Toeslagwet buitengewone pensioenen 1966

Geraadpleegd op 22-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 19-01-2003 en zichtdatum 19-01-2003.
Geldend van 01-01-2002 t/m heden

Wet van 14 juli 1966, tot verhoging met een tijdelijke toeslag van de pensioenen krachtens de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 (Stb. 1947, H 313) en de Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers (Stb. 1947, H 420)

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is, in verband met de loonontwikkeling in het bedrijfsleven de ingevolge de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 (Stb. 1947, H 313) en de Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers (Stb. 1947, H 420) toegekende en toe te kennen buitengewone pensioenen andermaal tijdelijk te verhogen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1

  • 1 De krachtens de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 (Stb. 1947, H 313) toegekende en toe te kennen buitengewone pensioenen worden, voor zover het recht op deze pensioenen op 1 januari 1965 niet is vervallen, gerekend van 1 januari 1965 af of van het later tijdstip, waarop zij zijn ingegaan of zullen ingaan, ambtshalve tijdelijk verhoogd met een toeslag van honderd zestig procent.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde tijdelijke toeslag wordt verleend tot de dag met ingang waarvan voor de eerste maal bij algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 31 van de in het eerste lid genoemde wet de buitengewone pensioenen worden herzien.

Artikel 2

Voor zover termijnen van de krachtens de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 (Stb. 1947, H 313) toegekende en toe te kennen buitengewone pensioenen betrekking hebben op tijdvakken na 31 december 1964, zijn de wet van 15 juni 1951 (Stb. 221), de wet van 10 augustus 1951 (Stb. 360), de wet van 16 juni 1954 (Stb. 287), de wet van 7 juli 1955 (Stb. 358), de wet van 18 juli 1957 (Stb. 331), de wet van 11 december 1957 (Stb. 570), de wet van 23 september 1959 (Stb. 366), de wet van 28 december 1960 (Stb. 615), de wet van 29 mei 1963 (Stb. 262), de wet van 25 juni 1964 (Stb. 268) en de wet van 14 juli 1965 (Stb. 404) daarop niet van toepassing.

Artikel 3

Het totaal van buitengewoon pensioen en tijdelijke toeslag daarop kan de maxima, gesteld in de artikelen 17, e, f en g, 18, eerste lid, en 19, eerste lid, van de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 (Stb. 1947, H 313) gerekend van 1 januari 1965 af met honderd zestig procent overschrijden.

Artikel 4

Voor de toepassing van artikel 12, tweede lid, van de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 (Stb. 1947, H 313) wordt de grondslag, waarover het buitengewoon pensioen is of wordt berekend, gerekend van 1 januari 1965 af geacht te zijn verhoogd met honderd zestig procent.

Artikel 5

Het bedrag van de ingevolge artikel 1 toe te kennen toeslag, alsmede het bedrag van de ingevolge artikel 4 fictief verhoogde grondslag worden naar boven afgerond tot hele euro’s.

Artikel 6

  • 1 De krachtens de Wet buitengewoon pensioen zeelieden- oorlogsslachtoffers (Stb. 1947, H 420) toegekende en toe te kennen buitengewone pensioenen worden, voor zover het recht op deze pensioenen op 1 januari 1965 niet is vervallen, gerekend van 1 januari 1965 af of van het later tijdstip, waarop zij zijn ingegaan of zullen ingaan, ambtshalve tijdelijk verhoogd met een toeslag van honderd zestig procent.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde tijdelijke toeslag wordt verleend tot de dag met ingang waarvan voor de eerste maal bij algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 28 van de in het eerste lid genoemde wet de buitengewone pensioenen worden herzien.

Artikel 7

Voor zover termijnen van de krachtens de Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers (Stb. 1947, H 420) toegekende en toe te kennen buitengewone pensioenen betrekking hebben op tijdvakken na 31 december 1964, zijn de wet van 10 augustus 1951 (Stb. 365), de wet van 16 december 1954 (Stb. 633), de wet van 18 juli 1957 (Stb. 296), de wet van 27 maart 1958 (Stb. 182), de wet van 28 december 1960 (Stb. 618), de wet van 30 maart 1961 (Stb. 122), de wet van 29 mei 1963 (Stb. 264), de wet van 25 juni 1964 (Stb. 269) en de wet van 14 juli 1965 (Stb. 353) daarop niet van toepassing.

Artikel 8

Het totaal van buitengewoon pensioen en tijdelijke toeslag daarop kan de maxima, gesteld in de artikelen 17, e, f en g, 18, eerste lid en 19, eerste lid, van de Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers (Stb. 1947, H 420) gerekend van 1 januari 1965 af met honderd zestig procent overschrijden.

Artikel 9

Voor de toepassing van artikel 11, tweede lid, van de Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers (Stb. 1947, H 420), wordt de grondslag, waarover het buitengewoon pensioen is of wordt berekend, gerekend van 1 januari 1965 af geacht te zijn verhoogd met honderd zestig procent.

Artikel 10

Het bedrag van de ingevolge artikel 6 toe te kennen toeslag, alsmede het bedrag van de ingevolge artikel 13 fictief verhoogde grondslag worden naar boven afgerond tot hele euro’s.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk, 14 juli 1966

JULIANA.

De Staatssecretaris van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk,

C. EGAS.

De Minister van Financiën,

A. VONDELING.

De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid,

G. M. J. VELDKAMP.

Uitgegeven de dertigste augustus 1966.

De Minister van Justitie,

SAMKALDEN.