Wet op de motorrijtuigenbelasting 1966

Geraadpleegd op 22-11-2024.
Geldend van 01-01-1995 t/m heden

Wet van 21 juli 1966, houdende vervanging van de Motorrijtuigenbelastingwet (Stb. 1926, 464) door een nieuwe wettelijke regeling

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de wetgeving betreffende de motorrijtuigenbelasting aan te passen aan de Algemene wet inzake rijksbelastingen en voorts op enkele punten te wijzigen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Belastbaar feit

Artikel 1

Onder de naam "motorrijtuigenbelasting" wordt een belasting geheven ter zake van het gebruik van de weg:

Artikel 2

  • 1 Onder motorrijtuig wordt verstaan het rij- of voertuig dat is bestemd om anders dan langs spoorstaven te worden voortbewogen uitsluitend of mede door een mechanische kracht, op of aan het rij- of voertuig zelf aanwezig.

  • 2 Met afwijking van het eerste lid wordt niet als motorrijtuig aangemerkt een bromfiets in de zin van de wegenverkeerswetgeving.

  • 3 Onder weg wordt verstaan elke voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande weg en elk zodanig pad, de in de weg of het pad liggende bruggen en duikers alsmede de tot de weg behorende paden en bermen of zijkanten.

  • 4 Als weg wordt niet aangemerkt een weg of pad, niet in beheer bij een publiekrechtelijk lichaam.

Artikel 3

  • 1 De belasting wordt geheven voor elk motorrijtuig afzonderlijk.

  • 2 Onze Minister kan, onder door hem te stellen voorwaarden, met betrekking tot motorrijtuigen die deel uitmaken van een zelfde fabrieks- of handelsvoorraad of bij een zelfde bedrijf in herstelling zijn en waarmede uitsluitend in verband daarmede de weg wordt gebruikt, toestaan dat de belasting niet voor elk motorrijtuig afzonderlijk wordt geheven.

Artikel 4

  • 1 De belasting wordt geheven van de houder van het motorrijtuig.

  • 2 Met betrekking tot een motorrijtuig dat is ingeschreven in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden register van opgegeven kentekens, wordt, tenzij anders blijkt, als houder beschouwd degene op wiens naam het voor het motorrijtuig opgegeven kenteken in dat register is ingeschreven.

Hoofdstuk II. Tarief en vrijstellingen

Artikel 5

  • 1 De belasting bedraagt over een tijdvak van twaalf maanden:

    a. voor een motorrijtuig op twee wielen, met een eigen gewicht van

     

    niet meer dan 60 kilogram

    f  31

    meer dan 60 doch niet meer dan 120 kilogram

    f  62

    meer dan 120 doch niet meer dan 200 kilogram

    f  92

    meer dan 20 kilogram

    f 109;

    b. voor een motorrijtuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, met een eigen gewicht van niet meer dan 200 kilogram

    f  93

    meer dan 200 doch niet meer dan 500 kilogram

    f 112

    600 kilogram

    f 137

    700 kilogram

    f 164

    800 kilogram

    f 222

    900 kilogram

    f 285

    1000 kilogram

    f 388

    meer dan 100 kilogram

    f 388

    benevens per 100 kilogram eigen gewicht boven 1000 kilogram

    f 103;

    c. voor een motorrijtuig op drie of meer wielen, ingericht voor personenvervoer en wel voor het vervoer van meer dan acht personen, de bestuurder daaronder niet begrepen

    f  26

    benevens per 100 kilogram eigen gewicht boven 1000 kilogram

    f  10;

    d. voor een ander motorrijtuig met een eigen gewicht van

     

    1°. niet meer dan 120 kilogram .

    f  4

    meer dan 120 doch niet meer dan 200 kilogram

    f  14

    meer dan 200 doch niet meer dan 500 kilogram

    f  32

    meer dan 500 doch niet meer dan 1000 kilogram, per 100 kilogram eigen gewicht

    f  10

    verminderd met f 18;

     

    2°. meer dan 1000 doch niet meer dan 2000 kilogram

    f  82

    benevens per 100 kilogram eigen gewicht boven 1000 kilogram

    f  10;

    3°. meer dan 2000 doch niet meer dan 3000 kilogram

    f 182

    benevens per 100 kilogram eigen gewicht boven 2000 kilogram

    f  10;

    4°. meer dan 3000 doch niet meer dan 4000 kilogram

    f 282

    benevens per 100 kilogram eigen gewicht boven 3000 kilogram

    f  10;

    5°. meer dan 4000 doch niet meer dan 5000 kilogram

    f 382

    benevens per 100 kilogram eigen gewicht boven 4000 kilogram

    f  10;

    6°. meer dan 5000 doch niet meer dan 6000 kilogram

    f 482

    benevens per 100 kilogram eigen gewicht boven 5000 kilogram

    f  10;

    7°. meer dan 6000

    f 582

    benevens per 100 kilogram eigen gewicht boven 6000 kilogram

    f  10.

  • 2 De belasting voor een motorrijtuig op drie of meer wielen, dat verbonden is met één of meer dan één rij- of voertuig, niet zijnde een motorrijtuig of een kampeeraanhangwagen, wordt voor elk van die rij- of voertuigen vermeerderd met de som van f 18 en het bedrag dat voor elk van die rij- of voertuigen zou zijn verschuldigd, indien dit als een motorrijtuig op drie of meer wielen werd aangemerkt, met dien verstande dat in geval van toepassing van het eerste lid, letter d, ten aanzien van een rij- of voertuig met een eigen gewicht van niet meer dan 500 kilogram, de vermeerdering f 10 per 100 kilogram bedraagt.

  • 3 De belasting voor een motorrijtuig op drie of meer wielen dat is verbonden met een kampeeraanhangwagen wordt voor die kampeeraanhangwagen vermeerderd met f 47 per 100 kilogram eigen gewicht van de kampeeraanhangwagen.

  • 4 Onder eigen gewicht wordt verstaan het gewicht van het rij- of voertuig in bedrijfsvaardige staat, met inbegrip van de bedrijfsstoffen, reservedelen en gereedschappen, welke tot de normale uitrusting behoren. Indien een motorrijtuig als bedoeld in het eerste lid, letter b, of een motorrijtuig als bedoeld in het eerste lid, letter d, met een toegestane maximum massa van 3500 kilogram of minder, is voorzien van een installatie voor het verplaatsen of vastzetten van een rolstoel, wordt onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden, op verzoek het gewicht van die installatie niet meegerekend bij het vaststellen van het eigen gewicht van het motorrijtuig.

  • 5 Voor de toepassing van het eerste lid wordt, behoudens waar een gewichtsgrens van 60 of 120 kilogram is genoemd, het eigen gewicht van het motorrijtuig afgerond tot het naaste honderdtal kilogrammen, met dien verstande dat 50 kilogram naar beneden wordt afgerond.

  • 6 In afwijking van het eerste lid bedraagt de belasting nihil voor een motorrijtuig dat is ingericht en bestemd hoofdzakelijk te worden aangedreven door een elektromotor.

Artikel 6

  • 2 Voor een in artikel 5, eerste lid, onder d, bedoeld motorrijtuig dat wordt voortbewogen of is bestemd om te worden voortbewogen door een kracht welke niet uitsluitend wordt ontleend aan minerale oliën als zijn bedoeld in artikel 27, eerste lid, onderdelen a of b, van de Wet op de accijns, wordt de op de voet van artikel 5, eerste lid, berekende belasting vermeerderd met f 155, alsmede met f 31 per 100 kilogram eigen gewicht boven 500 kilogram tot en met 1000 kilogram en met f 34 per 100 kilogram eigen gewicht boven 1000 kilogram. De vermeerdering van belasting bedoeld in artikel 5, tweede lid, wordt vermeerderd met f 31 per 100 kilogram eigen gewicht tot en met 1000 kilogram en met f 34 per 100 kilogram eigen gewicht boven 1000 kilogram.

  • 3 Onder de in het eerste en tweede lid bedoelde minerale oliën worden begrepen mengsels van de minerale oliën met hiertoe door Onze Minister, al dan niet voorwaardelijk, aangewezen stoffen.

Artikel 7

  • 1 Ingeval krachtens artikel 3, tweede lid, de belasting niet voor ieder motorrijtuig afzonderlijk wordt geheven, bedraagt de belasting over een tijdvak van twaalf maanden:

    a. voor motorrijtuigen op twee wielen

    f  77;

    b. voor een motorrijtuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel b,

    f 388;

    c. voor motorrijtuigen op drie of meer wielen, ingericht voor personenvervoer en wel voor het vervoer van meer dan acht personen, de bestuurder daaronder niet begrepen

    f 103;

    d. voor andere motorrijtuigen

    f 145.

  • 2 Wordt met twee of meer motorrijtuigen gelijktijdig de weg gebruikt, dan wordt het in het eerste lid omschreven tarief toegepast op elk van die motorrijtuigen.

Artikel 8

  • 1 Als tijdvak waarover de belasting kan worden voldaan, geldt in elk geval een tijdvak van twaalf of van drie maanden.

  • 2 In de gevallen waarin voldoening van de belasting over een ander tijdvak dan twaalf maanden is toegestaan, bedraagt de belasting over een tijdvak van:

    • a. een of meer maanden: een naar evenredigheid van het aantal maanden uit de belasting over een tijdvak van twaalf maanden herleid bedrag, vermeerderd met f 2,-;

    • b. minder dan drie dagen: per dag 1/100 van de belasting over een tijdvak van twaalf maanden;

    • c. meer dan twee doch minder dan vijftien dagen: per dag 1/120 van de belasting over een tijdvak van twaalf maanden;

    • d. meer dan veertien dagen doch minder dan een maand: per dag 1/300 van de belasting over een tijdvak van twaalf maanden;

    • e. vijftien of meer willekeurige binnen een jaar vallende dagen: per dag 1/240 van de belasting over een tijdvak van twaalf maanden.

Artikel 9

  • 1 Onder door Ons bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden wordt vrijstelling van belasting verleend voor:

    • a. motorrijtuigen die deel uit maken van een fabrieks- of handelsvoorraad en uitsluitend worden gebezigd voor een proefrit of rechtstreeks worden vervoerd van of naar de fabriek of het magazijn, naar of van de plaats van aflevering binnenslands of naar of van de grens;

    • b. motorrijtuigen, gehouden door een openbaar lichaam en uitsluitend gebezigd voor de defensie, de politie, de brandweer, de reinigingsdienst, de ontsmettingsdienst, de schooltandverzorging, de keuringsdienst van waren, de vleeskeuringsdienst of het vervoer van voor vernietiging bestemd vee;

    • c. motorrijtuigen, ingericht en uitsluitend gebezigd voor de aanleg en het onderhoud van wegen, alsmede stoom- en motorwalsen voor zover daaronder niet reeds begrepen;

    • d. motorrijtuigen, ingericht en uitsluitend gebezigd voor het vervoer van zieken;

    • e. motorrijtuigen, ingericht en uitsluitend gebezigd voor het vervoer van zieke en gewonde dieren;

    • f. motorrijtuigen, ingericht voor het gebruik elders dan op wegen en uitsluitend gebezigd voor het landbouwbedrijf;

    • g. motorrijtuigen die kennelijk slechts kunnen worden bestuurd door iemand die zich niet op het voertuig bevindt;

    • h. motorrijtuigen, ingericht en uitsluitend gebezigd als rijdend uitleenbureau van boeken en tijdschriften en gehouden door lichamen, welker werkzaamheid uitsluitend of nagenoeg uitsluitend bestaat uit het in stand houden van openbare leeszalen en bibliotheken;

    • i. een motorrijtuig op drie of meer wielen, ingericht voor personenvervoer en wel voor het vervoer van niet meer dan acht personen, de bestuurder daaronder niet begrepen, dat blijkens een ingevolge de Wet personenvervoer ( Stb. 1987, 175) afgegeven vergunning, dan wel voor zover afgegeven een vergunningbewijs, is bestemd om openbaar vervoer of taxivervoer te verrichten en uitsluitend daarvoor wordt gebezigd;

    • j. motorrijtuigen die zijn verbonden met een rij- of voertuig, niet zijnde een motorrijtuig, dat een eigen gewicht heeft van niet meer dan 450 kilogram, voor dat deel van de belasting dat ter zake van het verbonden zijn met dat rij- of voertuig wordt geheven.

  • 2 Met een openbaar lichaam wordt gelijkgesteld een lichaam waarvan uitsluitend Nederlandse publiekrechtelijke rechtspersonen onmiddellijk of middellijk aandeelhouders, deelnemers of leden zijn, alsmede een lichaam waarvan de bestuurders uitsluitend door Nederlandse publiekrechtelijke rechtspersonen onmiddellijk of middellijk worden benoemd en ontslagen en waarvan het vermogen bij liquidatie uitsluitend ter beschikking van Nederlandse publiekrechtelijke rechtspersonen komt.

  • 3 Wij behouden Ons voor gehele of gedeeltelijke vrijstelling van belasting te verlenen voor motorrijtuigen waarvan de houder niet hier te lande woont of is gevestigd, zulks met inachtneming van het beginsel van wederkerigheid indien in het land waar die houder woont of is gevestigd en het motorrijtuig is ingeschreven een soortgelijke belasting wordt geheven.

  • 4 Wij behouden Ons voor bij algemene maatregel van bestuur in bijzondere gevallen of groepen van gevallen onder daarbij te stellen voorwaarden gehele of gedeeltelijke vrijstelling van belasting te verlenen.

Hoofdstuk III. Wijze van heffing

Artikel 10

  • 1 De over een tijdvak verschuldigde belasting wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte.

  • 2 De belasting moet worden betaald voordat het gebruik van de weg met het motorrijtuig aanvangt.

Artikel 12

Wij behouden Ons voor bij algemene maatregel van bestuur, ter verzekering van de heffing van de belasting, regelen te geven ingevolge welke in de daarbij bepaalde gevallen de weg niet met een motorrijtuig mag worden gebruikt zonder dat degene die bij die regelen daartoe is aangewezen in het bezit is van een bij of krachtens die regelen aangewezen bewijsstuk volgens hetwelk voor dat motorrijtuig de belasting is voldaan, dan wel niet is verschuldigd.

Artikel 13

  • 1 Ingeval de houder van een motorrijtuig dit door een ander vervangt, wordt de voor het vervangen motorrijtuig over de nog niet verstreken halve maanden van het lopende tijdvak betaalde belasting op zijn verzoek verrekend met de belasting over die halve maanden voor het vervangende motorrijtuig, met dien verstande dat, indien de laatstbedoelde belasting lager is dan de betaalde, teruggaaf van het verschil slechts plaats vindt over nog niet ingetreden halve maanden. Onder een halve maand wordt verstaan een periode van de eerste tot en met de vijftiende dan wel van de zestiende tot en met de laatste dag van een kalendermaand.

  • 2 Een motorrijtuig dat een zodanige verandering heeft ondergaan, dat de belasting hoger of lager is, wordt voor de toepassing van het eerste lid geacht te zijn vervangen.

Artikel 14

  • 1 Teruggaaf wordt slechts verleend van belasting, betaald:

    • a. voor motorrijtuigen als zijn bedoeld in artikel 5, eerste lid, letters a en b, over de op het tijdstip van een daartoe strekkend verzoek nog niet ingetreden maanden van het tijdvak;

    • b. voor motorrijtuigen als zijn bedoeld in artikel 5, eerste lid, letters d en e, over de op het tijdstip van een daartoe strekkend verzoek nog niet ingetreden halve maanden van het tijdvak.

    Onder een halve maand wordt verstaan een periode van de eerste tot en met de vijftiende dan wel van de zestiende tot en met de laatste dag van een kalendermaand.

  • 2 Het in artikel 8, tweede lid, letter a, genoemde bedrag van f 2 komt niet voor teruggaaf in aanmerking. Op de teruggaaf van belasting, betaald over een tijdvak van twaalf maanden, wordt een bedrag van f 2 in mindering gebracht.

  • 3 Het verzoek geschiedt bij een aangifte waarvan Onze Minister het formulier vaststelt. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking.

Artikel 15

  • 1 Op eerste vordering van ambtenaren van de rijksbelastingdienst of van opsporingsambtenaren als zijn bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, is de bestuurder van een motorrijtuig verplicht het rijtuig te doen stilhouden. Degene die ingevolge het bepaalde in artikel 12 in het bezit moet zijn van een bewijsstuk, is verplicht op eerste vordering van de ambtenaren dat bewijsstuk ter inzage te verstrekken.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde ambtenaren zijn bevoegd een motorrijtuig of een daarmede verbonden rij- of voertuig aan een onderzoek te onderwerpen en het voertuig daartoe naar een nabij gelegen plaats te voeren of te doen voeren. De bestuurder, bij afwezigheid de houder, of degene die ingevolge het bepaalde in artikel 12 in het bezit moet zijn van een bewijsstuk, is verplicht desgevorderd zijn tot het onderzoek en het vervoer noodzakelijke medewerking te verlenen en de ambtenaren met het motorrijtuig te vervoeren.

Artikel 16

  • 1 Indien met een motorrijtuig de weg is gebruikt zonder dat vooraf de belasting is betaald, kan deze worden nageheven op de voet van Hoofdstuk IV van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, met dien verstande dat:

    • a. de in de naheffingsaanslag begrepen belasting wordt verhoogd met honderd percent, doch ten minste met f 50, een en ander behoudens overeenkomstige toepassing van artikel 21, tweede lid, van die wet;

    • b. ingeval de houder van het motorrijtuig aannemelijk maakt dat daarvan tegen zijn wil is gebruik gemaakt en dat hij dit gebruik redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen, de naheffingsaanslag wordt opgelegd aan de bestuurder;

    • c. belasting waarvan op grond van artikel 14 teruggaaf is verzocht, geacht wordt niet te zijn betaald.

  • 2 De na te heffen belasting wordt berekend over de twaalf maanden die voorafgaan aan het einde van de maand waarin de in de aanhef van dit artikel bedoelde gebeurtenis heeft plaatsgehad, zulks onder aftrek van de belasting welke voor het motorrijtuig over die tijd reeds was betaald.

  • 3 Voor een motorrijtuig dat in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden register van opgegeven kentekens is ingeschreven, wordt voor de vraag of en hoeveel te weinig belasting is geheven, afgegaan op de in dat register voorkomende gegevens, zulks met inachtneming van de verschillen welke bij ambtelijk onderzoek zijn bevonden.

Artikel 17

  • 1 Hij die niet voldoet aan de hem bij artikel 15 opgelegde verplichting het aldaar bedoelde bewijsstuk ter inzage te verstrekken, beloopt een administratieve boete van vijfentwintig gulden.

Hoofdstuk IV. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 20

Behoudens wettige bevoegdheid tot heffing van tol, de bevoegdheid van de provincies ingevolge de Provinciewet tot het heffen van opcenten op de motorrijtuigenbelasting en de bevoegdheid van de gemeenten ingevolge de Gemeentewet (Stb. 1992, 96) tot het heffen van parkeerbelastingen, wordt terzake van het gebruik van de weg met motorrijtuigen geen belasting geheven door andere publiekrechtelijke lichamen dan het Rijk.

Artikel 20a

Onze Minister kan bij de berekening van de belasting, van de vermeerdering daarvan en van op de belasting geheven toeslagen en opcenten alsmede bij de berekening van de teruggaaf van belasting en van de verhoging van de in een naheffingsaanslag begrepen belasting de door hem nodig geachte afrondingen doen aanbrengen.

Artikel 24

  • 1 De Motorrijtuigenbelastingwet (Stb. 1926, 464) wordt ingetrokken.

  • 2 De bepalingen van de Motorrijtuigenbelastingwet, daaronder begrepen die betreffende de invordering van niet betaalde belasting, blijven van toepassing ten aanzien van strafbare feiten welke zijn begaan vóór het tijdstip waarop deze wet geheel in werking treedt.

  • 3 Onze Minister is bevoegd nadere bepalingen ter zake van de overgang vast te stellen.

Artikel 26

  • 1 Deze wet treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk , 21 juli 1966

JULIANA.

De Staatssecretaris van Financiën,

W. HOEFNAGELS.

Uitgegeven de negende augustus 1966.

De Minister van Justitie a.i.,

I. A. DIEPENHORST.