Hoofdstuk I. Algemene bepalingen
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Artikel 1
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
1 Voor de toepassing van het bij of krachtens dit besluit bepaalde wordt verstaan onder:
mijnbouwkundig werk: een verkennings- of opsporingsonderzoek dan wel het winnen van delfstoffen;
mijnonderneming: een onderneming of instelling, waarin - of waarvoor door anderen - mijnbouwkundig
werk wordt verricht krachtens een aan de eigenaar van die onderneming of instelling
verleende vergunning of ontheffing;
mijnbouwinstallatie:
-
a. een op of boven het continentaal plat geplaatste inrichting voor het instellen van
een opsporingsonderzoek of het winnen van delfstoffen;
-
b. een samenstel van inrichtingen, waarvan er tenminste één aan de onder a gegeven omschrijving voldoet;
bemande mijnbouwinstallatie: een mijnbouwinstallatie, waarop een of meer personen aanwezig plegen te zijn voor
het verrichten van uitsluitend of in hoofdzaak andere werkzaamheden dan het verrichten
van incidentele onderhoudswerkzaamheden of bewakingsdiensten;
arbeidsplaats: elke plaats die bestemd is als lokatie voor werkplekken, voor activiteiten en installaties
die rechtstreeks of indirect verband houden met winningsindustrieën die delfstoffen
winnen met behulp van boringen, met inbegrip van eventuele verblijfsaccommodatie waartoe
arbeiders in het kader van hun werk toegang hebben;
drinkwater: water dat bestemd is of mede bestemd is voor menselijke consumptie.
Artikel 2
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Indien een voorschrift in dit besluit een der termen: 'veilig', 'doelmatig' en 'voldoende'
inhoudt, kan Onze Minister, in voorkomend geval in overeenstemming met Onze Minister,
wie het mede aangaat, terzake nadere regelen stellen.
Artikel 3
[Vervallen per 01-01-1994]
Artikel 4
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
2 Aanvragen om ontheffing of vergunning worden tot Onze Minister gericht. Zodanige
aanvragen worden bij hem ingediend in geval hij blijkens een desbetreffend voorschrift
dient te handelen in overeenstemming met Onze Minister, wie het mede aangaat, en overigens
bij de Inspecteur-Generaal der Mijnen.
Artikel 5
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Artikel 4, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op andere in dit besluit
voorziene beschikkingen.
Artikel 6
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Beschikkingen, waarbij ter uitvoering van het bij of krachtens dit besluit bepaalde
aanwijzingen worden gegeven voor bijzondere gevallen, bepalen, indien nodig, de termijn,
waarbinnen de uitvoering moet zijn aangevangen, alsmede de termijn, waarbinnen zij
moet worden voltooid.
Artikel 6a
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Ter bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de arbeiders tijdens alle werkzaamheden
dient elke bemande arbeidsplaats te allen tijde onder toezicht te staan van een verantwoordelijke
persoon die voldoende hoedanigheden en bekwaamheden bezit om deze functie te vervullen.
Artikel 7
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
1 Voor zover in dit besluit niet anders is bepaald, zijn de bestuurders van een mijnonderneming
verplicht zorg te dragen voor de naleving in hun onderneming van de bij en krachtens
dit besluit gegeven voorschriften en regelen. Zij dienen op gezette tijden de maatregelen
die zijn genomen inzake de veiligheid en de gezondheid van de arbeiders, met inbegrip
van het in artikel 13g bedoelde veiligheids- en gezondheidszorgsysteem, te onderzoeken om ervoor te zorgen
dat de daarop betrekking hebbende bepalingen van dit besluit worden nageleefd.
-
3 De bestuurders en de in het tweede lid bedoelde toezichthoudende personen worden
geacht aan hun in het eerste onderscheidenlijk tweede lid bedoelde verplichting te
hebben voldaan, wanneer zij de nodige instructies hebben gegeven, de nodige middelen
hebben verschaft en het redelijkerwijs te vorderen toezicht hebben gehouden om de
naleving van de voorschriften en regelen te verzekeren. De instructies moeten voor
de betrokken arbeiders begrijpelijk zijn.
-
6 Onverminderd de verplichting tot naleving van de bij en krachtens dit besluit gegeven
voorschriften en regelen, die zich rechtstreeks tot hem richten, is een ieder verplicht
tot elk handelen en elk nalaten, waardoor de naleving van de overige bij en krachtens
dit besluit gegeven voorschriften en regelen kan worden verzekerd, voor zover dat
handelen of nalaten redelijkerwijs van hem kan worden verwacht.
Artikel 7a
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
De kosten die zijn verbonden aan de naleving van de regels die bij of krachtens de
bepalingen van dit besluit inzake de veiligheid, de hygiëne en de gezondheid op het
werk zijn gesteld worden niet ten laste gebracht van door de mijnonderneming of de
in artikel 11, eerste lid, bedoelde andere onderneming tewerkgestelde personen.
Artikel 8
[Vervallen per 01-01-1996]
Artikel 8a
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
1 Arbeidsplaatsen moeten zodanig zijn ontworpen, gebouwd, ingericht, bediend, gecontroleerd
en onderhouden dat zij aan de te verwachten omgevingskrachten weerstand kunnen bieden.
Zij dienen een constructie en een stevigheid te hebben die zijn afgestemd op het gebruik
dat ervan wordt gemaakt.
-
3 Arbeidsplaatsen moeten zodanig zijn ingericht, dat zij een afdoende bescherming tegen
risico’s bieden. Zij moeten schoon worden gehouden en alle gevaarlijke stoffen moeten
op zodanige wijze worden verwijderd of beveiligd dat zij de veiligheid en de gezondheid
van de arbeiders niet in gevaar kunnen brengen.
-
4 Bij de inrichting van de arbeidsplaatsen moet in voorkomend geval met gehandicapte
arbeiders rekening worden gehouden. Dit geldt met name voor deuren, verbindingswegen,
trappen, doucheruimten, wasruimten, toiletten en werkplekken die rechtstreeks door
gehandicapte arbeiders worden gebruikt.
Artikel 8b
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Artikel 8c
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
1 De bestuurders van een mijnonderneming of in artikel 11, eerste lid, bedoelde andere
onderneming wijzen een of meer arbeiders aan die zich met de activiteiten op het gebied
van de bescherming tegen en de preventie van beroepsrisico’s in de onderneming of
op mijnbouwinstallaties zullen bezighouden, behoudens het bepaalde in het derde lid.
-
2 De aangewezen arbeiders mogen geen nadeel ondervinden van hun activiteiten op het
gebied van de bescherming tegen en de preventie van beroepsrisico's. Zij moeten, ten
einde de uit dit reglement voortvloeiende verplichtingen te kunnen nakomen, over voldoende
tijd beschikken.
-
4 Indien een beroep gedaan wordt op deskundigen als bedoeld in het derde lid, moeten
de betrokken personen of diensten worden geïnformeerd over de factoren, waarvan bekend
is of vermoed wordt dat zij van invloed zijn op de veiligheid en de gezondheid van
de arbeiders, en toegang hebben tot alle in artikel 11, tweede lid, bedoelde informatie.
-
6 De in dit artikel bedoelde bescherming tegen en preventie van risico’s voor de veiligheid
en de gezondheid kan worden opgedragen aan de veiligheidsdienst, bedoeld in artikel
96, en de bedrijfsgeneeskundige dienst, bedoeld in artikel 146. De diensten moeten
voor zover nodig samenwerken.
Artikel 9
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
2 De bestuurders dienen voorts jaarlijks in de maand januari aan de Inspecteur-Generaal
der Mijnen schriftelijk opgave te doen van de naam en de functie van de personen,
die op 1 januari van het desbetreffende jaar een leidinggevende of toezichthoudende
functie vervulden op bij die onderneming voor mijnbouwkundig werk in gebruik zijnde
vaartuigen, luchtvaartuigen of mijnbouwinstallaties.
-
3 De bestuurders zijn verplicht aan de Inspecteur-Generaal der Mijnen onverwijld een
exemplaar toe te zenden van de algemene schriftelijke instructies, die zij aan het
personeel hunner onderneming hebben gegeven ter verzekering van de naleving van de
bij en krachtens dit besluit gegeven voorschriften en regelen.
-
4 De Inspecteur-Generaal der Mijnen draagt zorg, dat van de in het eerste en het tweede
lid bedoelde opgaven, zomede van de in het derde lid bedoelde instructies onverwijld
een afschrift wordt verstrekt aan de inspectie-ambtenaren, voor zover die opgaven
en instructies voor het vervullen van hun taak van belang kunnen zijn.
Artikel 10
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
2 Werkzaamheden, van welker goede uitvoering de veiligheid of de gezondheid van de
bij mijnbouwkundig werk tewerkgestelde personen in belangrijke mate afhankelijk is,
mogen slechts worden opgedragen aan daarvoor bekwame en lichamelijk en geestelijk
geschikte, zomede betrouwbare personen.
-
3 Blijkt een persoon, aan wie werkzaamheden als in het eerste lid bedoeld zijn opgedragen,
aan een der aldaar genoemde eisen niet of niet langer te voldoen, dan moet hij onverwijld
van die werkzaaheden worden ontheven.
Artikel 10a
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Artikel 11
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
1 De bestuurders van een mijnonderneming zijn verplicht aan de Inspecteur-Generaal der
Mijnen onverwijld opgave te doen van andere ondernemingen, die in opdracht van die
mijnonderneming mijnbouwkundig werk uitvoeren of bij mijnbouwkundig werk, door of
in opdracht van die mijnonderneming uitgevoerd, werkzaamheden verrichten en van de
aard van dat werk of die werkzaamheden. Artikel 9, vierde lid, is van overeenkomstige
toepassing.
-
3 De in artikel 7, eerste en tweede lid, bedoelde verplichting geldt niet ten opzichte
van personen, die als bestuurders van of in dienst bij een andere onderneming als
bedoeld in het eerste lid van het onderhavige artikel in het bedrijf van die andere
onderneming werkzaam zijn.
-
4 In de gevallen, waarin het derde lid geldt, zijn het eerste onderscheidenlijk tweede
lid, zomede het derde lid van artikel 7 van overeenkomstige toepassing op de bestuurders
van de betrokken andere onderneming en op personen in dienst bij die onderneming,
voor zover zij door die bestuurders zijn belast met de zorg voor de naleving van de
bij en krachtens dit besluit gegeven voorschriften en regelen.
Artikel 12
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Werkzaamheden bij mijnbouwkundig werk mogen, in geval zij aan een andere onderneming
worden opgedragen, uitsluitend opgedragen worden aan ondernemingen, waarvan redelijkerwijs
mag worden verwacht, dat zij de opgedragen arbeid naar behoren zullen verrichten.
Artikel 13
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
2 Onze Minister kan met betrekking tot door hem aangewezen personen of groepen van
personen, die bij mijnbouwkundig werk zijn tewerkgesteld, doch niet in dienst van
de betrokken mijnonderneming zijn, van het eerste lid, onder b en c, ontheffing verlenen.
Artikel 13a
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
De bestuurders van een mijnonderneming of in artikel 11, eerste lid, bedoelde andere
onderneming zijn verplicht te zorgen voor de veiligheid en de gezondheid van de arbeiders
inzake alle met het werk verbonden aspecten.
Artikel 13b
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
1 De nodige maatregelen dienen te worden getroffen voor de bescherming van de veiligheid
en de gezondheid van de arbeiders, met inbegrip van de maatregelen ter preventie van
beroepsrisico's, voor informatie en opleiding alsmede voor de organisatie en de benodigde
middelen. Deze maatregelen moeten worden aangepast, ten einde rekening te houden met
gewijzigde omstandigheden en streven naar verbetering van bestaande situaties.
Artikel 13c
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Bij de tenuitvoerlegging van de in artikel 13b, eerste lid, genoemde maatregelen worden de volgende algemene preventieprincipes
in acht genomen:
-
a. het voorkomen van risico's;
-
b. het evalueren van risico’s die niet kunnen worden voorkomen;
-
c. de bestrijding van de risico’s bij de bron;
-
d. de aanpassing van het werk aan de mens, met name wat betreft de inrichting van de
arbeidsplaats en de keuze van werkuitrusting en werk- en produktiemethoden, met name
om monotone arbeid en tempogebonden arbeid draaglijker te maken en de nadelige gevolgen
daarvan voor de gezondheid te beperken;
-
e. het rekening houden met de ontwikkeling van de techniek;
-
f. de vervanging van wat gevaarlijk is door dat wat niet gevaarlijk of minder gevaarlijk
is;
-
g. de planning van de preventie met het oog op een samenhangend geheel dat de volgende
aspecten in de preventie integreert: techniek, organisatie van het werk, arbeidsomstandigheden,
sociale betrekkingen en invloed van de omgevingsfactoren op het werk;
-
h. het geven van voorrang aan maatregelen inzake collectieve bescherming boven maatregelen
inzake individuele bescherming;
-
i. het verstrekken van passende instructies aan de arbeiders.
Artikel 13d
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Ter verzekering van de veiligheid en de gezondheid van de arbeiders worden de nodige
maatregelen getroffen om ervoor te zorgen dat:
-
a. de arbeidsplaatsen zodanig worden ontworpen, gebouwd, uitgerust, in bedrijf gesteld,
gebruikt en onderhouden dat arbeiders hun werk kunnen verrichten zonder gevaar voor
hun veiligheid of gezondheid of de veiligheid of gezondheid van andere arbeiders;
-
b. wanneer bemande arbeidsplaatsen in gebruik zijn, toezicht wordt uitgeoefend door een
verantwoordelijke persoon;
-
c. werkzaamheden waaraan een bijzonder risico is verbonden uitsluitend aan vakbekwaam
personeel worden opgedragen en overeenkomstig de verstrekte instructies worden uitgevoerd;
-
d. alle veiligheidsinstructies voor alle betrokken arbeiders begrijpelijk zijn;
-
e. passende eerste-hulpvoorzieningen ter beschikking worden gesteld;
-
f. met regelmatige tussenpozen de nodige veiligheidsoefeningen worden gehouden.
Artikel 13e
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
De bestuurders van een mijnonderneming of in artikel 11, eerste lid, bedoelde andere
onderneming moeten:
-
a. beschikken over een evaluatie van de risico’s voor de veiligheid en de gezondheid
op het werk met inbegrip van de risico’s voor de groepen arbeiders met bijzondere
risico's;
-
b. de te nemen beschermende maatregelen en, indien nodig, de te gebruiken beschermingsmiddelen
vaststellen en dit schriftelijk vastleggen;
-
c. een lijst bijhouden van arbeidsongevallen die voor een arbeider hebben geleid tot
een arbeidsongeschiktheid van meer dan één werkdag.
Artikel 13f
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
1 De bestuurders van een mijnonderneming of in artikel 11, eerste lid, bedoelde andere
onderneming dienen voor de bij ministeriële regeling te omschrijven mijnbouwinstallaties
en werkzaamheden een veiligheids- en gezondheidsdocument op te stellen en bij te houden,
dat de materie, geregeld bij of krachtens de artikelen 8b, 13b, 13c en 13e, bestrijkt.
Artikel 13g
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
De bestuurders van een mijnonderneming of in artikel 11, eerste lid, bedoelde andere
onderneming moeten een veiligheids- en gezondheidszorgsysteem opstellen. Dit systeem
omvat het geheel van beleid, organisatie, planning, uitvoering, monitoring, evaluatie,
doorlichting en verbetering dat wordt gehanteerd voor de beheersing van de veiligheid
en de gezondheid.
Artikel 13h
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
3 Bij de planning en de tenuitvoerlegging van alle in artikel 13d, onder a, bedoelde fasen dienen de in het desbetreffende veiligheids- en gezondheidsdocument
vermelde procedures en uitvoeringsbepalingen in acht te worden genomen.
Artikel 13i
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
1 Wanneer er arbeiders van verschillende ondernemingen op een zelfde arbeidsplaats aanwezig
zijn, moeten de bestuurders van die ondernemingen, onverminderd de andere bepalingen
van dit reglement, samenwerken bij de uitvoering van de maatregelen inzake veiligheid,
hygiëne en gezondheid en elkaar wederzijds alsmede hun arbeiders of hun vertegenwoordigers
van de beroepsrisico’s op de hoogte stellen.
-
2 De bestuurders van de betrokken mijnonderneming moeten de uitvoering van alle maatregelen
inzake veiligheid en gezondheid van de arbeiders coördineren. Zij preciseren in het
in artikel 13f bedoelde veiligheids- en gezondheidsdocument het doel, de maatregelen en de wijze
van uitvoering van deze coördinatie.
Artikel 13j
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
2 De arbeider die, in geval van een niet te vermijden, ernstig en onmiddellijk gevaar
zijn werkplek of een gevaarlijke zone verlaat, mag daar geen nadeel van ondervinden
en moet worden beschermd tegen alle ongerechtvaardigde nadelige gevolgen daarvan.
-
3 De in het eerste lid bedoelde bestuurders zorgen ervoor dat elke arbeider, wanneer
een ernstig en onmiddellijk gevaar voor zijn eigen veiligheid of die van anderen dreigt
en het onmogelijk is contact op te nemen met de bevoegde hiërarchieke chef, rekening
houdend met zijn technische kennis en middelen, de nodige doeltreffende maatregelen
kan nemen om de gevolgen van een dergelijk gevaar te voorkomen. Hun optreden mag dan
voor hem geen enkel nadeel met zich brengen, tenzij hij ondoordacht heeft gehandeld
of zich schuldig heeft gemaakt aan grove nalatigheid.
Artikel 13k
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Onze Minister kan nadere regelen stellen ter zake van het in de artikelen 13a tot en met 13j bepaalde.
Artikel 14
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
De bescheiden, voorzien in het bij of krachtens dit besluit bepaalde, moeten op voldoend
duidelijke wijze worden opgesteld, doelmatig worden ingericht en doelmatig worden
bijgehouden. Zij moeten, voor zover bij of krachtens dit besluit niet anders is bepaald,
gedurende tenminste een jaar ter beschikking blijven.
Artikel 15
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
1 Degenen, die bij mijnbouwkundig werk een leidinggevende of toezichthoudende functie
vervullen, moeten kunnen beschikken over een exemplaar van dit besluit en van de ter
uitvoering daarvan gegeven nadere regelen.
-
2 Een uittreksel uit dit besluit en de ter uitvoering daarvan gegeven nadere regelen,
waarin zijn opgenomen de voorschriften en regelen, welke naar het oordeel van Onze
Minister, in voorkomend geval in overeenstemming met Onze Minister, wie het mede aangaat,
voor bepaalde bij mijnbouwkundig werk tewerkgestelde personen of groepen van personen
in het bijzonder van belang zijn, moet bij indiensttreding, tewerkstelling of indeling
bij een dergelijke groep aan die personen worden uitgereikt, tenzij blijkt dat zij
reeds in het bezit van zodanig uittreksel zijn.
Artikel 15a
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Bij een mijnonderneming dienen ten aanzien van elk der mijnbouwinstallaties, in gebruik
voor het in die onderneming - of voor die onderneming door anderen - instellen van
een opsporingsonderzoek, dan wel het winnen van delfstoffen, voldoende maatregelen
te worden getroffen om op elk gewenst moment onmiddellijk te kunnen vaststellen welke
personen op de betrokken mijnbouwinstallatie aanwezig zijn.
Artikel 16
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
2 Ten aanzien van door Onze Minister aangewezen mijnbouwinstallaties dienen voldoende
maatregelen te worden getroffen, die de mogelijkheid tot het betreden daarvan door
personen, die daartoe niet gerechtigd zijn, zoveel mogelijk beperken.
-
3 Personen, die niet voldoende bekend zijn met een mijnbouwinstallatie of de daarop
aanwezige inrichtingen, mogen slechts op die mijnbouwinstallatie worden toegelaten,
indien zij zich gedurende hun aanwezigheid daarop onder bevoegd geleide bevinden.
Artikel 17
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
2 Onze Minister geeft aan het eerste lid geen toepassing dan in voorkomend geval in
overeenstemming met Onze Minister, wie het mede aangaat, behoudens in geval de aantasting
als in dat lid bedoeld onmiddellijk dreigt te ontstaan en een onverwijlde toepassing
daarvan naar zijn oordeel is vereist.
Artikel 17a
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
2 De toestemming moet door de bestuurders van de betrokken mijnonderneming of in artikel
11, eerste lid, bedoelde andere onderneming worden gegeven voor de aanvang van de
werkzaamheden en daarbij dient te worden aangegeven aan welke voorwaarden moet worden
voldaan en welke voorzorgsmaatregelen moeten worden genomen voor, tijdens en na de
werkzaamheden.
Hoofdstuk IA. Raadpleging van en deelneming door de arbeiders
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Artikel 17b
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
De bestuurders van de betrokken mijnonderneming of in artikel 11, eerste lid, bedoelde
andere onderneming raadplegen over vraagstukken die betrekking hebben op de veiligheid
en de gezondheid op het werk de betrokken arbeiders of hun vertegenwoordigers en geven
hun het recht tot evenwichtige deelneming aan de behandeling daarvan en tot het doen
van voorstellen daaromtrent.
Artikel 17c
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
De arbeiders, of hun vertegenwoordigers, met een specifieke taak op het gebied van
de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de arbeiders hebben toegang
tot alle nodige informatie betreffende, en worden vooraf tijdig geraadpleegd over:
-
a. alle maatregelen die van wezenlijke invloed kunnen zijn op de veiligheid en de gezondheid;
-
b. de aanwijzing van personen als bedoeld in de artikelen 8c, eerste lid, 135, vierde lid, 187, eerste lid, en 191, derde lid, en van activiteiten
als bedoeld in artikel 8c, eerste lid;
-
c. de toepassing van de artikelen 8b, tweede lid, 11, tweede lid, 13e en 185;
-
d. het aantal en de opleiding van de onder b bedoelde personen en het materiaal waarover zij kunnen beschikken;
-
e. de van de beschermings- en preventieactiviteiten van de Inspecteur-Generaal der Mijnen
afkomstige informatie;
-
f. het eventuele beroep dat overeenkomstig artikel 8c, derde lid, wordt gedaan op deskundige personen of diensten van buiten de onderneming;
-
g. de opzet en organisatie van de in artikel 7, vijfde lid, bedoelde voorzieningen.
Artikel 17d
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
De in artikel 17c, aanhef, bedoelde arbeidersvertegenwoordigers hebben het recht de in artikel 17b bedoelde bestuurders te verzoeken passende maatregelen te nemen en hun in die zin
voorstellen te doen, om alle risico’s voor de arbeiders te ondervangen of de bronnen
van gevaar uit te schakelen.
Artikel 17e
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
De in artikel 17c, aanhef, bedoelde arbeiders en vertegenwoordigers mogen geen nadeel ondervinden van
hun in de artikelen 17c en 17 d bedoelde activiteiten.
Artikel 17f
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
De in artikel 17b bedoelde bestuurders dienen de arbeidersvertegenwoordigers met een specifieke taak
op het gebied van de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de arbeiders
gedurende voldoende tijd met behoud van loon vrij te stellen van werk en de nodige
middelen ter beschikking te stellen om het deze vertegenwoordigers mogelijk te maken
de uit dit reglement voortvloeiende rechten en taken uit te oefenen respectievelijk
te vervullen.
Artikel 17g
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
1 De arbeiders of hun vertegenwoordigers hebben het recht om zich tot de Inspecteur-Generaal
der Mijnen te wenden, indien zij menen dat de door de in artikel 17b bedoelde bestuurders genomen maatregelen en ingezette middelen niet toereikend zijn
om de veiligheid en de gezondheid op het werk te verzekeren.
Hoofdstuk II. Verkenningsonderzoek
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Artikel 18
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
3 De in het eerste en tweede lid bedoelde mededelingen moeten vergezeld gaan van een
kaart of schetstekening, waarop het in het eerste lid onder d bedoelde gebied, zomede de daar bedoelde lijnen zijn aangegeven.
-
4 Indien bij een verkenningsonderzoek met gebruikmaking van vaartuigen een kabel van
een grotere lengte dan 1½ zeemijl door het water zal worden gesleept, moet hiervan
gelijktijdig met de in het eerste lid bedoelde mededeling opgave worden gedaan aan
het Hoofd van de Afdeling Hydrografie van het Ministerie van Defensie.
Artikel 19
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
2 Bij een verkenningsonderzoek gebruikte werktuigen moeten zodanig zijn ingericht,
opgesteld en beschut en zodanig worden gebruikt, dat het gevaar, hetwelk zij voor
de veiligheid van de bij een zodanig onderzoek werkzame personen kunnen opleveren,
zoveel mogelijk wordt voorkomen.
Artikel 20
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
1 Bij een verkenningsonderzoek betrokken vaartuigen en luchtvaartuigen moeten zijn voorzien
van doelmatige communicatiemiddelen, waarmede onder alle omstandigheden verbinding
tussen die vaartuigen en luchtvaartuigen onderling mogelijk is, zomede met vissende
vaartuigen door middel van de geëigende visserij-golflengten.
-
2 Aan boord van elk der bij een verkenningsonderzoek betrokken vaartuigen of luchtvaartuigen
dienen de in het eerste lid bedoelde communicatiemiddelen zodanig te zijn ingericht
of zodanig te worden gebruikt, dat de andere bij dat onderzoek betrokken vaartuigen
of luchtvaartuigen, zomede vissende vaartuigen tijdens de duur van de werkzaamheden
onverwijld een verbinding met dat vaartuig of luchtvaartuig tot stand kunnen brengen.
Artikel 21
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Bij een verkenningsonderzoek door middel van het in, op of boven het continentaal
plat tot ontploffing brengen van ontplofbare stoffen betrokken vaartuigen moeten tijdens
de werkzaamheden de seinen voeren, zoals vermeld in het algemeen bericht aan zeevarenden
omtrent seismisch onderzoek, opgenomen in het Bericht aan Zeevarenden van de Afdeling
Hydrografie van het Ministerie van Defensie.
Artikel 22
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Artikel 23
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
1 Verkenningsonderzoek door middel van het in, op of boven het continentaal plat tot
ontploffing brengen van ontplofbare stoffen moet zodanig geschieden, dat tengevolge
daarvan geen onderzeese kabels of pijpleidingen kunnen worden beschadigd.
Artikel 24
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
1 Het is verboden bij een verkenningsonderzoek binnen een door Onze Minister, in overeenstemming
met Onze Minister van Landbouw en Visserij, te bepalen afstand van vissende vaartuigen
of van uitstaand vistuig, dan wel in de nabijheid van een visschool ontplofbare stoffen
in, op of boven het continentaal plat tot ontploffing te brengen.
-
2 Bij een verkenningsonderzoek door middel van het in, op of boven het continentaal
plat tot ontploffing brengen van ontplofbare stoffen in gebruik zijnde vaartuigen
of luchtvaartuigen moeten op tenminste een afstand als krachtens het eerste lid vastgesteld
blijven van vissende vaartuigen en van uitstaand vistuig.
Artikel 25
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
2 Tijdens de werkzaamheden moeten, met gebruikmaking van de in het eerste lid bedoelde
apparatuur, door terzake deskundige personen regelmatig met voldoende nauwkeurigheid
de nodige waarnemingen worden verricht.
Artikel 26
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
1 Aan boord van vaartuigen en luchtvaartuigen, in gebruik bij een verkenningsonderzoek
door middel van het in, op of boven het continentaal plat tot ontploffing brengen
van ontplofbare stoffen, moeten voldoende personen aanwezig zijn, die in staat zijn
vissende vaartuigen, drijvende netten, sleepnetten en vaste vistuigen waar te nemen
en te onderkennen.
-
2 Indien Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Landbouw en Visserij,
zulks verlangt, moet een door hen aangewezen visserij-deskundige in staat worden gesteld
een verkenningsonderzoek als in het eerste lid bedoeld aan boord van een daarbij in
gebruik zijnd vaartuig of luchtvaartuig mede te maken.
-
3 De voorgaande leden zijn van overeenkomstige toepassing, indien bij het verkenningsonderzoek
een andere methode van onderzoek wordt gevolgd, welke gevaar voor de veiligheid van
of schade voor de visserij kan opleveren.
Artikel 27
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Van de aan de oppervlakte waarneembare uitwerking van het in, op of boven het continentaal
plat bij een verkenningsonderzoek tot ontploffing brengen van ontplofbare stoffen
op de levende rijkdommen van de zee moet aantekening worden gehouden in een register,
dat desgevraagd aan de Directeur-Generaal voor de Landinrichting, Grond- en Bosbeheer
ter inzage moet worden verstrekt.
Artikel 27a
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Hoofdstuk IV. Mijnbouwinstallaties
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Artikel 30a
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
1 Het is verboden zonder vergunning van Onze Minister op of boven het continentaal plat
een mijnbouwinstallatie op te richten of in stand te houden ten behoeve van de winning
van aardolie of aardgas, indien de te winnen hoeveelheid meer dan 500 000 kg aardolie
of meer dan 500 000 m3 aardgas per dag bedraagt.
Artikel 31
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
1 Van het voornemen om een mijnbouwinstallatie op of boven het continentaal plat te
plaatsen moet tenminste twee weken voordat met de desbetreffende werkzaamheden wordt
aangevangen schriftelijk mededeling worden gedaan aan Onze Minister, het Hoofd van
de Afdeling Hydrografie van het Ministerie van Defensie, de Directeur-Generaal Scheepvaart
en Maritieme Zaken, de Directeur-Generaal van de Rijkswaterstaat, de houder van de
concessie bedoeld in artikel 3 van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen en de
Inspecteur-Generaal der Mijnen, onder opgave van:
-
a. de ligging van de plaats, waar de mijnbouwinstallatie zal worden geplaatst, uitgedrukt
in geografische coördinaten, berekend volgens het stelsel van de Europese vereffening;
-
b. de aard en de afmetingen van de mijnbouwinstallatie;
-
c. de datum, waarop met de desbetreffende werkzaamheden zal worden aangevangen.
-
3 Zodra een mijnbouwinstallatie op of boven het continentaal plat is geplaatst, moet
met gebruikmaking van doelmatige apparatuur, door het verrichten van voldoende metingen
of andere waarnemingen, een voldoend nauwkeurige plaatsbepaling van de installatie
worden verricht. Het resultaat hiervan moet onverwijld schriftelijk worden medegedeeld
aan Onze Minister, de Directeur-Generaal Scheepvaart en Maritieme Zaken, de Directeur-Generaal
van de Rijkswaterstaat en de Inspecteur-Generaal der Mijnen, zomede, onder overlegging
van voldoende op de verrichte waarnemingen betrekking hebbende gegevens, aan het Hoofd
van de Afdeling Hydrografie van het Ministerie van Defensie.
-
4 Het in artikel 56 ten aanzien van gegevens, die voor het vervaardigen van kaarten
hebben gediend, bepaalde is van overeenkomstige toepassing op gegevens, welke verkregen
zijn door waarnemingen als in het derde lid van dit artikel bedoeld.
Artikel 31a
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
2 Bij het plaatsen van een als een geheel verplaatsbare mijnbouwinstallatie moet op
doelmatige wijze de bodempenetratie als gevolg van dat plaatsen worden bepaald; hiervan
dient een doelmatig rapport te worden opgesteld, dat onverwijld in afschrift moet
worden overgelegd aan de Inspecteur-Generaal der Mijnen en de Directeur van de Rijks
Geologische Dienst.
-
3 Een niet als een geheel verplaatsbare mijnbouwinstallatie mag niet op het continentaal
plat worden geplaatst dan nadat door het instellen van een doelmatig onderzoek voldoende
gegevens zijn verkregen met betrekking tot de bodemgesteldheid ter plaatse van oprichting
der installatie; deze gegevens dienen tijdig vóór de plaatsing van de mijnbouwinstallatie
te worden overgelegd aan de Inspecteur-Generaal der Mijnen, de Directeur-Generaal
van de Rijkswaterstaat en de Directeur van de Rijks Geologische Dienst.
Artikel 32
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Artikel 33
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
1 Een mijnbouwinstallatie moet ten opzichte van de te verwachten windsterkte, golven
en zeestromingen, alsook zo nodig met het oog op het aanleggen van vaartuigen of het
landen van hefschroefvliegtuigen of andere luchtvaartuigen veilig zijn geplaatst,
verankerd of op andere doelmatige wijze op haar plaats worden gehouden.
Artikel 34
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
2 De bestuurders van een mijnonderneming of in artikel 11, eerste lid, bedoelde andere
onderneming, waarbij een of meer mijnbouwinstallaties in gebruik zijn, dienen ten
aanzien van elk dier installaties te beschikken over een door een ter zake deskundige
en door Onze Minister als zodanig erkende instelling of onderneming afgegeven verklaring,
inhoudende dat de installatie aan het bij en krachtens het eerste lid bepaalde voldoet.
-
4 Van een schema en een plan als in het derde lid, onder a, bedoeld dient tijdig een exemplaar aan de Inspecteur-Generaal der Mijnen te worden
overgelegd. Indien Onze Minister van oordeel is, dat een inspectieplan niet aan redelijk
te stellen eisen voldoet moet dit op zijn verlangen en tot zijn genoegen worden gewijzigd.
-
6 Nadat een onderzoek als in het derde lid, onder b, bedoeld is voltooid dienen de betrokken bestuurders te beschikken over een nieuwe,
onverwijld na die voltooiing door een in het tweede lid bedoelde instelling of onderneming
afgegeven, verklaring, inhoudende dat de installatie aan het bij en krachtens het
eerste lid bepaalde voldoet.
Artikel 34a
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
1 Indien een mijnbouwinstallatie tengevolge van een kracht als in artikel 34, eerste
lid, bedoeld, dan wel door aanvaring of anderszins beschadigd is of naar redelijk
vermoeden beschadigd kan zijn moet zo spoedig mogelijk een doelmatig onderzoek worden
ingesteld ter vaststelling van de beschadiging of vermoedelijke beschadiging; Onze
Minister kan bepalen, dat het onderzoek moet worden verricht door een ter zake deskundige
instelling of onderneming.
Artikel 34b
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
1 Indien een mijnbouwinstallatie of een daartoe behorende inrichting als bedoeld in
artikel 1, eerste lid, onder b, tengevolge van beschadiging of anderszins niet meer voldoet aan het bij of krachtens
artikel 34, eerste lid, bepaalde moet zij, tenzij de installatie of inrichting in
haar geheel wordt verwijderd, na het zo nodig treffen van voorlopige voorzieningen,
zo spoedig mogelijk op doelmatige wijze worden hersteld onderscheidenlijk moeten ten
aanzien daarvan doelmatige voorzieningen worden getroffen, een en ander zodanig dat
zij weder aan het bij en krachtens genoemd lid bepaalde voldoet.
Artikel 34c
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
1 Zodra werkzaamheden krachtens artikel 34b, eerste lid, zijn voltooid moet de betrokken mijnbouwinstallatie of inrichting door
een ter zake deskundige instelling of onderneming aan een in artikel 34, derde lid,
onder b, bedoeld onderzoek worden onderworpen.
Artikel 35
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
1 De bestuurders van een mijnonderneming of in artikel 11, eerste lid, bedoelde andere
onderneming, waarbij een of meer mijnbouwinstallaties in gebruik zijn, dienen zich
met het oog op de toepassing van het tweede en derde lid te verzekeren van de bijstand
van het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut of een andere op meteorologisch
en oceanografisch gebied deskundige instelling, die door Onze Minister als zodanig
is erkend.
-
2 Bij het plaatsen en het verwijderen van een mijnbouwinstallatie, alsmede met betrekking
tot bemande mijnbouwinstallaties dienen met het oog op de veiligheid van personen,
die bij dat plaatsen of verwijderen werkzaam zijn, alsmede van de personen, die op
de mijnbouwinstallatie werkzaam zijn of zullen zijn, bij het in het eerste lid bedoelde
instituut of de daar bedoelde instelling voldoende meteorologische en oceanografische
inlichtingen te worden ingewonnen.
-
3 Met het oog op de veiligheid van de op een bemande mijnbouwinstallatie werkzame personen
moeten op, aan of in de onmiddellijke nabijheid van die mijnbouwinstallatie op doelmatige
plaatsen voldoende en doelmatige meteorologische en oceanografische waarnemingen worden
verricht met gebruikmaking van door Onze Minister goedgekeurde apparatuur.
Bij het verzoek om goedkeuring moet een terzake door het in het eerste lid bedoelde
instituut of de daar bedoelde instelling uitgebracht advies worden overgelegd.
-
5 De gegevens, welke bij de in het derde lid bedoelde waarnemingen worden verkregen,
moeten worden aangetekend in een register. Aan het in het eerste lid bedoelde instituut
moet van die gegevens op doelmatige wijze mededeling worden gedaan in het register
of een gewaarmerkt afschrift daarvan ter inzage worden afgegeven, een en ander op
door het instituut te bepalen tijdstippen. Indien de bijstand wordt verleend door
een andere instelling als in het eerste lid bedoeld, geldt bovendien een overeenkomstige
verplichting ten behoeve van die instelling. Zodanige instelling stelt bedoelde tijdstippen
niet vast dan na overleg met het instituut.
Artikel 36
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Een mijnbouwinstallatie moet zodanig zijn geconstrueerd, ingericht en worden onderhouden,
dat wordt voldaan aan de eis van goed en veilig werk.
Artikel 36a
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
2 De in het eerste lid bedoelde maatregelen moeten zodanig zijn dat dat ze de arbeiders
lang genoeg bescherming bieden om, indien nodig, in alle veiligheid een evacuatie-
en reddingsoperatie te kunnen organiseren en uitvoeren.
Artikel 37
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Artikel 38
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
De dekken van een mijnbouwinstallatie moeten zodanig zijn ingericht, dat overkomend
water voldoende kan afvloeien.
Artikel 39
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
1 Plaatsen, waar arbeid wordt of moet worden verricht of waar arbeiders, al dan niet
in verband met hun arbeid, aanwezig plegen te zijn, moeten bereikt kunnen worden en
verlaten kunnen worden via vluchtwegen en nooduitgangen die via de kortste weg leiden
naar de open lucht, een veiligheidszone, een veilig verzamelpunt of een veilig evacuatiestation.
-
4 Het aantal, de locatie en de afmetingen van de vluchtwegen en de nooduitgangen zijn
afhankelijk van het gebruik, de uitrusting en de afmetingen van de arbeidsplaatsen,
alsmede van het maximum aantal personen dat zich op deze plaatsen kan ophouden.
-
5 De woon- en verblijfsruimten moeten ten minste twee afzonderlijke nooduitgangen hebben,
die zover mogelijk van elkaar zijn gelegen en uitkomen in een veiligheidszone, een
veilig verzamelpunt of een veilig evacuatiestation.
-
8 Trappen, vaste ladders en laadplatforms, moeten zodanig berekend, gedimensioneerd
en gelegen zijn dat zij gemakkelijk, veilig en overeenkomstig hun bestemming kunnen
worden gebruikt en de arbeiders geen enkel risico lopen.
Artikel 39a
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
8 In de onmiddellijke nabijheid van poorten die hoofdzakelijk voor het verkeer van
voertuigen zijn bestemd moeten zich, tenzij de doorgang voor voetgangers veilig is,
deuren voor voetgangers bevinden die duidelijk zichtbaar zijn gesignaleerd en voortdurend
vrij moeten blijven.
-
9 Automatische deuren en poorten moeten zodanig functioneren dat zij voor de arbeiders
geen risico’s opleveren. Zij moeten zijn uitgerust met gemakkelijk herkenbare en toegankelijke
noodstopvoorzieningen en moeten ook met de hand kunnen worden geopend, tenzij ze bij
een energiestoring automatisch opengaan.
Artikel 39b
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Ramen en andere voorzieningen voor licht en voor luchtverversing die geopend, geregeld
of beveiligd kunnen worden, moeten op zodanige wijze geconstrueerd zijn dat deze handelingen
op veilige wijze kunnen worden uitgevoerd. In geopende stand mogen zij geen gevaar
opleveren voor de arbeiders. Ramen en andere voorzieningen voor licht en voor luchtverversing
moeten zonder gevaar kunnen worden schoongemaakt.
Artikel 39c
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Artikel 30
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
1 Hefschroefvliegtuigen of andere luchtvaartuigen mogen slechts op een mijnbouwinstallatie
landen of daarvan opstijgen, indien daarvoor een doelmatig ingericht dek beschikbaar
is, met gebruikmaking waarvan dit veilig kan geschieden.
Artikel 40a
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
1 De bestuurders van een mijnonderneming of in artikel 11, eerste lid, bedoelde andere
onderneming, waarbij een of meer mijnbouwinstallaties in gebruik zijn, waarop een
dek als bedoeld in artikel 40, eerste lid, aanwezig is, dienen ten aanzien van elk
van die installaties te beschikken over een door de directeur-hoofdinspecteur van
de divisie Luchtvaart van de Inspectie Verkeer en Waterstaat afgegeven verklaring,
inhoudende dat het dek op die installatie aan het bij en krachtens artikel 40, eerste
lid, bepaalde voldoet. De geldigheid van de verklaring verloopt 14 maanden na de dag
waarop de verklaring is afgegeven.
-
2 Een dek als bedoeld in artikel 40, eerste lid, moet eenmaal per jaar op de staat
van onderhoud en het veilig gebruik aan een doelmatige inspectie worden onderworpen.
Deze inspectie wordt uitgevoerd door een ter zake deskundige en door Onze Minister
in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat als zodanig erkende
instelling of onderneming. Onze Minister kan, in overeenstemming met Onze Minister
van Verkeer en Waterstaat, bij nadere regelen vaststellen aan welke voorwaarden een
instelling of onderneming moet voldoen om erkenning als bedoeld in de vorige volzin
te verkrijgen.
-
3 De door een erkende instelling of onderneming als bedoeld in het tweede lid uit te
voeren inspectie moet geschieden overeenkomstig een tevoren aan de directeur-hoofdinspecteur
van de divisie Luchtvaart van de Inspectie Verkeer en Waterstaat overgelegd inspectieplan.
Indien de directeur-hoofdinspecteur van de divisie Luchtvaart van de Inspectie Verkeer
en Waterstaat van oordeel is, dat een inspectieplan niet aan redelijk te stellen eisen
voldoet, moet dit op zijn verlangen en tot zijn genoegen worden gewijzigd.
-
4 Van een inspectie als in het tweede lid bedoeld moet zo spoedig mogelijk na de voltooiing
daarvan een doelmatig rapport worden opgesteld, van welk rapport onverwijld een exemplaar
aan de Inspecteur-Generaal der Mijnen en aan de directeur-hoofdinspecteur van de divisie
Luchtvaart van de Inspectie Verkeer en Waterstaat dient te worden toegezonden. De
erkende instelling of onderneming, bedoeld in het tweede lid, adviseert de directeur-hoofdinspecteur
van de divisie Luchtvaart van de Inspectie Verkeer en Waterstaat voor de afgifte van
de in het eerste lid bedoelde verklaring.
-
5 Nadat een inspectie als in het tweede lid bedoeld is voltooid, geeft de directeur-hoofdinspecteur
van de divisie Luchtvaart van de Inspectie Verkeer en Waterstaat aan de betrokken
bestuurders onverwijld een nieuwe verklaring af, inhoudende dat het dek aan het bij
en krachtens artikel 40, eerste lid, bepaalde voldoet.
-
6 Onze Minister kan, in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat,
bij nadere regelen bepalen, dat voor de afgifte van de eerste verklaring voor een
bepaalde mijnbouwinstallatie in die regelen aan te geven gegevens aan de directeur-hoofdinspecteur
van de divisie Luchtvaart van de Inspectie Verkeer en Waterstaat moeten worden verstrekt.
Artikel 40b
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
1 Op een mijnbouwinstallatie, waarop een dek als bedoeld in artikel 40, eerste lid,
aanwezig is, moet een doelmatig ingericht register over de verrichtingen met hefschroefvliegtuigen
aanwezig zijn en worden bijgehouden.
-
2 Indien de verrichtingen met hefschroefvliegtuigen worden geleid vanaf een andere mijnbouwinstallatie
dan die waarop het in het eerste lid bedoelde dek aanwezig is, mag, in afwijking van
het eerste lid, het register aanwezig zijn en worden bijgehouden op de mijnbouwinstallatie
waar vanaf de verrichtingen worden geleid.
Artikel 41
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
2 Onze Minister kan, in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat,
nadere regelen stellen ten aanzien van de inrichting, sterkte en plaatsing van de
lichten, bedoeld in het eerste lid onder a en b, zomede ten aanzien van de inrichting van de lichten, bedoeld in het eerste lid,
onder c.
Artikel 42
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
2 Indien de meteorologische zichtbaarheid minder is dan twee zeemijlen, moet met de
apparaten, bedoeld in het eerste lid onder a, een geluidssignaal worden gegeven, waarvan het karakter overeenkomt met dat van
de Morse-letter U, met een periode van 30 seconden, verdeeld als volgt: signaal 3/4
seconde, stilte 1 seconde, signaal 3/4 seconde, stilte 1 seconde, signaal 2½ seconde,
stilte 24 seconden.
-
3 Onze Minister kan, in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat,
nadere regelen stellen ten aanzien van de inrichting, sterkte en plaatsing van de
apparaten, bedoeld in het eerste lid onder a.
-
4 De in het eerste lid, onder a, bedoelde apparaten moeten zodanig worden gevoed, dat hun ononderbroken werking is
gewaarborgd.
-
5 Onze Minister kan, in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat,
van het eerste lid, onder a, ontheffing verlenen.
Artikel 43
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
1 De bestuurders van een mijnonderneming of in artikel 11, eerste lid, bedoelde andere
onderneming moeten voor elke bij die onderneming in gebruik zijnde mijnbouwinstallatie
in het bezit zijn van een verklaring van de Directeur van de technische dienst van
’s Rijks Kustverlichting, waaruit blijkt dat ten tijde, dat zij werd afgegeven, was
voldaan aan de bij en krachtens de artikelen 41 en 42 gegeven voorschriften. In een
zodanige verklaring kan worden bepaald, dat zij slechts geldig is tot een daarin aangegeven
tijdstip.
-
2 Ter verkrijging van de in het eerste lid bedoelde verklaring dienen aan de Directeur
van de technische dienst van ’s Rijks Kustverlichting de door hem te bepalen gegevens
te worden verstrekt. Tevens dient aan hem, indien hij zulks verlangt, de desbetreffende
apparatuur of een kenmerkend monster daarvan voor onderzoek op een door hem te bepalen
plaats ter beschikking te worden gesteld.
Artikel 44
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Op het boven het wateroppervlak uitstekende deel van een mijnbouwinstallatie moeten
op doelmatige plaatsen door Onze Minister vastgestelde doelmatige herkenningstekens
op voldoend duidelijke wijze zijn aangebracht. Tenminste een van deze herkenningstekens
moet, ongeacht vanuit welke richting de installatie wordt genaderd, zichtbaar zijn,
zowel bij dag als bij nacht.
Artikel 45
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
1 Een bemande mijnbouwinstallatie moet zijn voorzien van doelmatige communicatiemiddelen,
waarmede onder alle omstandigheden verbinding met de vaste wal en met vaartuigen en
luchtvaartuigen, welke ten dienste van een opsporingsonderzoek of het winnen van delfstoffen
in gebruik zijn, mogelijk is.
-
2 Op een mijnbouwinstallatie, niet zijnde een bemande mijnbouwinstallatie, mogen geen
personen aanwezig zijn, tenzij zij kunnen beschikken over een doelmatig communicatiemiddel.
Artikel 46
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Het plaatsen van materieel of materialen op een mijnbouwinstallatie moet zodanig geschieden,
dat de tengevolge daarvan optredende krachten en spanningen zonder bezwaar in de constructie
van de installatie kunnen worden opgenomen.
Artikel 47
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
1 Op een mijnbouwinstallatie moet, ter plaatse waar de arbeid wordt verricht, een verlichting
aanwezig zijn, welke voor deze arbeid voldoende en doelmatig is. Er moet, voor zover
mogelijk, voldoende daglicht kunnen binnenkomen en er dienen, rekening houdend met
de klimatologische omstandigheden, de nodige voorzieningen voor een adequate kunstverlichting
aanwezig te zijn om de veiligheid en de gezondheid van de arbeiders te beschermen.
De verlichtingsinstallaties in werkruimten en verbindingswegen moeten zodanig zijn
aangebracht dat de verlichting geen ongevallenrisico’s voor de arbeiders oplevert.
-
2 Portalen, trappen, loopgangen en andere doorgangen, was-, bad- en kleedgelegenheden,
magazijnen, bergplaatsen, inschepingsplaatsen en vrije dekruimten op een mijnbouwinstallatie
moeten op tijden, dat personen daarvan gebruik moeten maken, voor dat gebruik voldoende
en doelmatig zijn verlicht.
-
3 Portalen, trappen, loopgangen en andere doorgangen, zomede inschepingsplaatsen en
vrije dekruimten op een bemande mijnbouwinstallatie moeten voortdurend voldoende en
doelmatig zijn verlicht.
Artikel 47a
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Artikel 47b
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Artikel 48
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
De afvoer van gassen, vloeistoffen en vaste stoffen vanaf een mijnbouwinstallatie
moet op doelmatige wijze geschieden.
Hoofdstuk IVA. Het voorkomen van verontreiniging van de zee vanaf mijnbouwinstallaties
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Artikel 49
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Voor de toepassing van het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde wordt verstaan
onder: olie: minerale olie in elke vorm; oliehoudend mengsel: een mengsel, dat olie in welk gehalte dan ook bevat; sanitair afval:
-
a. spoelwater en ander afval, afkomstig van privaten en urinoirs;
-
b. spoelwater, afkomstig uit verblijven voor de voorlopige verzorging van gewonden en
zieken;
-
c. ander afvalwater, indien vermengd met spoelwater als onder a of b bedoeld; vuilnis: etensresten, met uitzondering van verse vis of gedeelten daarvan, alle soorten huishoudelijke
afvalstoffen en vast afval, voortvloeiende uit de bedrijfsvoering; lozen: het al of niet opzettelijk in zee doen terecht- of vrijkomen van stoffen, zoals door
het storten, pompen, doen wegvloeien of doen ontsnappen.
Artikel 49a
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
4 Onze Minister kan, in overeenstemming met Onze Ministers van Verkeer en Waterstaat
en van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, nadere regelen stellen
met betrekking tot de in het tweede en derde lid bedoelde lozingen omtrent:
Artikel 49b
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
1 Op een mijnbouwinstallatie moeten met betrekking tot het met het normale gebruik van
de installatie samenhangende of daaruit voortvloeiende lozen van andere dan in artikel
49a, eerste lid, bedoelde afvalstoffen of verontreinigende dan wel schadelijke stoffen
zodanige maatregelen worden genomen dat verontreiniging van de zee zoveel mogelijk
wordt voorkomen.
-
2 Onze Minister kan, in overeenstemming met Onze Ministers van Verkeer en Waterstaat
en van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, nadere regelen stellen
met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde maatregelen.
Artikel 49ba
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
1 Onze Minister kan, in overeenstemming met Onze Ministers van Verkeer en Waterstaat
en van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, ter voorkoming van
verontreiniging van de zee regelen stellen met betrekking tot het gebruik van bepaalde
stoffen op een mijnbouwinstallatie.
Artikel 49c
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
2 Door Onze Minister, in overeenstemming met Onze Ministers van Verkeer en Waterstaat
en van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, aangewezen mijnbouwinstallaties
dienen voldoende te zijn uitgerust om:
-
a. niet bij of krachtens de artikelen 49a, tweede lid, en 49b toegestane lozingen te voorkomen;
-
b. elke krachtens artikel 49a, tweede lid, onder a, toegestane lozing van een oliehoudend mengsel doelmatig te registreren en op het
oliegehalte te controleren.
Artikel 49d
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
In geval olie dan wel een oliehoudend mengsel, sanitair afval, vuilnis of een stof
als in artikel 49b, eerste lid, of artikel 49ba, eerste lid, bedoeld in strijd met het bepaalde bij of krachtens artikel 49a, 49b of 49ba in zee is terechtgekomen, moet van het voorval onverwijld op doelmatige wijze en
met vermelding van voldoende gegevens mededeling worden gedaan aan Onze Minister,
de Directeur-Generaal van de Rijkswaterstaat, de Directeur-Generaal voor de Milieuhygiëne
en de Inspecteur-Generaal der Mijnen.
Hoofdstuk V. Karteringen en waarnemingen
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Artikel 50
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Bij een mijnonderneming, waarin - of waarvoor door anderen - een opsporingsonderzoek
wordt ingesteld, dan wel delfstoffen worden gewonnen, moeten op doelmatige plaatsen
aanwezig zijn doelmatige kaarten, al dan niet op doorzichtig materiaal getekend, waarop
ten genoegen van het Hoofd van de Afdeling Hydrografie van het Ministerie van Defensie
de ligging van het deel van het continentaal plat is aangegeven, waar bedoelde handelingen
worden verricht, zomede de binnen dat deel voor kortere of langere duur aanwezige
mijnbouwinstallaties met krachtens artikel 27 van de Mijnwet continentaal plat ingestelde veiligheidszones, onder aanduiding van de mijnbouwinstallaties of andere
objecten, die als vaste punten voor het verrichten van metingen of andere waarnemingen
dienst doen of waarop waarnemingstekens zijn aangebracht.
Artikel 51
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
1 De in artikel 50 bedoelde kaarten moeten op materiaal van duurzame kwaliteit worden
vervaardigd. De schaal en de op de kaarten ter verduidelijking aan te brengen gegevens
worden door Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Defensie, in overleg
met de bestuurders van de betrokken mijnonderneming vastgesteld.
Artikel 52
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
2 De exemplaren van kaarten, welke aan het Hoofd van de Afdeling Hydrografie van het
Ministerie van Defensie en aan de Inspecteur-Generaal der Mijnen zijn toegezonden,
moeten elke zes maanden door de zorg van de bestuurders van de betrokken mijnonderneming
worden bijgewerkt. Onze Minister kan, in overeenstemming met Onze Minister van Defensie,
in bijzondere gevallen een kortere termijn vaststellen. Het bijwerken mag niet langer
duren dan vier weken.
Artikel 53
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Artikel 54
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Wanneer blijkt, dat in de in artikel 50 bedoelde kaarten onnauwkeurigheden, fouten
of nalatigheden voorkomen, moeten de door Onze Minister, in overeenstemming met Onze
Minister van Defensie, aangegeven veranderingen en aanvullingen binnen een door hem
vastgestelde termijn worden aangebracht.
Artikel 55
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Artikel 56
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
2 De in het eerste lid bedoelde registers of gewaarmerkte afschriften daarvan en de
in verband met waarnemingen gemaakte berekeningen moeten, nadat de in artikel 14 bedoelde
termijn is verstreken, worden toegezonden aan het Hoofd van de Afdeling Hydrografie
van het Ministerie van Defensie. Zij worden in het archief opgelegd.
Artikel 57
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
In geval een meting of andere waarneming vanwege het Hoofd van de Afdeling Hydrografie
van het Ministerie van Defensie wordt verricht, zijn de bestuurders van de betrokken
mijnonderneming verplicht de nodige hulp te verschaffen en desverlangd de bij hun
onderneming voor het verrichten van waarnemingen voorhanden zijnde apparatuur beschikbaar
te stellen.
Hoofdstuk VI. Boringen
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Artikel 58
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Een boorinstallatie, met alles wat daartoe behoort, moet in veilige en deugdelijke
staat verkeren en geschikt zijn voor het doel, waarvoor zij wordt aangewend.
Artikel 59
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
1 Een boring mag niet anders geschieden dan overeenkomstig een aan de Inspecteur-Generaal
der Mijnen toegezonden doelmatig, schriftelijk boorprogramma. Dit programma moet vergezeld
gaan van een opgave van naam, voornamen, beroep en woonplaats van de leider der werkzaamheden.
In geval deze in het buitenland woonachtig is, dient zijn verblijfplaats in Nederland
te worden opgegeven.
Artikel 60
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Artikel 61
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Bij een boring moeten doelmatige maatregelen worden genomen:
-
a. ter voorkoming van een onnodig verloren gaan van delfstoffen;
-
b. ter vermijding van het binnendringen van vloeistoffen of gassen in geologische formaties,
waardoor de winning van delfstoffen zou kunen worden geschaad.
Artikel 62
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
2 Ten aanzien van door Onze Minister aan te wijzen boringen moet na het inbouwen en
cementeren van elke serie der verbuizing omtrent de deugdelijkheid daarvan door middel
van doelmatige persproeven zekerheid zijn verkregen, alvorens de boring wordt voortgezet
of het boorgat ten behoeve van het winnen van delfstoffen in gebruik wordt genomen.
Artikel 63
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Indien bij een boring een andere delfstof wordt aangetroffen dan die welke doel van
de boring is, moeten de boorwerkzaamheden op zodanige wijze worden verricht, dat in
het belang van de bescherming van delfstoffen voldoende gegevens omtrent het betrokken
delfstofvoorkomen worden verkregen.
Artikel 63a
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Artikel 63b
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
1 Werkzaamheden in een bestaand boorgat, dan wel aan de inrichting, afwerking of beveiligingen
als in artikel 63a, eerste lid, bedoeld, zoals nodig in verband met reparatie of onderhoud, moeten op
doeltreffende wijze geschieden.
-
2 Tenzij de onmiddellijke uitvoering in het belang van de veiligheid van de op de betrokken
mijnbouwinstallatie werkzame personen noodzakelijk is, mogen bepaalde door Onze Minister
aan te wijzen werkzaamheden als in het eerste lid bedoeld, ten aanzien van door hem
daarbij aangegeven boorgaten, niet anders geschieden dan overeenkomstig een aan de
Inspecteur-Generaal der Mijnen toegezonden doelmatig schriftelijk werkprogramma.
-
4 De artikelen 28, derde lid, 29, 30 en 59, eerste lid, tweede en derde volzin, zijn
van overeenkomstige toepassing.
Artikel 64
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
1 Bij een boring dienen op de betrokken mijnbouwinstallatie aanwezig te zijn een doelmatig
register, dat voldoende gegevens bevat betreffende het boorgat en aangaande de afsluiting
daarvan, en een doelmatig, nauwkeurig bijgehouden, boorprofiel.
Artikel 65
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
1 Van het verloop van een boring en van werkzaamheden, aangewezen krachtens artikel
63b, tweede lid, ten aanzien van een daarbij aangegeven boorgat moet dagelijks een kort
verslag worden opgemaakt, hetwelk onverwijld op doelmatige wijze ter kennis van de
Inspecteur-Generaal der Mijnen dient te worden gebracht. Het verslag moet voldoende
gegevens bevatten ten einde het verloop van de boring of de werkzaamheden te kunnen
volgen.
-
2 Voorts moet van het verloop als in het eerste lid bedoeld maandelijks een rapport
worden opgemaakt, hetwelk binnen zeven dagen na afloop van de betrokken maand in afschrift
aan de Inspecteur-Generaal der Mijnen dient te worden toegezonden. Het rapport moet
voldoende gegevens bevatten ten einde het verloop van de boring of de werkzaamheden
te kunnen volgen.
Artikel 66
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
3 Indien na beëindiging van een boring het boorgat wordt gebruikt ten behoeve van het
winnen van delfstoffen, moet van wijziging van het boorprofiel of van de in het tweede
lid, onder b, bedoelde gegevens, dan wel van de in het aldaar onder c bedoelde rapport vermelde gegevens zo spoedig mogelijk schriftelijk kennis worden
gegeven aan de Inspecteur-Generaal der Mijnen.
Artikel 67
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Doelmatige maatregelen moeten worden genomen om te voorkomen, dat de winning van delfstoffen,
waarvan de aanwezigheid is aangetoond of wordt vermoed, wordt belemmerd of geschaad.
Hoofdstuk VIII. Pijpleidingen ten behoeve van een opsporingsonderzoek of het winnen
van delfstoffen
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Artikel 70a
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Artikel 71
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
1 Van het voornemen om in of op het continentaal plat ten behoeve van een opsporingsonderzoek
of het winnen van delfstoffen een pijpleiding te leggen moet, tenminste twaalf weken
voordat met de desbetreffende werkzaamheden wordt aangevangen, schriftelijk mededeling
worden gedaan aan Onze Minister, het Hoofd van de Afdeling Hydrografie van het Ministerie
van Defensie, de Directeur-Generaal Scheepvaart en Maritieme Zaken, de houder van
de concessie bedoeld in artikel 3 van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen,
de Directeur-Generaal van de Rijkswaterstaat, de Directeur-Generaal voor de Landinrichting,
Grond- en Bosbeheer, de Hoofdingenieur-Directeur van de Dienst voor het Stoomwezen
en de Inspecteur-Generaal der Mijnen, onder opgave van:
-
a. de ligging van het traject, waarlangs de pijpleiding zal worden gelegd, uitgedrukt
in geografische coördinaten, berekend volgens het stelsel van de Europese vereffening;
-
b. de diameter van de pijpleiding en, indien zij in het continentaal plat zal worden
gelegd, de minimale diepte waarop zij daarin zal komen te liggen;
-
c. de datum, waarop met de desbetreffende werkzaamheden zal worden aangevangen.
-
2 Een mededeling als in het eerste lid bedoeld moet vergezeld gaan van een doelmatige
kaart, waarop de ligging van het traject, waarlangs de pijpleiding zal worden gelegd,
en, indien zij in het continentaal plat zal worden gelegd, de minimale diepte waarop
zij daarin zal komen te liggen op voldoend duidelijke wijze zijn aangegeven.
Artikel 72
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Wanneer het in of op het continentaal plat ten behoeve van een opsporingsonderzoek
of het winnen van delfstoffen leggen van een pijpleiding gevaar kan opleveren voor
de veiligheid van de daarbij werkzame personen, van de scheepvaart of van de visserij,
dan wel voor beschadiging van reeds aanwezige onderzeese kabels of pijpleidingen,
zomede wanneer het gebruik van de te leggen leiding gevaar kan opleveren voor verontreiniging
van de zee, kan Onze Minister, in voorkomend geval in overeenstemming met Onze Minister,
wie het mede aangaat, bij een ten hoogste acht weken na de ontvangst door hem van
de in artikel 71, eerste lid, bedoelde mededeling aan de bestuurders van de betrokken
onderneming toe te zenden beschikking bepalen, dat het leggen van die pijpleiding
niet mag plaatsvinden dan langs een traject en op een minimale diepte in het continentaal
plat, zomede op een wijze, welke bij die beschikking zijn aangegeven.
Artikel 73
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
1 Bij het in of op het continentaal plat ten behoeve van een opsporingsonderzoek of
het winnen van delfstoffen leggen van een pijpleiding moeten voldoende maatregelen
worden genomen in het belang van de veiligheid van de daarbij werkzame personen, van
de scheepvaart en van de visserij, zomede ter voorkoming van verontreiniging van de
zee.
Artikel 74
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
4 Onze Minister kan in verband met de toepassing van het bij en krachtens de voorgaande
leden bepaalde aangeven welke verdere gegevens bij een mededeling als in artikel 71,
eerste lid, bedoeld aan de Hoofdingenieur-Directeur van de Dienst voor het Stoomwezen
en de Inspecteur-Generaal der Mijnen moeten worden opgegeven. Artikel 71, derde lid,
is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 74a
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Met het ten behoeve van een opsporingsonderzoek of het winnen van delfstoffen in of
op het continentaal plat leggen van een pijpleiding mag niet worden aangevangen dan
nadat de aan de Hoofdingenieur-Directeur van de Dienst voor het Stoomwezen verstrekte
gegevens door die dienst zijn beoordeeld en de leiding blijkens een door die Hoofdingenieur-Directeur
aan de bestuurders van de betrokken mijnonderneming afgegeven schriftelijke verklaring,
met name wat betreft materiaalkeuze en wijze van vervaardigen, aan artikel 74, eerste,
tweede en derde lid, voldoet.
Artikel 75
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Artikel 76
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
1 Een in of op het continentaal plat ten behoeve van een opsporingsonderzoek of het
winnen van delfstoffen gelegde pijpleiding moet, tijdig voordat zij in gebruik wordt
genomen, door een ter zake deskundige instelling of onderneming op doelmatige wijze
worden onderzocht ter nauwkeurige vaststelling van het traject, waarlangs zij is gelegen,
en, indien de leiding in het continentaal plat is gelegen, de diepte waarop zij daarin
ligt, zomede ten overstaan van de Hoofdingenieur-Directeur van de Dienst voor het
Stoomwezen op de staat waarin zij verkeert.
-
2 Een pijpleiding als in het eerste lid bedoeld moet vervolgens binnen door Onze Minister
aangegeven termijnen periodiek, alsmede tussentijds, indien en voor zover hij zulks
verlangt, door een ter zake deskundige instelling of onderneming op doelmatige wijze
worden onderzocht, indien de pijpleiding op het continentaal plat is gelegd, ter vaststelling
van mogelijke afwijkingen van haar ligging ten opzichte van het traject, zoals opgegeven
ingevolge artikel 71, eerste lid, onder a, of aangegeven krachtens artikel 72, dan wel toegestaan krachtens artikel 76a, tweede lid, of, indien zij in het continentaal plat is gelegd, ter vaststelling
van haar mogelijk ondiepere ligging daarin dan opgegeven ingevolge artikel 71, eerste
lid, onder b, of aangegeven krachtens artikel 72, dan wel toegestaan krachtens artikel 76a, tweede lid. Een periodiek onderzoek moet te allen tijde en een tussentijds onderzoek
moet, indien Onze Minister zulks verlangt, mede omvatten een op de staat waarin de
leiding verkeert gericht onderzoek; zodanig onderzoek moet, indien en voor zover door
Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
noodzakelijk geacht, ten overstaan van de Hoofdingenieur-Directeur van de Dienst voor
het Stoomwezen worden verricht.
-
3 Indien en voor zover bij een periodiek of tussentijds onderzoek van een in het continentaal
plat gelegen pijpleiding een ondiepere ligging daarvan als in het eerste lid bedoeld
wordt geconstateerd en zij door die ondiepere ligging gevaar voor de veiligheid van
de scheepvaart of van de visserij kan opleveren, moet het onderzoek mede zijn gericht
op mogelijke afwijkingen van de ligging der pijpleiding ten opzichte van het traject
als in dat lid bedoeld.
-
5 Van ieder ingevolge het eerste of tweede lid verricht onderzoek moet een doelmatig
rapport worden opgesteld, waarvan binnen een door Onze Minister te bepalen termijn
aan hem een afschrift dient te worden toegezonden, alsmede aan het Hoofd van de Afdeling
Hydrografie van het Ministerie van Defensie, de Directeur-Generaal Scheepvaart en
Maritieme Zaken, de Directeur-Generaal van de Rijkswaterstaat, de Directeur-Generaal
voor de Landinrichting, Grond- en Bosbeheer, de Hoofdingenieur-Directeur van de Dienst
voor het Stoomwezen en de Inspecteur-Generaal der Mijnen.
Artikel 76a
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
2 Onze Minister kan, in voorkomend geval in overeenstemming met Onze Minister, wie
het mede aangaat, van het eerste lid, onder b, ontheffing verlenen.
-
3 Indien alsnog blijkt, dat de pijpleiding gevaar kan opleveren voor verontreiniging
van de zee doordat zij niet in deugdelijke staat verkeert, dan wel voor de veiligheid
van de scheepvaart of van de visserij doordat haar ligging afwijkt van die van het
traject of haar ligging in het continentaal plat ondieper is dan de diepte daarin,
zoals opgegeven ingevolge artikel 71, eerste lid, onder a, onderscheidenlijk b, of aangegeven krachtens artikel 72, dan wel toegestaan krachtens het tweede lid
van dit artikel, kan Onze Minister, in voorkomend geval in overeenstemming met Onze
Minister, wie het mede aangaat, maatregelen voorschrijven ter opheffing of beperking
van dat gevaar.
Artikel 77
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
1 Indien bij een onderzoek als in artikel 76, tweede lid, bedoeld of anderszins enige
aanwijzing van corrosie van een in of op het continentaal plat ten behoeve van een
opsporingsonderzoek of het winnen van delfstoffen gelegde pijpleiding wordt verkregen,
dan wel beschadiging van zodanige leiding als gevolg van uitwendige krachten wordt
vastgesteld moet daarvan zo spoedig mogelijk mededeling worden gedaan aan de Hoofdingenieur-Directeur
van de Dienst voor het Stoomwezen en de Inspecteur-Generaal der Mijnen.
Artikel 77a
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
2 Ten aanzien van het opnieuw in gebruik nemen van een in verband met herstelwerkzaamheden
buiten gebruik zijnde pijpleiding of buiten gebruik zijnd deel van zodanige leiding
zijn de artikelen 76, eerste, vierde en vijfde lid, en 76a, eerste en tweede lid, van overeenkomstige toepassing.
Artikel 77b
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
2 Het herstelprogramma moet tijdig, als regel ten minste 14 dagen, vóór de aanvang
der betrokken werkzaamheden in het bezit zijn van de in het eerste lid bedoelde ambtenaren,
dan wel, in geval de beschadiging of de lekkage van de pijpleiding onmiddellijk herstel
vereist, bij het begin van de herstelwerkzaamheden onverwijld aan hen worden toegezonden.
-
3 De artikelen 28, derde lid, 29, 30 en 59, eerste lid, tweede en derde volzin, zijn
van overeenkomstige toepassing.
Artikel 77c
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
1 Indien bij het in of op het continentaal plat ten behoeve van een opsporingsonderzoek
of het winnen van delfstoffen leggen van een pijpleiding of bij het verrichten van
onderhouds- of herstelwerkzaamheden aan zodanige leiding schroot of ander materiaal
op de zeebodem is terechtgekomen moet dit, voor zover de aanwezigheid hiervan gevaar
voor de veiligheid van de scheepvaart of van de visserij kan opleveren, onverwijld
worden verwijderd.
Hoofdstuk IX. Verkeer en vervoer
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Artikel 78
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Voldoende maatregelen moeten worden genomen en doelmatige instructies moeten worden
uitgevaardigd ter verzekering van een veilig voetgangersverkeer op een mijnbouwinstallatie,
alsmede van het op een zodanige installatie veilig vervoeren, het op en van de installatie
brengen daaronder begrepen, van materieel, van materialen en van personen.
Artikel 79
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
1 Op een mijnbouwinstallatie aanwezige transportinrichtingen, met alles wat daartoe
behoort, moeten zodanig zijn ingericht en worden onderhouden, dat de veiligheid van
de op die installatie werkzame personen voldoende is gewaarborgd.
Artikel 80
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
De bediening van op een mijnbouwinstallatie aanwezige transportinrichtingen moet door
voldoend deskundig personeel geschieden.
Artikel 81
[Vervallen per 01-08-1971]
Artikel 82
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Van elke bij het verkeer of vervoer als in artikel 78 bedoeld voorgekomen bijzondere
gebeurtenis, die van invloed kan zijn of zijn geweest op de veiligheid van de op een
mijnbouwinstallatie werkzame personen, dan wel die gevaar oplevert of opgeleverd heeft
van verontreiniging van de zee of voor de instandhouding van de daarin levende rijkdommen,
moet onverwijld mededeling worden gedaan aan de Inspecteur-Generaal der Mijnen.
Hoofdstuk X. Werktuigen, gereedschappen, leidingen en toestellen
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Artikel 83
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
1 Bij de keuze, de installatie, de ingebruikneming, de werking en het onderhoud van
werktuigen, werktuigdelen, drijfwerken, gereedschappen, leidingen, ketels, reservoirs
en andere toestellen moet rekening gehouden worden met de veiligheid en gezondheid
van de arbeiders.
-
2 Wanneer de apparatuur zich bevindt in een zone waar brand- of explosiegevaar als
gevolg van de ontbranding van gassen, dampen of vluchtige vloeistoffen bestaat of
kan bestaan, moet zij aangepast zijn aan gebruik in een dergelijke zone. Indien nodig
moet zij worden voorzien van afdoende beschermingsmiddelen en systemen ter beveiliging
bij defecten.
-
4 Er moet een doelmatig plan worden opgesteld voor het systematisch inspecteren, het
onderhouden en, in voorkomend geval, het beproeven van de apparatuur. Onderhoud, inspectie
en beproeving van enig onderdeel van de apparatuur moet door een daartoe aangewezen
deskundig persoon worden uitgevoerd. Er moeten doelmatige inspectie- en beproevingsrapporten
worden opgesteld en naar behoren worden bijgehouden.
Artikel 84
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
1 Op een mijnbouwinstallatie aanwezige werktuigen en drijfwerken moeten zodanig zijn
ingericht, opgesteld en beschut en zodanig worden gebruikt, dat het gevaar, hetwelk
zij voor de op die installatie werkzame personen kunnen opleveren, zoveel mogelijk
wordt voorkomen.
-
2 Werktuigen, waarvan de onderdelen door snijden, knellen of pletten, door hun grote
snelheid of op andere wijze gevaar kunnen opleveren, of bij het gebruik waarvan gevaar
bestaat voor het afvliegen van vonken, splinters, schilfers of dergelijke kleine delen,
moeten zijn voorzien van zodanige toestellen of beschuttingen, dat gevaar zoveel mogelijk
wordt voorkomen. Zo nodig moeten doelmatige hulp- en beschuttingsmiddelen beschikbaar
zijn, welke bij het verrichten van werkzaamheden, waarvoor deze middelen bestemd zijn,
op doelmatige wijze moeten worden gebruikt.
-
4 Ter verzekering van het veilig tornen en op gang brengen en het onverwijld en met
zekerheid stilzetten van werktuigen en drijfwerken en ter voorkoming van overschrijding
van veilige snelheden daarvan, moeten zo nodig doelmatige inrichtingen zijn aangebracht
en worden gebruikt, waarschuwingstekens of -seinen worden gegeven en alle verder nodige
maatregelen worden genomen om gevaar zoveel mogelijk te voorkomen.
-
5 Indien het verrichten van werkzaamheden aan of in de nabijheid van een in beweging
zijnd deel van een werktuig of drijfwerk gevaar kan opleveren, moeten zij bij stilstand
daarvan worden verricht. Indien dit niet mogelijk is, moeten de werkzaamheden worden
verricht met gebruikmaking van zodanige hulpmiddelen en toepassing van zodanige veiligheidsmaatregelen,
dat het gevaar zoveel mogelijk wordt voorkomen.
Artikel 85
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
1 Een hijs- of hefwerktuig op een mijnbouwinstallatie moet zodanig zijn ingericht, opgesteld,
beveiligd en zo nodig verankerd of vastgezet, dat het gevaar van een onverwacht in
beweging komen, kantelen, beschadigen en dergelijke zoveel mogelijk wordt voorkomen.
-
2 Een hijs- of hefwerktuig moet zijn voorzien van een doelmatige inrichting, waardoor
het dalen van de last te allen tijde kan worden stopgezet, zo nodig de snelheid van
het dalen kan worden geregeld en onverhoeds dalen van de last wordt belet.
-
3 Een met een hijs- of hefwerktuig te verplaatsen last mag niet zwaarder zijn dan een
veilig gebruik van het werktuig toelaat. Met betrekking tot de werkbelasting moet
rekening worden gehouden met de omstandigheden, waaronder een hijs- of hefwerktuig
wordt gebruikt; zij moet op een doelmatige plaats onuitwisbaar en duidelijk leesbaar
zijn aangegeven.
Artikel 86
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
1 Een door een krachtwerktuig gedreven hijs- of hefwerktuig op een mijnbouwinstallatie
moet, voordat het in gebruik wordt genomen, aan een deskundig onderzoek worden onderworpen.
Zodanig onderzoek moet regelmatig worden herhaald.
Artikel 86a
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
De bediening van een hijs- of hefwerktuig moet door voldoende deskundig personeel
geschieden.
Artikel 87
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Een op een mijnbouwinstallatie aanwezige lift, met alles wat daartoe behoort, moet
op doelmatige wijze zijn beschut en zodanig zijn ingericht en beveiligd, dat het gevaar,
dat personen vallen of bekneld geraken of geraakt worden door vallende voorwerpen,
zoveel mogelijk wordt voorkomen.
Artikel 87a
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
3 De artikelen 83 tot en met 87, 88, 89 en 94 zijn niet van toepassing op liften en
veiligheidscomponenten die in overeenstemming zijn met het bij en krachtens het Besluit liften bepaalde voor zover deze bepalingen eisen stellen met betrekking tot het ontwerp,
de vervaardigingswijze of de eigenschappen van liften of veiligheidscomponenten of
daarop aangebrachte vermeldingen als bedoeld in artikel 5 van het Besluit liften.
-
5 De Inspecteur-Generaal der Mijnen is bevoegd herstelling te eisen van liften of veiligheidscomponenten
binnen een door hem vast te stellen termijn. Voorts kan hij, indien blijkt dat een
lift of veiligheidscomponent niet in overeenstemming is met het bij en krachtens het
Besluit liften bepaalde, die lift of die veiligheidscomponent voorzien van een merk van afkeuring.
Door het aanbrengen van een merk van afkeuring verliest de op de lift of de veiligheidscomponent
aangebrachte CE-markering van rechtswege haar geldigheid. Een krachtens de eerste
zin gestelde eis moet worden nageleefd door degene tot wie hij is gericht.
Artikel 87b
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Bij de installatie van een lift op een mijnbouwinstallatie stellen de bestuurders
van de betrokken mijnbouwonderneming of de in artikel 11, eerste lid, bedoelde andere
onderneming en degene die de lift installeert elkaar in kennis van de nodige gegevens
en nemen zij passende maatregelen om de goede werking en het veilige gebruik van de
lift te waarborgen. Dit voorschrift geldt niet voor gevaarlijke werktuigen als bedoeld
in artikel 4 van het Besluit liften.
Artikel 87c
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
3 Machinekamers, schijvenruimten en luiken, bestemd voor inspectie en onderhoud, zijn
afgesloten met slot en sleutel.
Artikel 87d
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Artikel 88
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
1 Kettingwerk, staaldraadkabels en touwen op een mijnbouwinstallatie moeten voldoen
aan de eis van goed en veilig werk en in goede staat van onderhoud verkeren. Zij moeten
zodanig worden gebruikt, dat gevaar zoveel mogelijk wordt voorkomen.
-
3 Het inkorten en verlengen van kettingwerk, staaldraadkabels en touwen, zomede het
bevestigen daarvan aan een hijs- of hefwerktuig, last of ander voorwerp moeten op
doelmatige wijze geschieden.
Artikel 89
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
1 Op een mijnbouwinstallatie aanwezige stookinrichtingen, stoomketels, vaten en dergelijke,
waarin zich gassen, dampen of vloeistoffen bevinden of kunnen bevinden, moeten doelmatig
zijn ingericht, opgesteld en beschut en op veilige wijze worden gebruikt.
-
2 Op een mijnbouwinstallatie aanwezige installaties, toestellen en leidingen, waarin
zich vloeistoffen of gassen bevinden, moeten doelmatig zijn ingericht, aangelegd en
beschut en op veilige wijze worden gebruikt.
Artikel 90
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
2 Voor de toepassing van het bij of krachtens dit artikel bepaalde worden onder drukhouders
verstaan toestellen of andere technische voortbrengselen, niet zijnde stoom- of damptoestellen
als bedoeld in de Stoomwet, die een gas of een mengsel van gassen onder overdruk bevatten, dan wel daartoe bestemd
zijn.
-
3 Op een mijnbouwinstallatie gebruikte stoom- en damptoestellen als bedoeld in de Stoomwet en drukhouders moeten, voorzover deze daartoe door Onze Minister zijn aangewezen,
zijn voorzien van een geldig, door Onze Minister goedgekeurd, merkteken ten bewijze
van de afgifte van een certificaat van goedkeuring.
-
4 Het certificaat van goedkeuring moet zijn afgegeven en het merkteken moet zijn aangebracht
door de Dienst voor het Stoomwezen of door een door Onze Minister erkende instelling
of onderneming. Het certificaat van goedkeuring moet inhouden, dat het betrokken stoom-
of damptoestel dan wel de betrokken drukhouder, met alles wat daartoe behoort, blijkens
een door bedoelde instantie verrichte keuring, ten tijde van de afgifte voldoet aan
het bij en krachtens het eerste lid bepaalde.
-
6 Onze Minister kan merktekens en certificaten, die in het buitenland zijn aangebracht,
onderscheidenlijk afgegeven, gelijkstellen met krachtens het derde lid goedgekeurde
en krachtens het vierde lid aangebrachte merktekens, onderscheidenlijk met krachtens
het vierde lid afgegeven certificaten.
Artikel 90a
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
4 De artikelen 83, 89 en 90 zijn niet van toepassing op drukvaten voor zover deze bepalingen
eisen stellen met betrekking tot het ontwerp, de vervaardigingswijze of de eigenschappen
van drukvaten of daarop aangebrachte vermeldingen als bedoeld in artikel 4 van het Besluit drukvaten van eenvoudige vorm.
-
5 De Inspecteur-Generaal der Mijnen is bevoegd herstelling te eisen van drukvaten binnen
een door hem vast te stellen termijn. Voorts kan hij, indien blijkt dat een drukvat
niet in overeenstemming is met het bij en krachtens het Besluit drukvaten van eenvoudige vorm bepaalde, dat drukvat voorzien van een merk van afkeuring. Door het aanbrengen van
een merk van afkeuring verliest de op het drukvat aangebrachte CE-markering van rechtswege
haar geldigheid. Een krachtens de eerste zin gestelde eis moet worden nageleefd door
degene tot wie hij is gericht.
Artikel 90b
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
4 De artikelen 83, 89 en 90 zijn niet van toepassing op drukapparatuur, samenstellen
en druksystemen voor zover deze bepalingen eisen stellen met betrekking tot het ontwerp,
de vervaardigingswijze, de eigenschappen of de ingebruikneming van drukapparatuur,
samenstellen en druksystemen of daarop aangebrachte vermeldingen als bedoeld in artikel 5 van het Besluit drukapparatuur.
-
5 De Inspecteur-Generaal der Mijnen is bevoegd drukapparatuur, samenstellen en druksystemen
te beproeven of te onderzoeken en zo nodig herstelling daarvan binnen een door hem
vast te stellen termijn te eisen. Voorts kan hij, indien blijkt dat drukapparatuur,
samenstellen of druksystemen niet in overeenstemming zijn met de bij en krachtens
het Besluit drukapparatuur gestelde regels, die drukapparatuur, samenstellen of druksystemen voorzien van een
merk van afkeuring. Door het aanbrengen van een merk van afkeuring verliest de op
de drukapparatuur of samenstellen aangebrachte CE-markering van rechtswege haar geldigheid.
Een krachtens de eerste zin gestelde eis moet worden nageleefd door degene tot wie
hij is gericht.
Artikel 91
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Het bij de arbeid op een mijnbouwinstallatie tijdelijk buiten werking stellen of terzijde
leggen van werktuigen, gereedschappen of andere voorwerpen moet zodanig geschieden,
dat gevaar zoveel mogelijk wordt voorkomen. In het bijzonder moeten zo nodig maatregelen
worden genomen tegen een onverwacht weer op gang komen van door een krachtwerktuig
aangedreven werktuigen.
Artikel 91a
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
3 Artikel 19, eerste lid is niet van toepassing op machines en veiligheidscomponenten.
De artikelen 19, tweede lid, 83 tot en met 87 en 89 zijn niet van toepassing op machines
en veiligheidscomponenten voor zover deze bepalingen eisen stellen met betrekking
tot het ontwerp, de vervaardigingswijze of de eigenschappen van machines of veiligheidscomponenten
of daarop aangebrachte vermeldingen als bedoeld in artikel 4 van het Besluit machines.
-
5 De Inspecteur-Generaal der Mijnen is bevoegd herstelling te eisen van machines of
veiligheidscomponenten binnen een door hem vast te stellen termijn. Voorts kan hij,
indien blijkt dat een machine of veiligheidscomponent niet in overeenstemming is met
het bij en krachtens het Besluit machines bepaalde, die machine of dat veiligheidscomponent voorzien van een merk van afkeuring.
Door het aanbrengen van een merk van afkeuring verliest de op de machine of de veiligheidscomponent
aangebrachte CE-markering van rechtswege haar geldigheid. Een krachtens de eerste
zin gestelde eis moet worden nageleefd door degene tot wie hij is gericht.
Artikel 91b
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
3 Artikel 19, eerste lid, is niet van toepassing op explosieveilig materieel. De artikelen
19, tweede lid, 83 tot en met 87, 89, 92 en 94 zijn niet van toepassing op explosieveilig
materieel voor zover deze bepalingen eisen stellen met betrekking tot het ontwerp,
de vervaardigingswijze of de eigenschappen van explosieveilig materieel of daarop
aangebrachte vermeldingen als bedoeld in artikel 4 van het Besluit explosieveilig materieel.
-
5 De Inspecteur-Generaal der Mijnen is bevoegd herstelling te eisen van explosieveilig
materieel binnen een door hem vast te stellen termijn. Voorts kan hij, indien blijkt
dat explosieveilig materieel niet in overeenstemming is met het bij en krachtens het
Besluit explosieveilig materieel bepaalde, dat materieel voorzien van een merk van afkeuring. Door het aanbrengen
van een merk van afkeuring verliest de op het explosieveilig materieel aangebrachte
CE-markering van rechtswege haar geldigheid. Een krachtens de eerste zin gestelde
eis moet worden nageleefd door degene tot wie hij is gericht.
Artikel 91c
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
3 De artikelen 19, 83 tot en met 87, 89, 92 en 94 zijn niet van toepassing op apparaten
voorzover deze bepalingen eisen stellen als bedoeld in artikel 3 van het Besluit elektromagnetische
compatibiliteit met betrekking tot de elektromagnetische compatibiliteit van apparaten.
Hoofdstuk XII. De veiligheid
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Artikel 96
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
1 Aan een mijnonderneming, waarin - of waarvoor door anderen - een opsporingsonderzoek
wordt ingesteld, dan wel delfstoffen worden gewonnen, moet een doelmatig georganiseerde
veiligheidsdienst zijn verbonden, die is belast met:
-
a. het met inachtneming van het bij of krachtens dit besluit bepaalde overwegen en voorbereiden
van maatregelen, die bij mijnbouwkundig werk met betrekking tot de veiligheid van
de daarbij werkzame personen, van de scheepvaart en van de visserij, zomede tot het
voorkomen van verontreiniging van de zee dienen te worden genomen;
-
b. het doen van voorstellen daaromtrent aan de bestuurders van de betrokken onderneming;
-
c. het toezien op de uitvoering van de door of vanwege de bestuurders terzake genomen
beslissingen.
Artikel 96a
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
1 Door de bestuurders van een mijnonderneming, waarin - of waarvoor door anderen - een
opsporingsonderzoek wordt ingesteld, dan wel delfstoffen worden gewonnen, dient jaarlijks
aan de Inspecteur-Generaal der Mijnen, de Directeur-Generaal van de Rijkswaterstaat
en de Directeur-Generaal voor de Milieuhygiëne een op het volgende kalenderjaar betrekking
hebbend rampenbestrijdingsplan voor alle bij dat onderzoek of die winning in gebruik
zijnde mijnbouwinstallaties te worden toegezonden; het plan moet ten minste 14 dagen
vóór de aanvang van het betrokken kalenderjaar in het bezit van die ambtenaren zijn.
-
2 In geval in de loop van enig kalenderjaar met een opsporingsonderzoek of het winnen
van delfstoffen wordt begonnen, dient door de bestuurders van de betrokken mijnonderneming
tijdig tevoren een op dat jaar en op de bij dat onderzoek of die winning te gebruiken
mijnbouwinstallatie(s) betrekking hebbend rampenbestrijdingsplan aan de in het eerste
lid bedoelde ambtenaren te worden toegezonden.
-
3 Het plan moet voldoende gegevens bevatten betreffende de maatregelen, welke zijn
of zullen worden genomen zowel ter bestrijding van voorvallen, die ernstig gevaar
opleveren voor de veiligheid van de bij mijnbouwkundig werk werkzame personen, van
de scheepvaart of van de visserij, dan wel voor verontreiniging van de zee, als ter
beperking van de gevolgen van zodanige voorvallen.
-
4 Indien het plan voor wat betreft de daarin aangegeven maatregelen naar het oordeel
van Onze Minister wegens onvolledigheid of anderszins niet voldoet aan redelijk te
stellen eisen, moet dit op zijn verlangen en te zijnen genoegen, voor wat betreft
de maatregelen ter beperking van de gevolgen van voorvallen als in het derde lid bedoeld,
in voorkomend geval in overeenstemming met Onze Minister wie het mede aangaat, worden
gewijzigd.
Artikel 96b
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
1 Onze Minister kan bepalen dat de bestuurders van daarbij aangewezen mijnondernemingen,
waarin - of waarvoor door anderen - een opsporingsonderzoek wordt ingesteld, dan wel
delfstoffen worden gewonnen, op daarbij aangegeven plaatsen en in een daarbij aangegeven
omvang gezamenlijk voor onmiddellijk gebruik gereed moeten hebben doelmatig ingerichte
vaartuigen, luchtvaartuigen en ander doelmatig materieel, zomede voldoende middelen
ter bestrijding van voorvallen als in artikel 96a, derde lid, bedoeld.
-
2 Onze Minister kan, in overeenstemming met Onze Minister, wie het mede aangaat, bovendien
bepalen dat het materieel en de middelen als in het eerste lid bedoeld mede in een
daarbij aangegeven omvang moeten omvatten materieel en middelen ter beperking van
de gevolgen van voorvallen als in artikel 96a, derde lid, bedoeld.
-
4 Indien Onze Minister zulks verlangt zijn, in geval van een voorval als in artikel
96a, derde lid, bedoeld, de bestuurders van mijnondernemingen, die in de omgeving van
het voorval werkzaam zijn, gehouden bij het bestrijden van het voorval of het beperken
van de gevolgen daarvan zoveel mogelijk hulp en bijstand te verlenen.
-
5 Onze Minister kan ten aanzien van het bestrijden van een voorval als in artikel 96a, derde lid, bedoeld, zomede ten aanzien van het beperken van de gevolgen van zodanig
voorval, voor wat betreft dat beperken in voorkomend geval in overeenstemming met
Onze Minister, wie het mede aangaat:
-
a. aangeven op welke wijze de desbetreffende werkzaamheden dienen te worden verricht
en welke bestrijdingsmiddelen daarbij al dan niet mogen worden aangewend;
-
b. bepalen, dat de desbetreffende werkzaamheden dienen te worden opgedragen aan een ter
zake deskundige en daarin gespecialiseerde instelling of onderneming.
Artikel 96c
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Het verrichten van werkzaamheden ter bestrijding van een voorval als in artikel 96a, derde lid, bedoeld of ter beperking van de gevolgen van zodanig voorval moet onder
toezicht van een daartoe aangewezen deskundig persoon geschieden door vakkundig personeel,
dat voldoende geoefend en geïnstrueerd is om de desbetreffende werkzaamheden doeltreffend
te kunnen verrichten.
Artikel 96d
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
3 Personen die werkzaam zijn bij mijnbouwkundig werk of hun vertegenwoordigers dienen
te worden geïnformeerd over alle ten aanzien van de veiligheids- of gezondheidssignalering
op het werk te nemen maatregelen. Personen die werkzaam zijn bij mijnbouwkundig werk
dienen voorts ten aanzien van de veiligheids- of gezondheidssignalering op het werk
een passende opleiding te krijgen, met name in de vorm van nauwkeurige instructies.
Deze opleiding dient in het bijzonder betrekking te hebben op de betekenis van de
signalering, met name wanneer daarbij woorden worden gebruikt, en op de te volgen
algemene en specifieke handelwijzen.
-
4 De ondernemingsraad of, bij het ontbreken daarvan, de betrokken personen worden geraadpleegd
omtrent en nemen deel aan de behandeling van de onderwerpen betreffende veiligheids-
of gezondheidssignalering.
Artikel 96e
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Op alle normaliter bemande arbeidsplaatsen moeten op gezette tijden veiligheidsoefeningen
worden gehouden die erop gericht zijn:
-
a. arbeiders aan wie in noodgevallen concrete taken worden opgedragen waarbij noodapparatuur
moet worden gebruikt, gehanteerd of bediend, hierin te trainen en na te gaan of zij
bekwaam zijn die taken te vervullen;
-
b. alle bij de oefeningen gebruikte noodapparatuur te controleren, schoon te maken en
zo nodig opnieuw op te laden of te vervangen en alle gebruikte draagbare apparatuur
opnieuw naar de plaats te brengen waar zij zich normaliter bevindt;
-
c. na te gaan of de reddingvaartuigen gebruiksklaar zijn.
Artikel 97
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
3 Voor de toepassing van de voorgaande leden wordt met alcoholhoudende drank gelijkgesteld
elke stof, door het gebruik waarvan iemands geestelijke of lichamelijke gesteldheid
zodanig wordt beïnvloed, dat daardoor gevaar voor de veiligheid kan ontstaan.
Artikel 98
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Wanneer bij mijnbouwkundig werk op enige wijze:
-
a. de veiligheid van daarbij werkzame personen wordt bedreigd, dan wel een of meer personen
zich in levensgevaar bevinden of bevonden hebben,
-
b. de veiligheid van de scheepvaart of van de visserij wordt bedreigd, dan wel een of
meer schepen zich in ernstig gevaar bevinden of bevonden hebben, of
-
c. ernstig gevaar voor verontreiniging van de zee dreigt of heeft gedreigd,
moet hiervan op doelmatige wijze en met vermelding van voldoende gegevens onverwijld
mededeling worden gedaan aan de Inspecteur-Generaal der Mijnen; indien de mededeling
betrekking of mede betrekking heeft op een situatie als onder b dan wel c bedoeld moet zij tevens worden gedaan aan de Directeur-Generaal Scheepvaart en Maritieme
Zaken onderscheidenlijk aan de Directeur-Generaal van de Rijkswaterstaat en de Directeur-Generaal
voor de Milieuhygiëne.
Artikel 98a
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
2 Arbeidsplaatsen waar door de aard van het werk gevarenzones, met inbegrip van zones
waar valgevaar voor arbeiders of gevaar voor vallende voorwerpen bestaat, voorkomen,
moeten zoveel mogelijk zijn uitgerust met voorzieningen die moeten beletten dat arbeiders
deze zones zonder toestemming betreden.
Artikel 99
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Wanneer bij mijnbouwkundig werk twee of meer arbeiders tot een groep verenigd arbeid
verrichten, moet een van hen zijn aangewezen om toe te zien op al hetgeen nodig is
teneinde gevaar voor ongevallen te keren en de vereiste maatregelen te nemen.
Artikel 100
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
3 De voorman van elke groep moet aan de voorman van de daaropvolgende groep alle bijzonderheden
mededelen, die in zijn werktijd zijn voorgevallen of waargenomen, voor zover deze
op de veiligheid van de bij mijnbouwkundig werk werkzame personen van invloed kunnen
zijn. Zo nodig moet deze mededeling ter plaatse van het voorvallen of waarnemen der
bijzonderheden geschieden.
-
5 In geval een mededeling als in het derde lid bedoeld niet kan geschieden vóór het
overnemen van de arbeid door de eerstvolgende groep, moeten de desbetreffende bijzonderheden
worden medegedeeld aan de ter plaatse verantwoordelijke toezichthoudende persoon,
die ervoor zorg draagt, dat zij tijdig ter kennis van de voorman van de eerderbedoelde
groep worden gebracht.
Artikel 101
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
1 Een ieder is verplicht bij het verrichten van arbeid bij mijnbouwkundig werk de zorgvuldigheid
te betrachten, die noodzakelijk is ten einde te voorkomen, dat gevaar voor de veiligheid
van de daarbij werkzame personen, van de scheepvaart of van de visserij, dan wel voor
verontreiniging van de zee optreedt.
-
4 Door Onze Minister aangewezen personen, werkzaam bij mijnbouwkundig werk, moeten
in voldoende mate zijn geoefend in het verrichten van bepaalde, daarbij aan te geven,
werkzaamheden of handelingen ter voorkoming of opheffing van gevaar als in het eerste
lid bedoeld. Onze Minister kan tevens aanwijzingen geven aangaande de registratie
van de aangewezen personen en van de door hen gehouden oefeningen.
Artikel 102
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
1 Een arbeider, die op een mijnbouwinstallatie werkzaamheden verricht, waarbij kennelijk
het gevaar bestaat, dat zijn kleren of hoofdhaar door enig deel van een drijfwerk
of werktuig worden gegrepen, moet de beschikking hebben over doelmatige kleding en
doelmatige hoofdbedekking.
-
2 Op een plaats op een mijnbouwinstallatie, waar kennelijk gevaar bestaat voor verwonding,
moeten de arbeiders de beschikking hebben over doelmatige beveiligings- of hulpmiddelen
en over zodanige en van zodanige stof vervaardigde kleding en andere middelen, dat
bij gebruik van het een en ander het gevaar zoveel mogelijk is afgewend.
Artikel 102a
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
4 De Inspecteur-Generaal der Mijnen is bevoegd herstelling te eisen van persoonlijke
beschermingsmiddelen binnen een door hem vast te stellen termijn. Voorts kan hij,
indien blijkt dat een persoonlijk beschermingsmiddel niet in overeenstemming is met
het bij en krachtens het Besluit persoonlijke beschermingsmiddelen bepaalde, dat persoonlijke beschermingsmiddel voorzien van een merk van afkeuring.
Door het aanbrengen van een merk van afkeuring verliest de op het persoonlijke beschermingsmiddel
aangebrachte CE-markering van rechtswege haar geldigheid. Een krachtens de eerste
zin gestelde eis moet worden nageleefd door degene tot wie hij is gericht.
Artikel 103
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
1 Bij het monteren, plaatsen, onderhouden, herstellen of demonteren van een mijnbouwinstallatie
of van onderdelen daarvan moeten voldoende maatregelen worden genomen teneinde de
arbeiders zoveel mogelijk tegen ongevallen te beschermen.
-
2 Vloeren, trappen, ladders, klimijzers, bordessen, gaanderijen, steigers, stellingen,
afdekkingen van vloeropeningen, mangatdeksels, loopplanken, loopbruggen en leuningen
op een mijnbouwinstallatie moeten zijn vervaardigd van deugdelijk materiaal en in
goede staat van onderhoud verkeren. Zij moeten voldoende breed en voldoende sterk
zijn in verband met de belasting, waaraan zij zullen worden onderworpen. Zij moeten
zodanig zijn gemaakt, dat geen onderdeel in sterke mate of ten opzichte van een ander
onderdeel ongelijkmatig kan doorbuigen. Voor zover zij gevaar opleveren, moeten daartegen
doelmatige voorzieningen zijn getroffen.
-
3 Een heistelling, met alles wat daartoe behoort, gebruikt ten behoeve van een opsporingsonderzoek
of het winnen van delfstoffen, moet voldoen aan de eis van goed en veilig werk en
in goede staat van onderhoud verkeren.
Artikel 104
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
1 Voor het op een mijnbouwinstallatie verrichten van arbeid, waarbij het gevaar bestaat
van een hoogte van 2,50 m of meer te vallen, of gevaar voor bedwelming, verstikking,
verbranding, vergiftiging of verdrinking als gevolg van een val, moet een doelmatige
steiger, stelling of werkvloer dan wel een doelmatig bordes zijn aangebracht, tenzij
het arbeid betreft, welke op voldoend veilige wijze staande op een ladder kan worden
verricht. Indien genoemde voorzieningen niet of slechts ten dele kunnen worden getroffen,
moet tot afwending van het gevaar gebruik worden gemaakt van doelmatige veiligheidsgordels,
vangnetten of dergelijke, tenzij het gebruik hiervan uit een oogpunt van veiligheid
niet dienstig is.
-
2 Bij werkzaamheden op een mijnbouwinstallatie in bunkers, kokers of dergelijke ruimten,
waar het gevaar bestaat te worden bedolven onder instortend materiaal of gevaar voor
afstorten, moeten zij, die deze werkzaamheden verrichten, met behulp van doelmatige
veiligheidsgordels op veilige wijze zijn aangebonden en moet een voldoende aantal
personen aanwezig zijn om hen in geval van gevaar buiten die ruimten te kunnen brengen.
-
3 Het op een mijnbouwinstallatie plaatsen, opstapelen en van stapel nemen van voorwerpen
of stoffen moet zodanig geschieden, dat onverhoeds omvallen of verzakken van de voorwerpen,
de stoffen of de stapel zoveel mogelijk wordt voorkomen; zo nodig moeten tegen onverhoeds
omvallen of verzakken doelmatige voorzorgsmaatregelen worden genomen.
Artikel 104a
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
1 Wanneer de veiligheid en de gezondheid van de arbeiders dat vereisen, moet er een
afstandsbedieningsysteem voor noodgevallen worden geïnstalleerd. Dit systeem moet
beschikken over controleposten op geschikte locaties die in geval van nood kunnen
worden gebruikt, indien nodig met inbegrip van controleposten op veilige verzamelpunten
en in evacuatiestations.
-
2 De in het eerste lid bedoelde apparatuur moet ten minste systemen omvatten voor ventilatie,
het in noodgevallen afsluiten van apparatuur die een ontbranding zou kunnen veroorzaken,
het voorkomen van het ontsnappen van ontvlambare vloeistoffen en gassen, brandbeveiliging
en putbewaking.
Artikel 105
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
1 Het is verboden op een mijnbouwinstallatie een ruimte, die geen natuurlijke of kunstmatige
ventilatie heeft of die moeilijk toegankelijk is, te betreden of daarin te verblijven,
tenzij door of vanwege de bestuurders van de betrokken mijnonderneming daartoe schriftelijk
toestemming is verleend. Aan deze toestemming worden zodanige voorwaarden verbonden,
dat de veiligheid voldoende is gewaarborgd. Het geschrift, dat de toestemming bevat,
moet berusten bij de ter plaatse verantwoordelijke toezichthoudende persoon.
-
2 Alvorens toestemming als in het eerste lid bedoeld wordt verleend, moet uit een doelmatig
onderzoek zijn gebleken, dat in de betrokken ruimte, boven de veilig toelaatbare concentratie,
geen stof aanwezig is of gevaarlijke of schadelijke gassen of dampen voorkomen, dan
wel de lucht aldaar uit anderen hoofde voor inademing niet ongeschikt is. Doelmatige
maatregelen moeten worden genomen teneinde te voorkomen, dat tijdens het verblijf
in de ruimte, boven de toelaatbare concentratie, zich stof ontwikkelt of verspreidt
of gevaarlijke of schadelijke gassen of dampen zich ontwikkelen of verspreiden, dan
wel de lucht uit anderen hoofde voor inademing ongeschikt wordt.
-
3 Wanneer aan het in het tweede lid gestelde vereiste voor het verlenen van toestemming
redelijkerwijs niet kan worden voldaan en het betreden van een ruimte als in het eerste
lid bedoeld, waarin, boven de veilig toelaatbare concentratie, stof aanwezig kan zijn
of gevaarlijke of schadelijke gassen of dampen kunnen voorkomen, dan wel de lucht
uit anderen hoofde voor inademing ongeschikt kan zijn, niettemin noodzakelijk is,
mag toestemming desondanks worden verleend, doch onder de voorwaarde, dat van doelmatige
beschermingsmiddelen wordt gebruik gemaakt.
Artikel 106
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Doelmatige maatregelen moeten worden genomen ter verzekering van de veiligheid van
de bij een boring aanwezige personen.
Artikel 107
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Artikel 108
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Indien opsporing of winning van aardolie of aardgas doel van een boring is of indien
zich enige aanwijzing voordoet, dat aardolie of aardgas bij een boring kan worden
aangetroffen, moeten doelmatige maatregelen worden genomen teneinde de bij de boring
betrokken personen op de hoogte te brengen van de gevaren, aan de aanwezigheid van
aardolie en aardgas verbonden.
Artikel 109
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Door Onze Minister aangewezen mijnbouwinstallaties moeten op doelmatige wijze worden
bewaakt.
Artikel 110
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
De bij het winnen van aardolie of aardgas gebruikte inrichtingen moeten doelmatig
en veilig zijn samengesteld.
Hoofdstuk XIII. Werkzaamheden onder water of onder druk
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Artikel 111
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Voor de toepassing van het bepaalde bij of krachtens dit hoofdstuk, zomede van het
bepaalde bij of krachtens de artikelen 149 en 149a wordt onder het verrichten van werkzaamheden onder water of onder druk verstaan het
verrichten van werkzaamheden, daaronder begrepen het in verband met het verrichten
van werkzaamheden verblijven:
-
a. in een inrichting onder water, welke kunstmatig wordt geventileerd of waarin het voor
ademhaling bestemde gasmengsel wordt geregenereerd, dan wel
-
b. onder een druk, die hoger is dan de atmosferische druk.
Artikel 112
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
2 Uitrustingen en inrichtingen als in het eerste lid bedoeld, welke worden gebruikt
bij of ten behoeve van mijnbouwkundig werk, moeten, met alles wat daartoe behoort,
zodanig zijn ingericht en worden onderhouden, dat de veiligheid voldoende is gewaarborgd.
Artikel 113
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
1 Het is verboden bij of ten behoeve van mijnbouwkundig werk werkzaamheden onder water
of onder druk te verrichten, tenzij de veiligheid van de daarbij betrokken personen
in redelijke mate is gewaarborgd en nadelige of schadelijke invloeden voor de gezondheid
van die personen in redelijke mate worden voorkomen.
Artikel 114
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
1 Het is verboden bij of ten behoeve van mijnbouwkundig werk werkzaamheden onder water
of onder druk langer te verrichten dan gedurende een met het oog op de veiligheid
en de gezondheid van de bij die werkzaamheden betrokken personen ten hoogste verantwoorde
tijdsduur, te bepalen door Onze Minister.
-
2 Tussen twee perioden, waarin werkzaamheden onder een druk, die hoger is dan de atmosferische
druk, worden verricht, moeten de bij die werkzaamheden betrokken personen tenminste
gedurende een met het oog op hun gezondheid voldoende tijd onder normale atmosferische
omstandigheden vertoeven; onmiddellijk na het verrichten van zodanige werkzaamheden
moeten zij gedurende een door Onze Minister te bepalen tijd op een plaats aanwezig
zijn, waar zo nodig doelmatige maatregelen kunnen worden genomen ter voorkoming of
bestrijding van met het verrichten van werkzaamheden onder druk verband houdende ziekteverschijnselen.
Artikel 115
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Het verrichten van werkzaamheden onder water of onder druk bij of ten behoeve van
mijnbouwkundig werk moet onder toezicht van een daartoe aangewezen deskundig persoon
geschieden door personen, die voldoende ervaring en deskundigheid bezitten om zodanige
werkzaamheden te verrichten.
Artikel 116
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
1 Een persoon, belast met het verrichten van werkzaamheden onder water of onder druk
bij of ten behoeve van mijnbouwkundig werk, mag zodanige werkzaamheden uitsluitend
verrichten, wanneer uit de uitslag van een geneeskundig onderzoek als in artikel 149
bedoeld blijkt, dat het verrichten van die werkzaamheden op medische gronden toelaatbaar
is. Indien uit de uitslag van het geneeskundig onderzoek blijkt, dat het verrichten
van werkzaamheden onder water of onder druk slechts onder de daarin aangegeven beperkende
voorschriften toelaatbaar is, moeten deze voorschriften in acht worden genomen.
-
2 Indien uit de uitslag van het geneeskundig onderzoek blijkt, dat een in het eerste
lid bedoelde persoon werkzaamheden onder water of onder druk niet of slechts onder
beperkende voorschriften mag verrichten, wordt deze uitslag aan de onderzochte personen
en aan de Inspecteur-Generaal der Mijnen medegedeeld.
-
3 De onderzochte persoon kan binnen 14 dagen, nadat hij van de hem gedane mededeling
kennis heeft kunnen nemen, schriftelijk aan Onze Minister om een nader geneeskundig
onderzoek verzoeken. Met dit onderzoek worden belast een of meer door Onze Minister
aan te wijzen andere artsen.
Artikel 117
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Het is aan een persoon van 16 of 17 jaar verboden werkzaamheden onder water of onder
druk te verrichten.
Artikel 118
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
2 Tijdens het verrichten van werkzaamheden onder water of onder druk bij of ten behoeve
van mijnbouwkundig werk moet ter plaatse van die werkzaamheden een voldoend aantal
voldoend deskundige en ervaren personen aanwezig zijn ter beveiliging van de personen,
die de werkzaamheden verrichten, zomede voldoende geneeskundig personeel of geneeskundig
hulppersoneel, indien dat personeel niet voldoende snel bereikbaar is of voldoende
snel ter plaatse aanwezig kan zijn.
Artikel 119
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
1 Tijdens het verrichten van werkzaamheden onder water of onder druk bij of ten behoeve
van mijnbouwkundig werk moet de plaats, waar die werkzaamheden worden verricht, voldoende
duidelijk zichtbaar zijn aangegeven.
-
2 Indien werkzaamheden onder water of onder druk bij of ten behoeve van mijnbouwkundig
werk vanaf een vaartuig worden verricht, moet dit vaartuig zodanig zijn verankerd,
dat het zich niet kan verplaatsen, dan wel op andere doelmatige wijze ter plaatse
worden gehouden.
Artikel 120
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Het is verboden bij het verrichten van werkzaamheden onder water of onder druk bij
of ten behoeve van mijnbouwkundig werk zonder vergunning van Onze Minister elektrisch
te lassen of te snijden.
Artikel 121
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Een ieder, die met het verrichten van werkzaamheden onder water of onder druk bij
of ten behoeve van mijnbouwkundig werk is belast, dan wel direct bij het verrichten
van die werkzaamheden is betrokken, moet in het bezit zijn van een door Onze Minister
goedgekeurde schriftelijke instructie, vermeldende hetgeen bij die werkzaamheden behoort
te worden nagekomen of nagelaten in het belang van de veiligheid en ter voorkoming
van lichamelijke schade.
Artikel 122
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
2 Personen, die belast zijn met het verrichten van werkzaamheden onder een hogere dan
de atmosferische druk bij of ten behoeve van mijnbouwkundig werk, moeten in door Onze
Minister aangewezen gevallen een door hem vastgesteld bewijs van deelneming aan die
werkzaamheden gedurende door hem bepaalde tijden bij zich dragen.
Hoofdstuk XV. Maatregelen tegen brand en ontploffing
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Artikel 132
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
1 Aan een mijnonderneming, waarin - of waarvoor door anderen - een opsporingonderzoek
wordt ingesteld, dan wel delfstoffen worden gewonnen, moet een doelmatig georganiseerde
brandbestrijdingsdienst zijn verbonden, die is belast met het voorbereiden en indien
nodig uitvoeren van maatregelen ter voorkoming onderscheidenlijk bestrijding van brand
en ontploffing van mijnbouwinstallaties.
Artikel 133
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Artikel 134
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Bij een brandbestrijdingsdienst moet een doelmatig register aanwezig zijn, waarin
aantekening wordt gehouden van personen als in artikel 133, eerste lid, bedoeld en
van de door hen gehouden oefeningen.
Artikel 135
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
6 Branddetectie- en brandbeschermingssystemen, inrichtingen voor brandblussing of branddoving
en alarmsystemen moeten zijn afgeschermd tegen ongelukken en wel op zodanige wijze
dat hun functies in noodgevallen operationeel blijven. Zo nodig dienen dergelijke
systemen in dubbele uitvoering te zijn aangebracht.
Artikel 136
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
1 Door de bestuurders van een mijnonderneming, waarin - of waarvoor door anderen - een
opsporingsonderzoek wordt ingesteld, dan wel delfstoffen worden gewonnen, dient jaarlijks
aan de Inspecteur-Generaal der Mijnen een op het volgende kalenderjaar betrekking
hebbend brandbeschermingsplan voor alle bij dat onderzoek of die winning in gebruik
zijnde mijnbouwinstallaties te worden toegezonden; het moet tenminste 14 dagen vóór
de aanvang van het kalenderjaar in zijn bezit zijn.
-
2 In geval in de loop van enig kalenderjaar met een opsporingsonderzoek of het winnen
van delfstoffen wordt begonnen, dient door de bestuurders van de betrokken mijnonderneming
tijdig tevoren een op dat jaar en op de bij dat onderzoek of die winning te gebruiken
mijnbouwinstallaties betrekking hebbend brandbeschermingsplan aan de Inspecteur-Generaal
der Mijnen te worden toegezonden.
-
5 Onze Minister kan, in overeenstemming met Onze Ministers van Verkeer en Waterstaat
en van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, bepalen dat bij de
bestrijding van een brand geen door hem daarbij aan te geven brandblusmiddelen, welke
de zee kunnen verontreinigen, mogen worden aangewend.
Artikel 137
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
3 Wanneer de veiligheid en de gezondheid van de arbeiders dat vereisen, moet bewakingsapparatuur
voor het automatisch en continu registreren van de gasconcentraties op bepaalde plaatsen,
automatische alarminstallaties en voorzieningen voor de automatische afsluiting van
de stroomtoevoer naar elektrische installaties en voor het automatisch stopzetten
van verbrandingsmotoren worden aangebracht.
Artikel 138
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
1 Met betrekking tot het op een mijnbouwinstallatie opstellen, bewaren en vervoeren
van flessen en andere vaten, die gassen in samengeperste, tot vloeistof verdichte
of onder druk in vloeistof opgeloste toestand bevatten, en de op die flessen en andere
vaten te gebruiken afsluiters en andere appendages moeten ter voorkoming van gevaar
voldoende voorzieningen zijn getroffen en doelmatige maatregelen zijn genomen.
Artikel 139
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
2 Ten aanzien van een plaats of een ruimte op een mijnbouwinstallatie, waar stoffen,
voor welke verhoogd brandgevaar bestaat, worden verkregen, behandeld, verwerkt, gebezigd,
vervoerd of opgeslagen, moeten doelmatige maatregelen worden genomen ter voorkoming
van brand.
-
3 Ten aanzien van een plaats of een ruimte op een mijnbouwinstallatie, waar stoffen,
die direct of indirect gevaar voor ontploffing kunnen veroorzaken, worden verkregen,
behandeld, verwerkt, gebezigd, vervoerd of opgeslagen, en ten aanzien van de naaste
omgeving daarvan, moeten doelmatige maatregelen worden genomen ter voorkoming van
ontploffing. Deze stoffen mogen aldaar niet in een grotere hoeveelheid voorhanden
worden gehouden dan voor de goede gang van het werk is vereist.
-
4 Uitsluitend bij noodzakelijke werkzaamheden van tijdelijke aard mag op plaatsen of
in ruimten als in het tweede of het derde lid bedoeld en in de naaste omgeving daarvan
open vuur worden gebruikt, doch dan is voor deze werkzaamheden in elk geval een schriftelijke
toestemming van de bedrijfsleiding vereist, waarin doelmatige veiligheidsmaatregelen
moeten zijn aangegeven.
-
5 De krachtens artikel 2 met betrekking tot de in het tweede en derde lid bedoelde
maatregelen door Onze Minister vastgestelde nadere regelen moeten onder meer betrekking
hebben op:
-
a. de wijze van verlichting;
-
b. het aanwezig hebben van gereedschap, apparaten, werktuigen, voertuigen of onderdelen
daarvan;
-
c. het bij zich hebben van rookmateriaal, rookgereedschap, lucifers, aanstekers of andere
middelen om vuur te verwekken.
Deze regelen kunnen, voor wat het onder b en c gestelde betreft, een verbod inhouden.
Artikel 140
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
2 Het eerste lid geldt niet voor andere dan de in de artikel 139, tweede of derde lid,
bedoelde plaatsen of ruimten, die door de bestuurders van de betrokken mijnonderneming,
onder goedkeuring van Onze Minister, als plaatsen of ruimten waar roken is toegestaan
zijn aangewezen.
Artikel 141
[Vervallen per 22-02-1995]
Artikel 142
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
De door Onze Minister daartoe aangewezen onderdelen van een mijnbouwinstallatie dienen
doelmatig te zijn geaard of anderszins tegen blikseminslag te zijn beveiligd.
Hoofdstuk XVI. Gezondheid en hygiëne
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Artikel 143
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
1 Aan een mijnonderneming of in artikel 11, eerste lid, bedoelde andere onderneming,
waarbij ten behoeve van mijnbouwkundig werk tenminste een door Onze Minister te bepalen
aantal arbeiders in dienst is, moet een bedrijfsgeneeskundige dienst zijn verbonden.
Deze dienst moet zijn gevestigd op een door de bestuurders van de onderneming, onder
goedkeuring van Onze Minister, te bepalen plaats.
-
2 Aan het eerste lid kan mede worden voldaan door het oprichten en instandhouden van
een bedrijfsgeneeskundige dienst tezamen met een of meer eigenaren van andere ondernemingen,
dan wel door aansluiting en aangesloten blijven bij een bestaande bedrijfsgeneeskundige
dienst, verbonden aan een of meer andere ondernemingen, mits deze dienst is gevestigd
in een door Onze Minister goedgekeurde plaats en het beheer van de gezamenlijke bedrijfsgeneeskundige
dienst is opgedragen aan een rechtspersoon als in het vierde lid bedoeld.
-
4 Het beheer van een bedrijfsgeneeskundige dienst kan worden opgedragen aan een rechtspersoon,
mits deze niet beoogt winst te maken en geen ander doel heeft dan de bevordering van
de preventieve gezondheidszorg en het verrichten van werkzaamheden als in artikel
147, tweede lid, bedoeld.
Artikel 144
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
1 Een bedrijfsgeneeskundige dienst als in artikel 143, eerste lid of tweede lid, bedoeld
behoeft erkenning door Onze Minister; de erkenning wordt uitsluitend verleend op een
daartoe strekkende aanvraag.
Artikel 145
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
1 De aan een bedrijfsgeneeskundige dienst verbonden bedrijfsartsen en assistent-bedrijfsartsen
zijn verplicht tot geheimhouding tegenover hun werkgevers en tegenover de betrokken
bestuurders van alle gegevens omtrent personen en omstandigheden, welke zij op grond
van hun geheimhoudingsplicht niet aan derden mogen bekend maken.
Artikel 146
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
De bedrijfsgeneeskundige dienst bevordert, in verband met de arbeid en het arbeidsmilieu
in de onderneming of ondernemingen, waaraan hij is verbonden, de maatregelen, welke
een doeltreffende preventieve gezondheidszorg in die onderneming of ondernemingen
verzekeren. Dienovereenkomstig omvat zijn taak:
-
a. het verrichten van geneeskundig onderzoek bij het indiensttreden van de arbeider;
-
b. het verrichten van een geneeskundig onderzoek als in artikel 149 bedoeld;
-
c. het verrichten van geneeskundig onderzoek van arbeiders anderes dan onder a en b bedoeld;
-
d. het doen van aanbevelingen tot het voorkomen van beroepsziekten;
-
e. het medewerken aan het bestrijden van ongevallen;
-
f. het medewerken aan revalidatie in het bedrijf;
-
g. het medewerken aan het weren en bestrijden van schadelijke invloeden, waaraan de arbeider
in verband met zijn arbeid kan zijn blootgesteld, zoals van schadelijke gassen, dampen,
nevels, stralingen, schadelijk stof of schadelijk of hinderlijk geluid, dan wel andere
schadelijke of hinderlijke trillingen;
-
h. het houden van toezicht aangaande de omstandigheden, waaronder de arbeid wordt verricht,
zoals temperatuur, vochtigheid, luchtbeweging, verlichting, lawaai, zindelijkheid
en het optreden van stof;
-
i. het houden van toezicht aangaande schadelijke invloeden, welke de arbeider kan ondervinden
door de aard van zijn arbeid, zijn werktijden, zijn arbeidsmilieu of het arbeidstempo,
zoals invloeden tengevolge van ploegenarbeid, stukwerk of het automatiseren van het
produktieproces;
-
j. het medewerken aan het bevorderen van goede arbeidsverhoudingen in de onderneming;
-
k. het houden van een bedrijfsgeneeskundig spreekuur;
-
l. het verlenen van eerste hulp bij ongevallen of ziekte en het doen van aanbevelingen
tot het organiseren van de eerstehulpdienst en tot het plaatsen van het aan deze dienst
verbonden personeel, alsmede het opleiden en het instrueren van dit personeel;
-
m. het medewerken aan het verrichten van arbeidsanalyse;
-
n. het medewerken aan het bestrijden van ziekteverzuim;
-
o. het optreden als medisch adviseur van sociale fondsen en instellingen;
-
p. het doen van andere aanbevelingen en het verrichten van andere werkzaamheden, die
aan het in dit artikel gestelde doel dienstbaar kunnen zijn.
Artikel 147
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
1 Een bedrijfsgeneeskundige dienst geeft bij het uitoefenen van de in artikel 146 omschreven
taak geen adviezen en past geen behandelingen toe, welke treden in de verhouding van
de patiënt tot zijn huisarts; hij onthoudt zich na het constateren van een ziekte
of afwijking van verrichtingen, welke behoren tot het terrein, waarop consultatiebureaus
en soortgelijke instellingen van gezondheidszorg plegen werkzaam te zijn.
-
3 Een bedrijfsgeneeskundige dienst mag verdere genees- of heelkundige behandeling als
in het tweede lid, onder c, bedoeld slechts verstrekken, indien daartoe op een desbetreffende aanvraag door
Onze Minister toestemming is verleend. Zodanige toestemming wordt verleend, indien
aan de bedrijfsgeneeskundige dienst een zodanig aantal ter zake bekwame artsen en
geneeskundige hulpkrachten is verbonden en hij kan beschikken over zodanige vervoersmogelijkheden
en een zodanige outillage, dat bedoelde behandeling op verantwoorde wijze kan geschieden.
-
5 Een toestemming als in het derde lid bedoeld kan door Onze Minister worden ingetrokken,
indien de betrokken bedrijfsgeneeskundige dienst de in het tweede lid, onder c, bedoelde behandeling niet meer op doeltreffende wijze verstrekt of kan verstrekken,
dan wel indien een voorwaarde als in het vierde lid bedoeld niet wordt nagekomen.
Artikel 148
[Vervallen per 22-09-1995]
Artikel 149
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
1 Personen, die worden belast met het verrichten van werkzaamheden op een mijnbouwinstallatie,
waarbij zij tezamen met een of meer anderen langer dan 72 uur ononderbroken op zodanige
installatie zullen doorbrengen, moeten tevoren worden onderworpen aan een geneeskundig
onderzoek, gericht op de gevaren, welke hun geestelijke of lichamelijke gesteldheid
voor de gezondheid of de veiligheid van anderen kan opleveren.
-
2 Personen, die worden belast met het verrichten van werkzaamheden onder water of onder
druk bij of ten behoeve van mijnbouwkundig werk, zomede personen, die worden belast
met het verrichten van werkzaamheden, welke door Onze Minister op grond van de bijzondere
gevaren voor de gezondheid van de daarmede belaste personen zijn aangewezen, moeten
tevoren worden onderworpen aan een geneeskundig onderzoek, gericht op de bijzondere
gevaren voor de gezondheid, waaraan zij bij de uitoefening van hun werkzaamheden kunnen
blootstaan.
-
3 Voor een persoon, die wordt belast met het verrichten van werkzaamheden als in het
eerste of tweede lid bedoeld, ten aanzien van wie door bijzondere omstandigheden een
voorafgaand geneeskundig onderzoek als in die leden bedoeld, in verband met de geregelde
gang van de bedrijfsarbeid bezwaarlijk of onmogelijk is, kan het onderzoek plaats
hebben, nadat hij met de desbetreffende werkzaamheden is belast, mits redelijkerwijs
kan worden aangenomen:
ten aanzien van een persoon, die wordt belast met het verrichten van werkzaamheden
als in het eerste lid bedoeld, dat zijn geestelijke of lichamelijke gesteldheid geen
gevaar voor de gezondheid of de veiligheid van anderen kan opleveren;
ten aanzien van een persoon die wordt belast met het verrichten van werkzaamheden
als in het tweede lid bedoeld, dat de te verrichten werkzaamheden geen gevaar voor
zijn gezondheid zullen opleveren.
In een geval als vorenbedoeld moet het onderzoek zo spoedig als zulks mogelijk is
plaatsvinden. Het onderzoek kan achterwege blijven, indien het niet heeft kunnen plaatsvinden
gedurende de tijd, dat de betrokken persoon met het verrichten van de werkzaamheden
was belast.
-
4 Het in het eerste en tweede lid bedoelde geneeskundige onderzoek moet periodiek worden
herhaald en wel ten aanzien van personen, belast met het verrichten van:
werkzaamheden als in het eerste lid bedoeld: telkens binnen ten hoogste twee jaren;
werkzaamheden onder water of onder druk: telkens binnen ten hoogste één jaar, onverminderd
het zesde lid;
werkzaamheden als in het tweede lid bedoeld, anders dan onder water of onder druk:
telkens binnen een door Onze Minister te bepalen termijn.
-
5 Onze Minister kan in bijzondere gevallen bepalen, dat personen, belast met het verrichten
van werkzaamheden als in het eerste lid bedoeld, tussentijds moeten worden onderworpen
aan een geneeskundig onderzoek, gericht op de gevaren, welke hun geestelijke of lichamelijke
gesteldheid voor de gezondheid of de veiligheid van anderen kan opleveren.
-
6 Onze Minister kan voorschrijven, dat het periodieke onderzoek van personen, die zijn
belast met het verrichten van werkzaamheden onder water of onder druk, afhankelijk
van de frequentie waarmede, de diepte waarop of de druk waaronder deze werkzaamheden
moeten worden verricht, telkens binnen een kortere, door hem te bepalen termijn moet
plaatsvinden.
Artikel 149a
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
3 Het in artikel 149, eerste lid, bedoelde geneeskundige onderzoek en, indien medisch
noodzakelijk, het in artikel 149, vierde of vijfde lid, bedoelde geneeskundige onderzoek
van personen, die zijn belast met het verrichten van werkzaamheden als in het eerste
lid van dat artikel bedoeld, moeten onder meer een radiografisch onderzoek van de
longen omvatten.
Artikel 149b
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
1 Een persoon, belast met het verrichten van werkzaamheden als in artikel 149, eerste
lid, bedoeld, mag zodanige werkzaamheden niet verrichten, indien uit de uitslag van
een geneeskundig onderzoek blijkt, dat zijn geestelijke of lichamelijke gesteldheid
gevaar voor de gezondheid of de veiligheid van anderen kan opleveren.
-
2 Indien uit de uitslag van een geneeskundig onderzoek blijkt, dat de geestelijke of
lichamelijke gesteldheid van de onderzochte persoon gevaar voor de gezondheid of de
veiligheid van anderen kan opleveren, wordt deze uitslag aan die persoon en aan de
Inspecteur-Generaal der Mijnen medegedeeld.
-
3 De onderzochte persoon kan binnen 14 dagen, nadat hij van de hem gedane mededeling
kennis heeft kunnen nemen, schriftelijk aan Onze Minister om een nader geneeskundig
onderzoek verzoeken. Met dit onderzoek worden belast een of meer door Onze Minister
aan te wijzen andere artsen.
Artikel 150
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
4 Op een bemande mijnbouwinstallatie moet een doelmatig register worden bijgehouden
waarin gegevens betreffende de kwaliteit van het drinkwater alsmede betreffende handelingen
en gebeurtenissen, die van invloed zijn of kunnen zijn op de kwaliteit van het drinkwater,
worden vastgelegd.
Artikel 151
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
2 De privaten en urinoirs moeten zodanig zijn geplaatst, ingericht en worden onderhouden,
dat stank zoveel mogelijk wordt vermeden; zij dienen regelmatig te worden gereinigd
en zo nodig op doelmatige wijze te worden ontsmet.
Artikel 152
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
1 Op een mijnbouwinstallatie is het bewerken van voorwerpen, waarbij zand of een andere
stof, welke kwarts of een andere vorm van kristallijn silicium-dioxyde bevat, die
voorwerpen met grote snelheid treft, verboden.
-
2 Het eerste lid geldt niet ten aanzien van bewerkingen, waardoor een laag materiaal
op voorwerpen wordt aangebracht, alsmede niet ten aanzien van het bewerken van bougies,
voor zover dit geschiedt in toestellen, welke zodanig zijn ingericht, dat zich van
daaruit geen stof kan verspreiden.
Artikel 152a
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
3 Voorts zijn, met inachtneming van het tweede lid, onder a, b, c en d, vrijstellingen, door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op grond
van artikel 30, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 verleend van de bij of krachtens hoofdstuk 4, afdeling 5 van het Arbeidsomstandighedenbesluit vastgestelde voorschriften, van overeenkomstige toepassing.
-
5 Personen, die arbeid verrichten waarbij gevaar voor blootstelling aan asbeststof
of crocidolietstof bestaat, alsmede personen, die asbest of asbesthoudende produkten
dan wel crocidoliet of crocidoliethoudende produkten slopen, moeten overeenkomstig
een schriftelijk plan doelmatige voorlichting en doelmatig onderricht ontvangen over
door Onze Minister bij ministeriële regeling aan te wijzen onderwerpen.
Artikel 152b
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
4 Personen, die arbeid verrichten waarbij gevaar van blootstelling aan lood bestaat,
alsmede hun vertegenwoordigers in het bedrijf of de vestiging, moeten doelmatige voorlichting
ontvangen over door Onze Minister bij ministeriële regeling aan te wijzen onderwerpen.
Artikel 152c
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
2 Bij werkzaamheden bij mijnbouwkundig werk is het bij en krachtens hoofdstuk 4, afdeling 2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:
-
a. de Inspecteur-Generaal der Mijnen in de plaats treedt van het districtshoofd;
-
b. de bestuurders van de betrokken mijnonderneming of in artikel 11, eerste lid, bedoelde
andere onderneming in de plaats treden van de werkgever;
-
c. de personen die werkzaam zijn bij mijnbouwkundig werk in de plaats treden van de werknemers;
-
d. bij de in artikel 4.14, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit bedoelde beoordeling bijzondere aandacht wordt besteed aan de eventuele gevolgen
voor de veiligheid of de gezondheid van bijzonder kwetsbare risicogroepen en aan de
wenselijkheid de betrokken personen niet te werk te stellen op plaatsen waar zij in
contact kunnen komen met kankerverwekkende stoffen.
-
4 Personen, die arbeid verrichten waarbij gevaar voor blootstelling aan kankerverwekkende
stoffen bestaat, moeten een voldoende en tevens doelmatige opleiding op basis van
alle beschikbare gegevens krijgen met name in de vorm van voorlichting en instructies.
Deze opleiding moet worden aangepast aan de ontwikkeling van de risico’s en aan het
ontstaan van nieuwe risico’s en, indien nodig, op gezette tijden worden herhaald.
Onze Minister kan bij ministeriële regeling bepalen waarop deze opleiding in ieder
geval betrekking moet hebben.
-
5 De ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging, of bij het ontbreken daarvan,
de betrokken personen worden geraadpleegd en hebben medezeggenschap omtrent de materie
die onder het tweede lid, onder d, valt.
Artikel 153
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Op een mijnbouwinstallatie aanwezige vaste, vloeibare en gasvormige stoffen, die giftig
of bijtend zijn of anderszins gevaar kunnen opleveren, moeten op veilige wijze worden
bewaard, vervoerd, verwerkt en gebruikt.
Artikel 154
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Artikel 154a
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
1 Op plaatsen, waar personen in verband met door hen te verrichten arbeid moeten verblijven,
dient het geluidsniveau te worden beoordeeld en, indien nodig, gemeten ten einde de
arbeidsplaatsen te bepalen waar personen aan niveaus van schadelijk geluid kunnen
worden blootgesteld.
-
2 De beoordeling en de meting, bedoeld in het eerste lid, moeten geprogrammeerd en
op een kundige wijze worden uitgevoerd en moeten representatief zijn voor de blootstelling
aan geluid op de arbeidsplaats gedurende de dagelijkse arbeidstijd. De beoordeling
en de meting moeten met passende tussenpozen worden herhaald, doch in elk geval indien
er voor het geluid op de arbeidsplaats relevante veranderingen plaatsvinden in de
arbeid of de omstandigheden waaronder deze arbeid wordt verricht en indien er redenen
zijn om aan te nemen, dat de uitgevoerde beoordeling of meting onjuist is.
-
3 De bij de meting gebruikte methoden en apparaten moeten aan de desbetreffende omstandigheden
zijn aangepast. Met name moet daarbij worden gelet op de kenmerken van het te meten
geluid en de omgevingsfactoren. De meetmethode en het meetapparaat dienen op elkaar
te zijn afgestemd. De gebruikte methoden en apparaten moeten geschikt zijn om te bepalen
of de krachtens de artikelen 154b, 154c en 154e vastgestelde niveaus van schadelijk
geluid al dan niet worden overschreden.
-
4 De ondernemingsraad of, bij het ontbreken daarvan, de betrokken personen wordt de
gelegenheid gegeven een oordeel over de wijze van beoordeling en meting kenbaar te
maken. De ondernemingsraad of, bij het ontbreken daarvan, de betrokken personen krijgen
op hun verzoek uitleg over de betekenis van de meetresultaten.
-
5 De resultaten van de ingevolge dit artikel uitgevoerde beoordelingen en metingen
moeten in een doelmatig register en gedurende ten minste 10 jaren worden bewaard.
De resultaten worden, voorzien van een toelichting, ter kennis gebracht van de ondernemingsraad
of, bij het ontbreken daarvan, van de betrokken werkzame personen. De bedrijfsgeneeskundige
dienst, bedoeld in artikel 143, dan wel, indien artikel 143, derde lid, toepassing
heeft gevonden, de desbetreffende arts, heeft toegang tot de resultaten van de ingevolge
dit artikel uitgevoerde beoordelingen en metingen.
Artikel 154b
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
1 Werktuigen, werktuigdelen, drijfwerken, gereedschappen, ketels en andere toestellen,
met alles wat daartoe behoort, moeten van zodanige constructie zijn, zodanig zijn
ingericht, opgesteld of ondersteund zijn en zodanig worden onderhouden, dat zij bij
het in werking zijn geen schadelijk geluid veroorzaken, tenzij zulks redelijkerwijs
niet kan worden gevergd.
-
3 Indien de uitzondering, vervat in de laatste zinsnede van het eerste of tweede lid,
van toepassing is, moeten overeenkomstig een programma doelmatige voorzieningen zijn
aangebracht, waardoor zoveel mogelijk wordt voorkomen dat schadelijk geluid heerst
in een ruimte waarin personen arbeid verrichten, tenzij zulks redelijkerwijs niet
kan worden gevergd.
-
4 In gevallen waarin voorzieningen, aangebracht ingevolge het derde lid, de daar bedoelde
personen onvoldoende bescherming bieden tegen het schadelijk geluid en in gevallen
waarin het aanbrengen van vorenbedoelde voorzieningen redelijkerwijs niet kan worden
gevergd, moeten overeenkomstig een programma doeltreffende maatregelen genomen zijn
om de blootstellingsduur alsmede het aantal personen die aan schadelijk geluid worden
blootgesteld zo veel mogelijk te beperken.
-
6 De betrokken personen en, indien aanwezig, de ondernemingsraad worden in kennis gesteld
van de redenen waarom de in de laatste zinsnede van het eerste, tweede en derde lid
vervatte uitzonderingen van toepassing zijn, van de ingevolge het derde lid aangebrachte
voorzieningen en van de ingevolge het vierde lid genomen maatregelen.
Artikel 154c
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
1 In gevallen, waarin personen kunnen worden blootgesteld aan een door Onze Minister
voor de toepassing van dit artikellid vastgesteld schadelijk geluidsniveau, moeten
doelmatige gehoorbeschermingsmiddelen in voldoende aantal worden verstrekt.
-
3 De gehoorbeschermingsmiddelen, bedoeld in het eerste en tweede lid, dienen een demping
van het geluid te bieden tot het in het eerste lid bedoelde niveau. Indien een zodanige
demping technisch niet mogelijk is, moet door de gehoorbeschermingsmiddelen ten minste
een demping van het geluid worden geboden tot beneden het krachtens het tweede lid
vastgestelde niveau van schadelijk geluid. De gehoorbeschermingsmiddelen moeten in
goede staat verkeren en zindelijk worden gehouden. De betrokken personen wordt de
gelegenheid gegeven een oordeel over de keuze van de soort gehoorbeschermingsmiddelen
kenbaar te maken. Het ongevalsrisico verbonden aan het gebruik van gehoorbeschermingsmiddelen
moet zo veel als redelijkerwijs mogelijk is door doelmatige maatregelen zijn beperkt.
-
4 De plaatsen waar overschrijding van ten minste één van de krachtens het tweede lid
vastgestelde niveaus van schadelijk geluid kan worden verwacht, dienen duidelijk te
zijn afgebakend en te zijn gemarkeerd door signalen. Alleen personen die beroepshalve
of uit hoofde van hun functie deze plaatsen moeten betreden mogen daar worden toegelaten.
-
5 Personen, waarvan waarschijnlijk is dat ze worden blootgesteld aan een van de door
Onze Minister voor de toepassing van dit artikellid vastgesteld niveaus van schadelijk
geluid, krijgen zo nodig een opleiding over:
-
a. de mogelijke gevaren voor het gehoor als gevolg van blootstelling aan geluid;
-
b. de bestaande regelgeving met betrekking tot geluid en de op grond van deze regelgeving
genomen maatregelen;
-
c. de gevallen waarin gehoorbeschermingsmiddelen ter beschikking moeten worden gesteld
alsmede de gevallen waarin en wijze waarop gehoorbeschermingsmiddelen moeten worden
gebruikt;
-
d. de inhoud en betekenis van een periodiek te herhalen audiometrisch onderzoek en de
gevallen waarin aan werknemers de gelegenheid moet worden geboden om een dergelijk
onderzoek te ondergaan.
Artikel 154d
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
In gevallen waarin personen die bijzondere taken uitvoeren in verband met het uitvoeren
van deze taken moeten verblijven op plaatsen waar het niveau van het geluid van dag
tot dag sterk varieert en het redelijkerwijze niet kan worden gevergd dat de in artikel
154b, derde en vierde lid, bedoelde voorzieningen en maatregelen aangebracht, onderscheidenlijk
genomen worden, gelden de volgende voorschriften:
-
a. het gemiddelde niveau van het geluid, berekend of gemeten over een periode van een
week, mag de voor artikel 154b, vijfde lid, vastgestelde niveau van schadelijk geluid niet overschrijden, tenzij
zulks redelijkerwijze niet kan worden gevergd.
-
b. met regelmatige tussenpozen, doch in elk geval indien er voor het geluid op de arbeidsplaats
relevante veranderingen plaatsvinden in de arbeid of de omstandigheden waaronder deze
arbeid wordt verricht, moet worden gecontroleerd of nog wordt voldaan aan het in onderdeel
a genoemde voorschrift.
Artikel 154e
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
2 Het audiometrisch onderzoek, bedoeld in het eerste lid, moet worden uitgevoerd door
de bedrijfsgeneeskundige dienst, bedoeld in artikel 143, dan wel, indien artikel 143,
derde lid, toepassing heeft gevonden, door een arts die terzake deskundig is.
-
3 Zolang de blootstelling aan het in het eerste lid bedoelde niveau van schadelijk
geluid duurt, moeten de betrokken personen met tussenpozen van vier jaren opnieuw
in de gelegenheid worden gesteld om een audiometrisch onderzoek als bedoeld in het
eerste en tweede lid te ondergaan, dan wel met kortere tussenpozen indien dit naar
het oordeel van de dienst of de arts, bedoeld in het tweede lid, noodzakelijk is.
-
4 Aan de dienst of de arts, bedoeld in het tweede lid, moet inzage gegeven worden in
het in artikel 154a, vijfde lid, bedoelde register en moet de gelegenheid worden geboden om te adviseren
over de te nemen persoonlijke beschermende dan wel preventieve maatregelen.
Artikel 154f
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
4 De in het tweede lid, onder b, bedoelde personen moeten worden voorgelicht over voorschriften inzake veiligheid
en gezondheid bij het werken met beeldschermen. De ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging,
of bij het ontbreken daarvan, de betrokken personen moeten op de hoogte worden gesteld
van alle maatregelen betreffende de veiligheid en de gezondheid, die met toepassing
van dit artikel worden genomen.
-
5 Aan de in het tweede lid, onder b, bedoelde personen moet bovendien een opleiding worden gegeven betreffende de wijze
van gebruik van beeldschermen, alvorens zij hiermee beginnen te werken en voorts telkens
wanneer de organisatie van de werkplek ingrijpend wordt gewijzigd.
-
7 De ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging, of bij het ontbreken daarvan,
de betrokken personen worden geraadpleegd en hebben medezeggenschap omtrent te nemen
maatregelen inzake veiligheid en gezondheid bij het werken met beeldschermen.
Artikel 155
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
2 Doelmatige metingen moeten worden verricht om te kunnen beoordelen, of aan het bij
of krachtens het eerste lid bepaalde wordt voldaan. Onze Minister kan bepalen, waar
en wanneer deze metingen moeten worden verricht.
-
3 Personen, die op een mijnbouwinstallatie niet in een lokaal als in het eerste lid
bedoeld werkzaam zijn, moeten ter plaatse waar zij arbeid verrichten, voor zover mogelijk,
voldoende beschut zijn tegen mogelijke schadelijke klimatologische invloeden.
-
4 Voor zover het niet mogelijk is een persoon voldoende tegen invloeden als in het
derde lid bedoeld te beschutten, kan Onze Minister aanwijzingen geven met betrekking
tot de tijd, gedurende welke deze persoon op de betrokken plaats arbeid mag verrichten,
alsmede met betrekking tot de tijd, gedurende welke aan hem extra rust moet worden
gegeven.
Artikel 156
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
6 De temperatuur van ontspanningruimten, ruimten voor het personeel in avond- en nachtdienst,
sanitaire ruimten, kantines en eerstehulpruimten moet op de specifieke bestemming
van deze ruimten zijn afgestemd.
-
7 De temperatuur in de werkruimten moet gedurende de arbeidstijd afgestemd zijn op
het menselijk organisme, rekening houdend met werkmethoden, de aard van het werk en
de door de arbeiders te leveren lichamelijke inspanningen. Hiertoe moeten de arbeidsplaatsen
waar feitelijk werkplekken zijn ingericht voldoende thermisch geïsoleerd zijn.
-
8 Ramen, bovenlichtvoorzieningen en glazen wanden moeten zodanig geconstrueerd zijn
dat, rekening houdend met het soort werk en de aard van de arbeidsplaats, overmatig
zonlicht op de arbeidsplaats wordt vermeden.
Artikel 157
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Een persoon, wiens werkzaamheden op een mijnbouwinstallatie hem blootstellen aan aanraking
met koude of natte oppervlakken, aan bespatting door water of aan regen, moet, wanneer
daarvan nadelige invloeden kunnen worden verwacht, tegen deze invloeden voldoende
worden beschut.
Artikel 158
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
1 Lokalen op een mijnbouwinstallatie, waarin personen plegen aanwezig te zijn, moeten
met de zich aldaar bevindende inventaris zindelijk en zoveel mogelijk vrij worden
gehouden van stof en vocht. Het oppervlak van vloeren, muren en plafonds van de ruimten
moeten van zodanige aard zijn dat zij kunnen worden schoongemaakt en onderhouden ten
einde passende hygiënische omstandigheden te verkrijgen.
-
2 In een ruimte op een mijnbouwinstallatie, waarin water wordt gebruikt, moet dit op
doelmatige wijze kunnen afvloeien. Afval en vuilnis moeten zo spoedig mogelijk en
op doelmatige wijze worden verwijderd.
Artikel 159
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
2 Bij aanwezigheid van één gelegenheid als in het eerste lid bedoeld moet zij zodanig
zijn ingericht dat ieder zich gescheiden van personen van de andere sekse kan wassen,
baden en uit- en aankleden; bij aanwezigheid van meerdere zodanige gelegenheden moeten
zij naar de seksen der gebruikers gescheiden zijn.
Artikel 160
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Artikel 161
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Schafttijden moeten zo mogelijk worden doorgebracht in het in artikel 160, eerste
lid, bedoelde eet- en recreatieverblijf.
Artikel 162
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Artikel 163
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
1 Het ontstaan en de verspreiding van schadelijke of hinderlijke gassen, dampen of nevels
of van schadelijk of hinderlijk stof in een ruimte of op een plaats op een mijnbouwinstallatie,
waar personen plegen aanwezig te zijn, moeten worden voorkomen. Waar dit niet mogelijk
is moeten doelmatige maatregelen worden genomen tot afvoer daarvan. Het afvoersysteem
moet in staat zijn schadelijke stoffen in de atmosfeer te verdunnen zonder risico’s
voor de arbeiders.
-
2 Indien personen ondanks ingevolge het eerste lid genomen maatregelen blootstaan aan
de invloed van schadelijke of hinderlijke gassen, dampen of nevels of van schadelijk
of hinderlijk stof, moeten zij op doelmatige wijze daartegen worden beschermd.
-
4 Doelmatige metingen moeten worden verricht om te kunnen beoordelen of aan het eerste
en het tweede lid, met inachtneming van het krachtens het derde lid bepaalde, is voldaan.
Onze Minister kan bepalen, waar en wanneer deze metingen moeten worden verricht.
-
6 Wanneer de veiligheid en de gezondheid van de arbeiders dat vereisen, moet bewakingsapparatuur
voor het automatisch en continu registreren van de gasconcentraties op bepaalde plaatsen,
automatische alarminstallaties en voorzieningen voor de automatische afsluiting van
de stroomtoevoer naar elektrische installaties en voor het automatisch stopzetten
van verbrandingsmotoren worden aangebracht.
Artikel 163a
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Hoofdstuk XIX. De arbeid
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Artikel 192
[Vervallen per 01-01-1996]
Artikel 193
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Op een mijnbouwinstallatie mag geen arbeid worden verricht door een persoon van 16
of 17 jaar.
Artikel 193a
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Voor de toepassing van de artikelen 193b tot en met 193e wordt verstaan onder:
zwangere vrouw: de vrouwelijke arbeider die zwanger is en de desbetreffende mijnonderneming
of in artikel 11, eerste lid, bedoelde andere onderneming hiervan in kennis heeft
gesteld;
vrouw tijdens de lactatie: de vrouwelijke arbeider die haar kind borstvoeding geeft
en de desbetreffende mijnonderneming of in artikel 11, eerste lid, bedoelde andere
onderneming hiervan in kennis heeft gesteld.
Artikel 193b
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
1 Voor alle werkzaamheden waarbij zich een specifiek risico kan voordoen van blootstelling
aan de agentia, procédés of arbeidsomstandigheden als bedoeld in bijlage I van de
richtlijn nr. 92/85/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging
van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid
op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens
de lactatie (PbEG L 348), moeten de aard, de mate en de duur van de blootstelling zwangere vrouwen
en vrouwen tijdens de lactatie worden geëvalueerd, ten einde:
-
a. ieder risico voor de veiligheid of de gezondheid, alsmede iedere verstoring van de
zwangerschap of de lactatie van de betrokken vrouwen te kunnen beoordelen en
-
b. te kunnen vaststellen welke maatregelen moeten worden genomen.
-
3 De door de Europese Commissie op basis van artikel 3, eerste lid, van de in het eerste
lid bedoelde richtlijn vastgestelde richtsnoeren dienen als leidraad voor de evaluatie
te worden gebruikt, zodra deze in de Staatscourant zijn gepubliceerd.
-
4 De ondernemingsraad of, bij het ontbreken daarvan, de betrokken personen worden geïnformeerd
over de resultaten van de in het eerste lid bedoelde evaluatie en over alle maatregelen
op het gebied van de veiligheid en de gezondheid op het werk.
Artikel 193c
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
-
1 Indien uit de resultaten van de in artikel 193b, eerste lid, bedoelde evaluatie een risico voor de veiligheid of de gezondheid of
een verstoring van de zwangerschap of de lactatie van een zwangere vrouw of een vrouw
tijdens de lactatie blijkt, moeten de nodige maatregelen worden genomen opdat door
tijdelijke aanpassing van de arbeidsomstandigheden en/of werktijden van de betrokken
vrouw de blootstelling van deze vrouw aan dit risico wordt vermeden.
Artikel 193d
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Artikel 193e
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Artikel 194
[Vervallen per 01-01-1996]
Artikel 195
[Vervallen per 01-01-1996]
Artikel 196
[Vervallen per 01-01-1996]
Artikel 197
[Vervallen per 01-01-1996]
Artikel 198
[Vervallen per 01-01-1996]
Artikel 199
[Vervallen per 01-01-1996]
Artikel 200
[Vervallen per 01-01-1996]
Artikel 201
[Vervallen per 01-01-1996]
Artikel 202
[Vervallen per 01-01-1996]
Artikel 203
[Vervallen per 01-01-1996]
Artikel 204
[Vervallen per 01-01-1996]
Artikel 205
[Vervallen per 01-01-1996]
Artikel 206
[Vervallen per 01-01-1996]
Artikel 207
[Vervallen per 01-01-1996]
Artikel 208
[Vervallen per 01-01-1996]
Artikel 209
[Vervallen per 01-01-1996]
Artikel 210
[Vervallen per 01-01-1996]
Artikel 211
[Vervallen per 01-01-1996]
Artikel 212
[Vervallen per 01-01-1996]
Artikel 213
[Vervallen per 01-01-1996]
Hoofdstuk XX. Zuiver wetenschappelijk onderzoek en historische, oudheidkundige en
andere wetenschappelijke vondsten
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Artikel 214
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Het is verboden bij het verrichten van mijnbouwkundig werk een zuiver wetenschappelijk
onderzoek, waarvoor goedkeuring van Onze Minister van Onderwijs en Wetenschappen,
dan wel een ontheffing als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Mijnwet continentaal plat is verleend, te belemmeren.
Artikel 215
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Indien bij mijnbouwkundig werk voorwerpen, sporen of overblijfselen worden gevonden,
welke naar redelijkerwijs kan worden vermoed van historisch, oudheidkundig of ander
wetenschappelijk belang zijn, dient hiervan zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen
een week mededeling te worden gedaan aan de directeur van de Rijksdienst voor het
oudheidkundig bodemonderzoek, alsmede aan het Hoofd van de Afdeling Hydrografie van
het Ministerie van Defensie, onder vermelding van de aard van de vondst, alsmede van
een zo nauwkeurig mogelijke plaatsaanduiding in geografische coördinaten, berekend
volgens het stelsel van de Europese vereffening.
Artikel 216
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Een voorwerp of overblijfsel als bedoeld in artikel 215, dat zich in de feitelijke
macht van de mijnonderneming of in artikel 11, eerste lid, bedoelde andere onderneming
bevindt, dient zo mogelijk zes maanden ter beschikking te worden gehouden, tenzij
de directeur van de Rijksdienst voor het oudheidkundig bodemonderzoek een kortere
termijn toestaat.