Stb. 2005, 624, datum inwerkingtreding 14-12-2005, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-10-2004.
1 De arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt op aanvraag toegekend.
2 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen stelt de belanghebbende van de mogelijkheid
van het doen van een aanvraag schriftelijk in kennis uiterlijk vier maanden vóór de
datum waarop de wachttijd van 104 weken, bedoeld in artikel 19, eerste lid, verstrijkt.
3 De belanghebbende, die in aanmerking wenst te komen voor toekenning van de uitkering,
dient zijn aanvraag te doen binnen 21 maanden na aanvang van zijn arbeidsongeschiktheid.
Indien de wachttijd, bedoeld in artikel 19, eerste lid, is verlengd op grond van het
zevende lid van dat artikel wordt de aanvraag voor de toekenning van de uitkering,
in afwijking van de eerste zin, uiterlijk 13 weken voor het verstrijken van de door
het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen vastgestelde verlengde wachttijd
gedaan.
4 Onverminderd het in deze wet terzake van herziening of intrekking van de arbeidsongeschiktheidsuitkering
bepaalde wordt ten aanzien van personen die na 1 juli 1954 zijn geboren, op een bij
of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaald tijdstip door het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen bezien of er in verband met wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid
gronden zijn voor herziening of intrekking van de arbeidsongeschiktheidsuitkering.
Het tijdstip kan voor verschillende groepen van personen verschillend worden vastgesteld.
Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de eerste zin niet van toepassing
is op bepaalde groepen van personen.
5 Een aanvraag wordt geacht tijdig te zijn ingediend, indien het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen de kennisgeving als bedoeld in het tweede lid, niet heeft
gedaan dan wel indien bij een latere kennisgeving dan bedoeld in het tweede lid de
aanvraag wordt ingediend binnen vier weken nadat deze kennisgeving is ontvangen.
6 Indien de toepassing van het derde lid zou leiden tot kennelijke hardheid, is het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen bevoegd de uitkering ambtshalve toe te
kennen.
7 Indien de wachttijd, bedoeld in artikel 19, eerste lid, is verlengd op grond van het
zevende lid van dat artikel, besluit het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
de aanvraag, bedoeld in het derde lid, niet te behandelen, indien deze is ingediend
vóór het verzoek tot de verlenging.