Wet van 3 mei 1967, houdende regelen met betrekking tot de opsporing van delfstoffen
door boringen
Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is regelen te stellen met
betrekking tot de opsporing van delfstoffen als bedoeld in artikel 2 van de wet van 21 april 1810 (Bulletin des Lois 285) door middel van boringen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal,
hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: