-
a. aanspraken uit een dienstbetrekking, als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, behoudens die op vakantietoeslag;
-
b. bedragen, welke de hoogte van het rechtens geldende loon te boven gaan;
-
c. bedragen, strekkende tot vergoeding van te maken onkosten, ook al zijn deze niet in
een afzonderlijke onkostenvergoeding vastgesteld;
-
d. gratificaties, tantièmes, uitkeringen ingevolge winstdeling, uitkeringen in de vorm
van aandelen en andere dergelijke uitkeringen, voor zover deze niet tot het normale
regelmatig verstrekte loon behoren, alsmede éénmalige uitkeringen;
-
e. loon, bestemd voor vakantiedagen, niet zijnde vakantietoeslag, alsmede vergoeding
voor niet-genoten vakantie;
-
f. feestdagentoeslag, tenzij in het desbetreffende beroep onder normale omstandigheden
in de bedrijfstak arbeid op feestdagen wordt verricht;
-
g. prestatie- en produktiepremie, voor zover deze een incidenteel of uitzonderlijk karakter
dragen;
-
h. vergoeding voor reisuren, voor zover door het in aanmerking nemen van deze uren de
normale wekelijkse arbeidsduur volgens arbeidsovereenkomst en toepasselijke collectieve
arbeidsovereenkomst zou worden overschreden;
-
i. afzonderlijke bijdragen strekkende tot betaling van premie van een door of voor de
werknemer afgesloten verzekering;
-
j. uitkeringen en verstrekkingen uit fondsen, behoudens die welke naar aard en strekking
overeenkomen met uitkeringen en verstrekkingen ingevolge de wettelijke kinderbijslagverzekering;
-
k. uitkeringen en verstrekkingen tot dekking van kosten ter zake van ziekte, invaliditeit,
bevalling en sterfgeval.
-
l. het voordeel dat voor de werknemer is gelegen in het gebruik voor privé-doeleinden
van een auto en/of telefoon, waarvan de kosten geheel of gedeeltelijk door de werkgever
worden gedragen;
-
m. uitkeringen en verstrekkingen op grond van sociale verzekeringswetten, waaronder begrepen
toeslagen op grond van de Toeslagenwet en uitkeringen op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, van de Wet arbeid en zorg;
-
n. periodieke uitkeringen, die naar aard en strekking overeenkomen met uitkeringen op
grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Ziektewet, hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, van de Wet arbeid en zorg of de Werkloosheidswet;
-
o. uitkeringen over tijdvakken, waarin de werknemer geen arbeid verricht, indien die
uitkeringen minder bedragen dan de helft van zijn loon.
-
p. het voordeel dat de werknemer heeft van aan hem, vanwege zijn werkgever, verstrekte
geldleningen waarvoor hem geen of een lagere rente, dan wel geen of een lagere afsluitprovisie
in rekening wordt gebracht.
-
q. de waarde van door de werkgever verstrekte aandelenoptierechten.
-
r. het voordeel dat voor de werknemer, werkzaam in de geestelijke en/of lichamelijke
gezondheids- of welzijnszorg, is gelegen in het gebruiken van de maaltijd in de werktijd
tezamen met de hem toevertrouwde patiënten, pupillen of bewoners, indien hiertoe op
basis van de arbeidsovereenkomst of aanstelling een verplichting bestaat op grond
van opvoedkundige of therapeutische overwegingen of anderszins overwegingen van resocialiserende
aard;
-
s. het voordeel dat voor de werknemer is gelegen in kinderopvang, welke door of vanwege
de werkgever wordt verzorgd, alsmede een vergoeding van de werkgever in de kosten
van kinderopvang;
-
t. niet in geld genoten loon in de vorm van produkten uit het bedrijf van de werkgever,
waarvan de hoeveelheid niet uitgaat boven hetgeen in een gezin als dat van de werknemer
pleegt te worden geconsumeerd, behoudens voor zover het bedrag van de integrale kostprijs
voor de werkgever meer bedraagt dan de bijdrage van de werknemer;
-
u. het voordeel dat voor de werknemer van een dagbladuitgeversbedrijf is gelegen in een
gratis abonnement op een dagblad uitgegeven door dat bedrijf.