Stb. 2003, 73, datum inwerkingtreding 01-06-2003, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2001.
1 De inkomsten die de gewezen militair, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel
c, onder 2°, geniet of gaat genieten in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen
met ingang van of na de dag van het ontslag, ter zake waarvan de uitkering is toegekend,
worden gedurende de eerste twee jaren, te rekenen vanaf de dag, waarop de uitkering
is ingegaan of had kunnen ingaan, met de uitkering verrekend over de maand waarop
deze inkomsten betrekking hebben, dan wel over de maand waarop deze inkomsten daarvoor
in aanmerking kunnen worden gebracht. Deze verrekening geschiedt aldus, dat de uitkering
wordt verminderd met het bedrag, waarmede de uitkering, vermeerderd met die inkomsten,
de laatstelijk genoten bezoldiging overschrijdt.
2 Met arbeid of bedrijf, aangevangen met ingang van of na de dag, waarop het ontslag
is ingegaan, wordt gelijkgesteld arbeid of bedrijf, aangevangen tijdens non-activiteit,
vakantieverlof of ander verlof of verhindering tot dienstverrichting wegens ziekte,
onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag. Onder ander verlof als bedoeld in de vorige
volzin, wordt voor de toepassing van dit artikel mede begrepen de tijd van ontheffing
uit de functie, als bedoeld in het Koninklijk besluit van 2 juni 1969, Stb. 231.
3 Wanneer de gewezen militair, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, onder
2°, arbeid of bedrijf heeft aangevangen voor het tijdstip van zijn ontslag en na dat
tijdstip uit die arbeid of dat bedrijf inkomsten of meer inkomsten gaat genieten,
worden die inkomsten of die meerdere inkomsten in aanmerking genomen voor de toepassing
van het eerste lid, tenzij deze aannemelijk maakt, dat die inkomsten, die meerdere
inkomsten of een gedeelte daarvan niet het gevolg zijn van een verhoogde werkzaamheid
of van andere oorzaken, verband houdende met het ontslag, in welk geval die inkomsten,
die meerdere inkomsten of dat gedeelte daarvan niet in aanmerking worden genomen voor
de toepassing van het eerste lid.
4 Voor de toepassing van dit artikel wordt niet als inkomsten aangemerkt hetgeen is
verkregen uit dienstbetrekking bij het Ministerie van Defensie of door werkzaamheden
die zijn voorbehouden aan:
-
a personeel ter zake van het geven van feitelijk onderricht in de onderwijssector;
-
b medisch en paramedisch personeel voor het verrichten van feitelijke werkzaamheden
in de zorgsector;
-
c executief politie- dan wel douanepersoneel.
5 Voor de toepassing van dit artikel wordt een uitkering krachtens de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering
zelfstandigen aangemerkt als inkomsten in verband met arbeid.
6 Onverminderd het vierde en vijfde lid stelt Onze Minister nadere regelen voor hetgeen
bij de toepassing van dit artikel al dan niet als inkomsten wordt begrepen. Daarbij
kan Onze Minister bij ministeriële regeling tevens:
-
a de in het vierde lid, onderdelen a tot en met c, bedoelde beroepsgroepen nader duiden;
-
b voor gevallen of groepen van gevallen een termijn, onmiddellijk voorafgaande aan het
ontslag bepalen, waarover ten minste arbeid of bedrijf, als bedoeld in het derde lid,
moet zijn verricht of uitgeoefend.
7 In naar het oordeel van Onze Minister bijzondere gevallen, waarin toepassing van dit
artikel voor het aanmerken als inkomsten en de berekening daarvan tot een onredelijke
uitkomst zou leiden, kan hij van het bepaalde in dit artikel ten gunste van de gewezen
militair afwijken.