Rijkswet van 9 maart 1967, houdende bijzondere voorzieningen aangaande de plaats van
vestiging van naamloze vennootschappen en andere rechtspersonen
Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het, mede gelet op artikel 38, vierde lid,
van het Statuut voor het Koninkrijk, wenselijk is de in de wet van 26 april 1940 (Stb. 200) vervatte regelen in zake zetelverplaatsing van rechtspersonen te vervangen door
een herziene regeling bij rijkswet;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, en met gemeen overleg
der Staten-Generaal, de bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk in acht genomen
zijnde, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: