch binnen vier weken
na de dag, met ingang waarvan die uitkering is herzien, de arbeidsongeschiktheid weer
toeneemt, is het eerste lid van toepassing, onder afwijking van artikel 37.
-
3 Voor het bepalen van het tijdvak van vier weken, bedoeld in het eerste lid, worden
perioden van toegenomen arbeidsongeschiktheid samengeteld, indien zij elkaar met een
onderbreking van minder dan vier weken opvolgen of indien zij direct voorafgaan aan
en aansluiten op een periode waarin uitkering in verband met zwangerschap of bevalling
op grond van artikel 3:7, eerste lid, 3:8 of 3:10, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg wordt genoten, tenzij de ongeschiktheid redelijkerwijs niet geacht kan worden voort
te vloeien uit dezelfde oorzaak. Bij de vaststelling van de eerstgenoemde periode
van vier weken blijven perioden, waarin uitkering in verband met zwangerschap of bevalling
op grond van artikel 3:7, eerste lid, 3:8, of 3:10, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg wordt genoten, buiten beschouwing.
-
2 Indien de arbeidsongeschiktheidsuitkering werd toegekend, onderscheidenlijk eerder
wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid werd herzien, met toepassing van artikel 35, tweede lid, onderscheidenlijk artikel 42, tweede lid, geldt met betrekking tot het bepaalde in het vorige lid, onder a en b, als dag met ingang van welke de arbeidsongeschiktheidsuitkering werd toegekend onderscheidenlijk
herzien de dag, met ingang van welke die uitkering zou zijn toegekend onderscheidenlijk
herzien, indien artikel 35, tweede lid, onderscheidenlijk artikel 42, tweede lid, geen toepassing zou hebben gevonden.
-
1 Ter zake van toeneming van de arbeidsongeschiktheid die intreedt binnen vijf jaar
na de datum van toekenning of herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering en
die voortkomt uit dezelfde oorzaak als de arbeidsongeschiktheid ter zake waarvan uitkering
wordt genoten, vindt herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering steeds plaats,
zodra de toegenomen arbeidsongeschiktheid onafgebroken vier weken heeft geduurd.
-
2 Voor het bepalen van de periode van vier weken, bedoeld in het eerste lid, worden
perioden van toegenomen arbeidsongeschiktheid samengeteld, indien zij elkaar met een
onderbreking van minder dan vier weken opvolgen of indien zij direct voorafgaan aan
en aansluiten op een periode waarin uitkering in verband met zwangerschap of bevalling
op grond van artikel 3:7, eerste lid, 3:8 of 3:10, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg wordt genoten, tenzij de ongeschiktheid redelijkerwijs niet geacht kan worden voort
te vloeien uit dezelfde oorzaak. Bij de vaststelling van de eerstgenoemde periode
van vier weken blijven perioden, waarin uitkering in verband met zwangerschap of bevalling
op grond van artikel 3:7, eerste lid, 3:8, of 3:10, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg wordt genoten, buiten beschouwing.
Indien als gevolg van de toeneming van de arbeidsongeschiktheid zowel recht op herziening
van de arbeidsongeschiktheidsuitkering bestaat of is ontstaan op grond van de artikelen 37, 38, 39, 39a en 39c, als op ziekengeld op grond van de Ziektewet, wordt het bedrag waarmee de arbeidsongeschiktheidsuitkering is of wordt verhoogd
uitbetaald voor zover dit het ziekengeld overtreft, danwel zou overtreffen, indien
het ziekengeld op grond van artikel 45 van de Ziektewet geheel of gedeeltelijk is geweigerd.
-
1 Ter zake van toeneming van de arbeidsongeschiktheid vindt, in afwijking van de artikelen 38, 39 en 39a, herziening plaats zodra de toegenomen arbeidsongeschiktheid 104 weken heeft geduurd,
indien ter zake van deze toegenomen arbeidsongeschiktheid:
-
2 Voor het bepalen van het tijdvak van 104 weken, bedoeld in het eerste lid, worden
perioden van toegenomen arbeidsongeschiktheid samengeteld, indien zij elkaar met een
onderbreking van minder dan vier weken opvolgen of indien zij direct voorafgaan aan
en aansluiten op een periode waarin uitkering in verband met zwangerschap of bevalling
op grond van artikel 3:7, eerste lid, 3:8 of 3:10, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg wordt genoten, tenzij de ongeschiktheid redelijkerwijs niet geacht kan worden voort
te vloeien uit dezelfde oorzaak. Bij de vaststelling van het tijdvak van 104 weken
blijven perioden, waarin uitkering in verband met zwangerschap of bevalling op grond
van artikel 3:7, eerste lid, 3:8, of 3:10, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg wordt
genoten, buiten beschouwing.
-
1 Het dagloon van de verzekerde, bedoeld in artikel 19aa, wordt met ingang van de dag waarop het tweede recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering
zou zijn ontstaan opnieuw vastgesteld overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens
artikel 14, mits dat leidt tot een hoger dagloon dan het dagloon dat voor de berekening van
de laatstelijk ontvangen loondervingsuitkering of vervolguitkering in aanmerking werd
genomen. In afwijking van het bepaalde bij of krachtens artikel 14 wordt bij de dagloonvaststelling,
bedoeld in de eerste zin, de arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van deze wet
niet aangemerkt als loon.
-
2 Voor de toepassing van het eerste lid wordt in artikel 14, eerste lid, in plaats van de woorden «voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid
is ingetreden» gelezen: voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid
is ontstaan waaruit het tweede recht op arbeidsongeschiktheiduitkering zou zijn ontstaan.
-
3 Ingeval tijdens het ontvangen van een vervolguitkering ten aanzien van de verzekerde
die na het ontstaan van recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering ziek is geworden,
als gevolg van de toepassing van artikel 19aa, geen tweede recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering ontstaat wordt, met inachtneming
van de tweede tot en met vierde zin, met ingang van de dag waarop het tweede recht
op arbeidsongeschiktheidsuitkering zou zijn ontstaan, een loondervingsuitkering toegekend.
Voor de duur van die loondervingsuitkering is, in afwijking van artikel 21a, de leeftijd van de betrokkene op de dag waarop het tweede recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering
zou zijn ontstaan bepalend. Toekenning van de loondervingsuitkering is slechts mogelijk
indien de duur van die uitkering langer is dan de duur van de loondervingsuitkering
waarop recht bestond onmiddellijk voorafgaande aan de datum van ingang van de vervolguitkering.
De duur van de toe te kennen loondervingsuitkering wordt verminderd met de duur van
de laatstelijk ontvangen loondervingsuitkering. Tijdens de duur van die loondervingsuitkering
bestaat geen recht op vervolguitkering.
-
4 Na afloop van de in het derde lid bedoelde loondervingsuitkering geldt voor de berekening
van het vervolgdagloon, in afwijking van artikel 21b, derde lid, een percentage van 2 maal het aantal verstreken jaren tussen het 15e jaar en de
leeftijd van de betrokkene op de dag van ingang van de herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering.
-
2 Met betrekking tot de herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, welke een
verhoging van die uitkering tot gevolg heeft, is het bepaalde in artikel 35, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.
-
3 De herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering ter zake van afneming van de
arbeidsongeschiktheid gaat in op de dag, welke in de beschikking wordt genoemd als
de dag, waarop de arbeidsongeschiktheid was afgenomen.
-
3 Indien intrekking van de arbeidsongeschiktheidsuitkering verband houdt met een voltooide
opleiding of scholing, is artikel 42, vierde lid, van overeenkomstige toepassing.
-
4 De arbeidsongeschiktheidsuitkering van degene die deelneemt aan een opleiding of
scholing, wordt gedurende deze opleiding of scholing niet ingetrokken of herzien in
verband met een daaruit voortvloeiende afname van de arbeidsongeschiktheid. Indien
de belanghebbende tijdens de opleiding of scholing inkomen verwerft, is artikel 44, eerste lid, van overeenkomstige toepassing.
-
5 De arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt ingetrokken, indien degene die recht heeft
op arbeidsongeschiktheidsuitkering rechtens zijn vrijheid is ontnomen, vanaf de dag
dat deze vrijheidsontneming één maand heeft geduurd.
-
7 Voor de verzekerde die op de dag voorafgaande aan de vrijheidsontneming geen recht
heeft op arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van het zesde lid, eindigt het recht
op arbeidsongeschiktheidsuitkering, in afwijking van het vijfde lid, vanaf de dag
dat de vrijheidsontneming ingaat.
-
1 Indien degene
-
a. wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering wegens afneming van arbeidsongeschiktheid op
grond van artikel 43, eerste lid, is ingetrokken, of
-
b. die aan het einde van de in artikel 19, bedoelde wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte
of gebreken, maar geen recht had op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering
omdat hij niet arbeidsongeschikt was,
binnen vijf jaar na de datum van die intrekking dan wel binnen vijf jaar na het bereiken
van het einde van die wachttijd arbeidsongeschikt wordt en deze arbeidsongeschiktheid
voortkomt uit dezelfde oorzaak als die waaruit de arbeidsongeschiktheid ter zake waarvan
de ingetrokken uitkering werd genoten dan wel als die op grond waarvan hij ongeschikt
was tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte of gebreken, vindt toekenning
van arbeidsongeschiktheidsuitkering steeds plaats, zodra die arbeidsongeschiktheid
onafgebroken vier weken heeft geduurd.
-
2 Voor het bepalen van de periode van vier weken, bedoeld in het eerste lid, worden
perioden van arbeidsongeschiktheid samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking
van minder dan vier weken opvolgen of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten
op een periode waarin uitkering in verband met zwangerschap of bevalling op grond
van artikel 3:7, eerste lid, 3:8 of 3:10, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg wordt genoten, tenzij de ongeschiktheid redelijkerwijs niet geacht kan worden voort
te vloeien uit dezelfde oorzaak. Bij de vaststelling van de eerstgenoemde periode
van vier weken blijven perioden, waarin uitkering in verband met zwangerschap of bevalling
op grond van artikel 3:7, eerste lid, 3:8, of 3:10, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg wordt genoten, buiten beschouwing.
-
3 In de gevallen, waarin artikel 20 van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen onderscheidenlijk artikel 3:21 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten geen toepassing vindt omdat artikel 29b van de Ziektewet toepassing kan vinden, wordt het aan de arbeidsongeschiktheidsuitkering ten grondslag
te leggen dagloon niet lager gesteld dan 108/100 maal de grondslag die voor de berekening
van de laatstelijk ontvangen arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen onderscheidenlijk de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten in aanmerking werd genomen, dan wel 108/100 maal de grondslag die in aanmerking zou
zijn genomen, indien na het einde van de wachttijd, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen onderscheidenlijk artikel 3:3, eerste lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, recht zou hebben bestaan op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van een
laatstbedoelde wet, zoals die sinds de beëindiging van die uitkering onderscheidenlijk
sinds het einde van die wachttijd op grond van artikel 8 van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen onderscheidenlijk artikel 3:7 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten zou zijn herzien.
-
6 Indien de arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van dit artikel wordt toegekend
en tevens recht op ziekengeld op grond van de Ziektewet bestaat, wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering uitbetaald voor zover deze het
ziekengeld overtreft, danwel zou overtreffen, indien het ziekengeld op grond van artikel 45 van de Ziektewet geheel of gedeeltelijk is geweigerd.
In de gevallen waarin artikel 43a toepassing vindt wordt het aan de toe te kennen arbeidsongeschiktheidsuitkering ten
grondslag te leggen dagloon niet lager gesteld dan het dagloon dat voor de berekening
van de laatstelijk ontvangen loondervingsuitkering in aanmerking werd genomen, dan
wel het dagloon dat in aanmerking zou zijn genomen indien na het einde van de in artikel 19, bedoelde wachttijd recht zou hebben bestaan op een loondervingsuitkering, zoals
dat sinds de beëindiging van de uitkering onderscheidenlijk sinds het einde van die
wachttijd op grond van artikel 15 zou zijn herzien.
De arbeidsongeschiktheidsuitkering, onderscheidenlijk de verhoging van de arbeidsongeschiktheidsuitkering
in geval van herziening van die uitkering op grond van de artikelen 37, 38, 39, 39a en 39c, wordt niet uitbetaald gedurende het verlengde tijdvak waarin recht bestaat op ziekengeld
op grond van artikel 29, tiende lid, van de Ziektewet, op loon op grond van artikel 629 lid 11, onderdeel d, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel op bezoldiging op grond van artikel 76a, zesde lid, van de Ziektewet.
-
1 Indien degene, die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, inkomen geniet
doordat hij arbeid is gaan verrichten, wordt die arbeid gedurende een aaneengesloten
tijdvak van vijf jaar niet aangemerkt als arbeid als bedoeld in artikel 18, vijfde lid, en wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet ingetrokken of herzien, doch wordt
de uitkering:
-
a. niet uitbetaald indien het inkomen zodanig is, dat als die arbeid wel de in artikel 18, vijfde lid, bedoelde arbeid zou zijn, niet langer sprake zou zijn van een arbeidsongeschiktheid
van ten minste 15%; of
-
b. indien het bepaalde onder a niet van toepassing is, uitbetaald tot een bedrag ter
grootte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, zoals deze zou zijn vastgesteld, indien
die arbeid wel de in artikel 18, vijfde lid, bedoelde arbeid zou zijn.
Na afloop van het in de aanhef genoemde tijdvak wordt de arbeid aangemerkt als arbeid
als bedoeld in artikel 18, vijfde lid.
-
3 Het in het eerste lid, aanhef, genoemde tijdvak van vijf jaar vangt aan op de eerste
dag waarop het eerste lid, onderdeel a of b, is toegepast. Indien diegene die recht
heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering en ten aanzien van wie het eerste lid,
onderdeel a of b, is toegepast andere arbeid gaat verrichten, dan vangt een nieuw
tijdvak als bedoeld in het eerste lid aan op de eerste dag dat de arbeidsongeschiktheidsuitkering
vanwege het verrichten van die andere arbeid wordt vastgesteld door toepassing van
het eerste lid, onderdeel a of b.
-
4 Indien op de laatste dag van het in het eerste lid genoemde tijdvak van vijf jaar
inkomen wordt genoten, maar geen arbeid wordt verricht, wordt dit tijdvak verlengd
tot en met de laatste dag waarop dat inkomen wordt genoten.
-
5 Indien degene, die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, inkomen geniet,
dat bestaat uit loon ingevolge een arbeidsovereenkomst als bedoeld in de hoofdstukken 2 en 3 van de Wet sociale werkvoorziening, is het eerste lid voor onbeperkte duur van toepassing.
-
8 Bij ministeriële regeling wordt bepaald wat onder inkomen en loon als bedoeld in dit
artikel wordt verstaan. Daarbij kan tevens worden bepaald dat nader te bepalen inkomen
dat gedeeltelijk, niet, of niet langer wordt genoten als gevolg van gewijzigde omstandigheden
of enig handelen of nalaten van betrokkene in aanmerking wordt genomen alsof het wel
volledig wordt genoten.
Artikel 44a
[Vervallen per 01-03-1992]
Artikel 45
[Vervallen per 01-08-1993]
Artikel 46
[Vervallen per 01-04-2002]
Artikel 46a
[Vervallen per 01-01-1998]
-
1 Degene, wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid
van ten minste 45 %, in verband met het bepaalde in artikel 43, eerste lid, is ingetrokken, heeft, indien hij binnen vier weken na de dag, met ingang van welke
de uitkering is ingetrokken, weer arbeidsongeschikt wordt, aanspraak op heropening
van de arbeidsongeschiktheidsuitkering.
-
2 Het bepaalde in het vorige lid is mede van toepassing met betrekking tot degene,
wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van
minder dan 45 %, in verband met het bepaalde in artikel 43, eerste lid, is ingetrokken, indien hij weer arbeidsongeschikt wordt binnen 4 weken na de dag,
met ingang van welke die uitkering, welke voordien was berekend naar een arbeidsongeschiktheid
van ten minste 45 %, wegens afneming van de arbeidsongeschiktheid is herzien naar
een arbeidsongeschiktheid van minder dan 45%.
-
3 Degene, wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid
van minder dan 45 %, in verband met het bepaalde in artikel 43, eerste lid, is ingetrokken met ingang van een dag, die gelegen is binnen vier weken na de dag,
met ingang waarvan die uitkering werd toegekend of wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid
werd herzien, heeft, indien hij binnen die periode van vier weken weer arbeidsongeschikt
wordt, aanspraak op heropening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering. Artikel 39, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
-
4 Degene, wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid
van minder dan 45 %, in verband met het bepaalde in artikel 43, eerste lid, is ingetrokken, heeft, onverminderd het bepaalde in het tweede en het derde lid,
indien hij binnen vier weken na de dag, met ingang van welke de uitkering is ingetrokken,
weer arbeidsongeschikt wordt, niet kennelijk uit een andere oorzaak dan die, waaruit
de arbeidsongeschiktheid, ter zake waarvan de ingetrokken uitkering werd genoten,
is voortgekomen, aanspraak op heropening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering.
-
5 Ten aanzien van degene wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering is ingetrokken in verband
met artikel 43, eerste lid, en die weer arbeidsongeschikt is geworden op grond van een herbeoordeling als bedoeld
in artikel 34, vijfde lid, vindt heropening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering plaats met ingang van 22
februari 2007.
-
7 Indien zowel recht bestaat of is ontstaan op heropening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering
op grond van dit artikel als op ziekengeld op grond van de Ziektewet, wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering
uitbetaald voor zover deze het ziekengeld overtreft, danwel zou overtreffen, indien
het ziekengeld op grond van artikel 45 van de Ziektewet geheel of gedeeltelijk is
geweigerd.
-
1 De persoon, wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van artikel 43b, eerste lid, is ingetrokken, heeft vanaf de dag:
-
a. dat hij in Nederland woont; of
-
b. waarop een verdrag in werking is getreden dan wel een besluit van een volkenrechtelijke
organisatie van kracht is geworden in het land waar betrokkene woont, op grond waarvan
recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering kan bestaan;
met inachtneming van de bepalingen van de wet aanspraak op heropening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering,
indien hij op die dag arbeidsongeschikt is.
-
2 Aanspraak op heropening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft eveneens de persoon,
bedoeld in het eerste lid, die op de in dat lid bedoelde dag niet arbeidsongeschikt
is, doch ten aanzien van wie dit wel het geval is binnen vier weken na afloop van
dat tijdvak.
-
1 De persoon, wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van artikel 43, vijfde lid, is ingetrokken, heeft vanaf de dag dat hij in vrijheid wordt gesteld met inachtneming
van de bepalingen van deze wet aanspraak op heropening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering,
indien hij op die dag arbeidsongeschikt is.
-
2 Aanspraak op heropening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft eveneens de persoon,
bedoeld in het eerste lid, die op de in dat lid bedoelde dag niet arbeidsongeschikt
is, doch ten aanzien van wie dit wel het geval is binnen vier weken na afloop van
dat tijdvak.
-
1 De persoon, wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van artikel 43, zesde lid, is ingetrokken, heeft vanaf de dag dat hij zich niet langer onttrekt aan de tenuitvoerlegging
van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel met inachtneming van de bepalingen
van deze wet aanspraak op heropening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, indien
hij op die dag arbeidsongeschikt is.
-
2 Aanspraak op heropening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft eveneens de persoon,
bedoeld in het eerste lid, die op de in dat lid bedoelde dag niet arbeidsongeschikt
is, doch ten aanzien van wie dit wel het geval is binnen vier weken na afloop van
dat tijdvak.
-
2 De heropende arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt beschouwd als een voortzetting
van de ingetrokken uitkering. Voor de toepassing van de artikelen 38, derde lid, 39, eerste lid, onderdeel c, en 39a wordt daarbij met herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering wegens afneming
van de arbeidsongeschiktheid gelijk gesteld intrekking van de arbeidsongeschiktheidsuitkering.
-
3 Voor de berekening van de heropende arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt als dagloon
of vervolgdagloon beschouwd het dagloon of vervolgdagloon, waarnaar de ingetrokken
uitkering op de dag van ingang van de heropende uitkering zou zijn berekend, indien
de uitkering niet was ingetrokken, tenzij hernieuwde vaststelling van een dagloon
overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens artikel 14 en met inachtneming van artikel 15 tot een hoger dagloon of vervolgdagloon leidt, in welk geval de heropende uitkering
aan de hand van dit dagloon of vervolgdagloon wordt berekend.
-
4 Wanneer degene, aan wie een arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend, een ander
machtigt om de uitkering in ontvangst te nemen, onderscheidenlijk een verleende machtiging
intrekt, wordt daaraan gevolg gegeven met ingang van een betalingstermijn, aanvangende
na de dag waarop de machtiging wordt ingediend, onderscheidenlijk waarop van haar
intrekking mededeling wordt gedaan, doch niet later dan de eerste dag van de tweede
maand na de dag van indiening onderscheidenlijk intrekking der machtiging.
-
6 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is bevoegd om, onder door hem te
stellen voorwaarden, op verzoek van de in het vorige lid bedoelde organen, gelijktijdig
met de arbeidsongeschiktheidsuitkering, invaliditeitsuitkeringen of pensioenen, verschuldigd
door die organen, betaalbaar te stellen.
-
8 Indien een reïntegratiebedrijf aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
heeft gemeld dat het gegronde vermoeden bestaat dat een persoon aan wie een uitkering
op grond van deze wet is toegekend, onvoldoende medewerking verleent aan de op hem
betrekking hebbende werkzaamheden van het reïntegratiebedrijf, neemt het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen een beschikking omtrent de gehele of gedeeltelijke opschorting
of schorsing van de betaling van de uitkering aan die persoon voor de duur van ten
hoogste acht weken.
Voor zover betreft het in ontvangst nemen van een uitkering ingevolge deze wet en
het verlenen van kwijting voor de betaling daarvan, wordt een minderjarige met een
meerderjarige gelijkgesteld. Indien de wettelijke vertegenwoordiger zich tegen de
betaling aan de minderjarige schriftelijk verzet bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
geschiedt de uitbetaling aan de wettelijke vertegenwoordiger.
-
1 Is van de aanvrager of ontvanger van een arbeidsongeschiktheidsuitkering bij het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen een adres in Nederland bekend, terwijl in de basisregistratie
personen ambtshalve is opgenomen dat hij is vertrokken naar een onbekend land van
verblijf, dan verzoekt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen hem de afwijkende
registratie in de basisregistratie personen binnen een redelijke termijn ongedaan
te laten maken.
-
2 Wanneer na afloop van deze termijn, de afwijkende registratie niet is beëindigd of
als uit de basisregistratie personen niet blijkt dat het college van burgemeester
en wethouders van de desbetreffende gemeente de gegevens over het adres in onderzoek
heeft genomen, schort het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de betaling
van de uitkering aan de persoon, aan wie de arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend,
op.
-
3 De opschorting wordt beëindigd zodra is vastgesteld dat de persoon, bedoeld in het
tweede lid, in het buitenland woont of verblijft of dat een adres in Nederland in
de basisregistratie personen is opgenomen.
-
4 Indien het onderzoek van het college van burgemeester en wethouders is afgerond en
de persoon, bedoeld in het tweede lid, in de basisregistratie personen ambtshalve
opgenomen blijft met gegevens over het vertrek uit Nederland, schort het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen de betaling van de uitkering op tot verblijf in het buitenland
kan worden vastgesteld of een adres in Nederland in de basisregistratie personen is
opgenomen.
-
1 Na het overlijden van degene, aan wie een arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend,
wordt met ingang van de dag na het overlijden, de arbeidsongeschiktheidsuitkering
in de vorm van een overlijdensuitkering uitbetaald:
-
a. aan de langstlevende van de echtgenoten;
-
b. bij ontstentenis van de in onderdeel a bedoelde persoon, aan de minderjarige kinderen tot wie de overledene in familierechtelijke
betrekking stond;
-
c. bij ontstentenis van de in de onderdelen a en b bedoelde personen, aan degenen met wie de overledene in gezinsverband leefde.
-
2 De overlijdensuitkering is gelijk aan het bedrag van de arbeidsongeschiktheidsuitkering
over één maand, doch niet over de zaterdagen en zondagen, berekend naar de hoogte
van die uitkering op de dag of laatstelijk voor de dag van overlijden, van degene
aan wie die arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend.
-
3 In verband met het overlijden van degene aan wie een arbeidsongeschiktheidsuitkering
is toegekend, is artikel 49, eerste lid, niet van toepassing.
-
1 Indien de degene aan wie een arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend, aanspraak
heeft op verstrekking of vergoeding van zorg als bedoeld in de Wet langdurige zorg en op grond van die wet een bijdrage voor die zorg verschuldigd is, is het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen bevoegd de arbeidsongeschiktheidsuitkering tot het bedrag
van die bijdrage in plaats van aan degene aan wie de arbeidsongeschiktheidsuitkering
is toegekend, zonder diens machtiging uit te betalen aan het Zorginstituut Nederland,
genoemd in artikel 58, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet.
-
2 Indien degene, aan wie een arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend, in een inrichting
ter verpleging van geesteszieken of van zwakzinnigen is opgenomen en het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen, van de desbetreffende inrichting of van het college van burgemeester
en wethouders van de gemeente die de opnamekosten betaalt, het verzoek ontvangt om
de arbeidsongeschiktheidsuitkering aan die inrichting of die gemeente uit te betalen,
is het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen bevoegd dat verzoek zonder het
stellen van andere voorwaarden in te willigen.
-
3 Indien het eerste lid toepassing vindt, heeft de in het tweede lid bedoelde bevoegdheid
betrekking op het gedeelte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, dat niet aan het
Zorginstituut Nederland wordt uitbetaald.
Artikel 55
[Vervallen per 01-01-1997]
De termijnen van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, welke niet zijn ingevorderd binnen
twee jaren na de dag der betaalbaarstelling, worden niet meer uitbetaald.
-
1 De uitkering, de loonsuppletie, bedoeld in artikel 65c, en de inkomenssuppletie, bedoeld in artikel 65d, die als gevolg van een beschikking als bedoeld in artikel 36a onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald,
wordt door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen teruggevorderd.
-
2 De uitkering die onverschuldigd aan de werkgever is betaald, wordt door het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen van de werkgever teruggevorderd, indien de werkgever de uitkering
op grond van artikel 629, vijfde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek in mindering heeft kunnen brengen op het loon.
-
4 De in het derde lid, onderdelen a, b en c, genoemde termijn is tien jaar indien de
terugvordering het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting,
bedoeld in artikel 80.
-
8 In afwijking van het eerste lid kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
onder voorwaarden die Onze Minister kan stellen, besluiten van terugvordering af te
zien indien het terug te vorderen bedrag een door Onze Minister vast te stellen bedrag
niet te boven gaat.
-
1 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan de onverschuldigd betaalde uitkering,
bedoeld in artikel 57, eerste en tweede lid, invorderen bij dwangbevel.
-
2
Artikel 29g is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat indien het gemiddeld inkomen
van de belanghebbende gedurende drie jaar de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen
475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de aflossingsbedragen
lager vaststelt.
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze
van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij is vastgesteld dat onverschuldigd
is betaald.
-
1 In afwijking van artikel 57, eerste lid, kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, op verzoek van de belanghebbende
of zijn wettelijke vertegenwoordiger, besluiten gedeeltelijk van terugvordering of
gedeeltelijk van verdere terugvordering af te zien door medewerking aan een schuldregeling,
indien:
-
a. redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met
het betalen van zijn schulden of indien hij in de toestand verkeert dat hij heeft
opgehouden te betalen;
-
b. redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen,
behoudens de in het tweede lid bedoelde vorderingen, van de overige schuldeisers zonder
een zodanig besluit niet tot stand zal komen;
-
c. een naar het oordeel van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen betrouwbaar
voorstel voor een schuldregeling tot stand is gekomen door tussenkomst van een schuldhulpverlener
als bedoeld in artikel 48 van de Wet op het consumentenkrediet;
-
d. aannemelijk is dat medewerking aan een schuldregeling niet concurrentieverstorend
werkt; en
-
e. uitdeling in het kader van de schuldregeling plaatsvindt overeenkomstig artikel 349 van de Faillissementswet.
-
2 Het eerste lid is niet van toepassing indien een vordering is ontstaan door het niet
nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 80, en hiervoor een boete als bedoeld in artikel 29a is opgelegd, dan wel indien hiervoor aangifte is gedaan op grond van het Wetboek van Strafrecht.
Degene, die recht heeft op arbeidsongeschiktheidsuitkering, heeft recht op een vakantie-uitkering.
-
2 Indien artikel 44 is toegepast, wordt onder het bedrag aan arbeidsongeschiktheidsuitkering als bedoeld
in het eerste lid verstaan het bedrag van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, nadat
artikel 44 is toegepast.
-
4 Indien het percentage van de vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, wordt gewijzigd, wordt het percentage van de in het eerste lid bedoelde vakantie-uitkering,
alsmede de noemer van de in de artikelen 21, tweede lid en 22, bedoelde breuk dienovereenkomstig aangepast. Het gewijzigde percentage wordt in
aanmerking genomen over de uitkering waarop recht bestaat over de periode aanvangende
met de dag waarop de wijziging ingaat. Het aldus gewijzigde percentage en de aldus
gewijzigde noemer treden in de plaats van het in het eerste lid genoemde percentage
onderscheidenlijk de in de artikelen 21, tweede lid en 22, genoemde noemer.
-
6 In afwijking van het derde lid vindt, indien de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt
beëindigd en het niet aannemelijk is dat binnen korte tijd wederom recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering
zal ontstaan, uitbetaling van de vakantieuitkering plaats gelijktijdig met de uitbetaling
van de laatste termijn van de arbeidsongeschiktheidsuitkering of zo spoedig mogelijk
daarna.
Onze Minister kan nadere regelen stellen ter berekening van de vakantie-uitkering
van degene, wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering met toepassing van het bepaalde
krachtens artikel 65 niet of niet ten volle wordt uitbetaald en die naast de uitkering ingevolge de wetgeving
van een andere Mogendheid eveneens recht heeft op een vakantie-uitkering ingevolge
die wetgeving.
Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 50, 53, 54, 56, 57 en 80 vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van de vakantie-uitkering voor zover
bij of krachtens deze paragraaf niet anders is bepaald.
Onze Minister kan met betrekking tot het bepaalde in deze paragraaf nadere regelen
stellen.