Besluit uitvoering afwikkeling liquidatieuitkeringen en voorzieningen

Geraadpleegd op 24-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 19-06-1998 en zichtdatum 23-11-2024.
Geldend van 19-06-1998 t/m 31-12-2012

Besluit van 7 september 1967, houdende vaststelling van een algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 55 van de Liquidatiewet invaliditeitswetten, artikel 26 van de Liquidatiewet ongevallenwetten en artikel 57, vijfde lid, van de Wet overgangsregeling arbeidsongeschiktheidsverzekering

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid van 12 juli 1967, Directoraat-Generaal voor Sociale Voorzieningen, Directie Sociale Verzekering, Afdeling Algemene Zaken, nr. 58424;

Gelet op artikel 55 van de Liquidatiewet invaliditeitswetten, artikel 26 van de Liquidatiewet ongevallenwetten en artikel 57, vijfde lid, van de Wet overgangsregeling arbeidsongeschiktheidsverzekering;

De Raad van State gehoord (advies van 2 augustus 1967, No. 51);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid van 31 augustus 1967, Directoraat-Generaal voor Sociale Voorzieningen, Directie Sociale Verzekering, Afdeling Alg. Zaken, No. 59191;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk I. Algemene bepaling

Artikel 1

Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:

  • a. de Bank: de Sociale Verzekeringsbank;

  • b. de G.M.D.: de Gemeenschappelijke Medische Dienst, bedoeld in hoofdstuk II, § 2a van de Organisatiewet Sociale Verzekering;

  • c. het bevoegd orgaan: het orgaan, dat ten opzichte van de betrokkene is belast met de toekenning, herziening, intrekking en/of betaalbaarstelling van uitkeringen krachtens de Liquidatiewet ongevallenwetten.

Hoofdstuk II. Invaliditeitsrenten en weduwenrenten op grond van invaliditeit krachtens de Invaliditeitswet

Artikel 2

In afwijking, voor zoveel nodig, van hetgeen bij of krachtens de Invaliditeitswet, in verbinding met de Liquidatiewet invaliditeitswetten, is bepaald met betrekking tot aanvraag, toekenning en intrekking van een invaliditeitsrente als bedoeld in artikel 71 van de Invaliditeitswet en van een weduwenrente ingevolge die wet op grond van invaliditeit, is ten aanzien van degene, die aanspraak maakt op of in het genot is van een zodanige invaliditeitsrente of weduwenrente het bepaalde in de artikelen 3 tot en met 7 van toepassing en voorts het bepaalde in artikel 22a, eerste lid, van de Organisatiewet Sociale Verzekering van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3

In afwijking van het bepaalde in artikel 144 van de Invaliditeitswet, onderscheidenlijk artikel 19 van de Liquidatiewet invaliditeitswetten, wordt een aanvraag om invaliditeitsrente of weduwenrente op grond van invaliditeit behandeld overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 4 en 5 van dit besluit en in de artikelen 146, 147, 150, 151, eerste volzin, en 152 van de Invaliditeitswet. Bij de toepassing van laatstgenoemde artikelen neemt de G.M.D. de plaats in van de in die artikelen genoemde Raad van Arbeid.

Artikel 4

  • 1 Na ontvangst van een aanvraag om invaliditeitsrente onderzoekt de Raad van Arbeid summier of de wachttijd is vervuld dan wel geacht kan worden te zijn vervuld, of de verzekering nietig is en of er aanleiding bestaat om op grond van artikel 158 van de Invaliditeitswet een niet-ontvankelijkverklaring uit te spreken.

  • 2 Na ontvangst van een aanvraag om weduwenrente op grond van invaliditeit onderzoekt de Raad van Arbeid summier of de echtgenoot in het genot was van een invaliditeits- of ouderdomsrente of 40 premiën in rekening kan doen brengen.

  • 3 De Raad van Arbeid zendt een aanvraag als in de vorige leden bedoeld met de uitslag van het onderzoek door aan de Bank of, indien een onderzoek door de G.M.D. nodig is, aan die Dienst.

Artikel 5

De Bank neemt geen beslissing inzake de aanvraag om een invaliditeitsrente of weduwenrente op grond van invaliditeit of de intrekking van zodanige rente, zolang zij niet in het bezit is van een advies van de G.M.D., tenzij zij reeds over de voor die beslissing vereiste gegevens beschikt.

Artikel 6

De G.M.D. neemt de plaats in van de in de artikelen 102 en 106 van de Invaliditeitswet genoemde Raad van Arbeid.

Artikel 7

  • 1 Het bepaalde in de artikelen 103, 104, 108, 109, tweede, derde, vierde en vijfde lid, 110, 111, 112, 145, 148, 149 en 151, tweede volzin, van de Invaliditeitswet blijft buiten toepassing.

  • 2 Bij toepassing van artikel 107 van de Invaliditeitswet blijft het daarin bedoelde verhoor of de oproeping achterwege.

Artikel 8

Een aanvraag om vrije invaliditeitsrente als bedoeld in artikel 93 van de Invaliditeitswet, zendt de Raad van Arbeid aan de Bank of, indien een onderzoek door de G.M.D. nodig is, aan die Dienst.

Artikel 9

In afwijking, voor zoveel nodig, van het bepaalde in de artikelen 121 en 175 van de Invaliditeitswet is ten aanzien van degene, die aanspraak maakt op of in het genot is van een vrije invaliditeitsrente, mede van toepassing het bepaalde in de artikelen 2, 3, 5, 6 en 7.

Hoofdstuk III. Bijslag krachtens de Interimwet invaliditeitsrentetrekkers, in verbinding met de Liquidatiewet invaliditeitswetten

Artikel 10

In afwijking, voor zoveel nodig, van het bepaalde in artikel 44, derde lid, van de Liquidatiewet invaliditeitswetten is ten aanzien van degene, die aanspraak maakt op een bijslag als bedoeld in artikel 3 van de Interimwet invaliditeitsrentetrekkers, mede van toepassing het bepaalde in de artikelen 6 en 7 en voorts het bepaalde in artikel 22a, eerste lid, van de Organisatiewet Sociale Verzekering van overeenkomstig toepassing. De G.M.D. neemt de plaats in van de in artikel 17, eerste lid, van de Interimwet invaliditeitsrentetrekkers genoemde Raad van Arbeid.

Artikel 11

De Bank neemt geen beslissing inzake toekenning, herziening of intrekking van een bijslag als bedoeld in het vorige artikel, zolang zij niet in het bezit is van een advies van de G.M.D., tenzij zij reeds over de voor die beslissing vereiste gegevens beschikt.

Hoofdstuk IV. Uitkeringen krachtens de Liquidatiewet ongevallenwetten

Artikel 12

In afwijking, voor zoveel nodig, van het bepaalde in artikel 22 van de Liquidatiewet ongevallenwetten worden door de Bank behandeld:

Artikel 13

In afwijking, voor zoveel nodig, van het bepaalde in de artikelen 3, tweede lid, en 22 van de Liquidatiewetten, is ten aanzien van degene, die tegenover de Bank aanspraak maakt op of in het genot is van een door dat orgaan toegekende of ingevolge artikel 12 behandelde uitkering als bedoeld in de artikelen 15, 16 of 19 van de Ongevallenwet 1921, 36, 37 of 40 van de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922 of 17 van de Liquidatiewet ongevallenwetten, alsmede ten aanzien van degene, die aanspraak maakt op een uitkering als bedoeld in artikel 18 van laatstgenoemde wet, het bepaalde in de artikelen 14 en 15 van toepassing en voorts het bepaalde in artikel 22a, eerste lid, van de Organisatiewet Sociale Verzekering van overeenkomstige toepassing.

Artikel 14

Het bevoegde orgaan neemt geen beslissing inzake toekenning, herziening of intrekking van een in artikel 13 bedoelde uitkering, zolang het niet in het bezit is van een advies van de G.M.D., tenzij het reeds over de voor die beslissing vereiste gegevens beschikt.

Artikel 15

  • 1 De in de artikelen 27, eerste lid, van de Ongevallenwet 1921 en 50, eerste lid, van de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922 bedoelde bevoegdheid van het bestuur der Bank de getroffenen door een of meer daartoe door dat bestuur aan te wijzen deskundigen te doen onderzoeken, blijft buiten toepassing.

  • 2 De G.M.D. neemt de plaats in van de in de artikelen 27, eerste lid, 27a en 27b van de Ongevallenwet 1921 en 50, eerste lid, 50a en 50b van de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922 bedoelde medische adviseur en controlerend arts der Bank.

Hoofdstuk V. Voorzieningen als bedoeld in de artikelen 43, 44 en 45 van de Wet overgangsregeling arbeidsongeschiktheidsverzekering, in gevallen waarin geen recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering aan die wet wordt verleend

Artikel 16

Degene, bedoeld in artikel 43 van de Wet overgangsregeling arbeidsongeschiktheidsverzekering, die geen recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontleent aan die wet, wordt in afwijking van het bepaalde in het eerste lid van artikel 57 van die wet, voor de in artikel 43 genoemde voorziening in aanmerking gebracht door de Bank.

Artikel 17

  • 1 Degene, bedoeld in artikel 44 of 45 van de Wet overgangsregeling arbeidsongeschiktheidsverzekering, die geen recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontleent aan die wet, wordt, in afwijking van het bepaalde in het derde lid van artikel 57 van die wet, voor de in artikel 44 of 45 van die wet genoemde voorziening in aanmerking gebracht door het orgaan, dat hem voor een in die artikelen bedoelde voorziening in aanmerking zou hebben gebracht, indien de Ongevallenwet 1921, de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922 en de Zeeongevallenwet 1919 niet zouden zijn ingetrokken, evenwel slechts zolang nog geen jaar is verstreken na het ongeval, ter zake waarvan de voorziening wordt getroffen.

Hoofdstuk VI. Algemeen

Artikel 18

In afwijking van het bepaalde in de artikelen 27, eerste lid, onder h, van de Invaliditeitswet, 17, eerste lid, tweede volzin, van de Interimwet invaliditeitsrentetrekkers, 27d van de Ongevallenwet 1921 en 50c van de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922, is op de door de G.M.D. of de door die Dienst aangewezen deskundige opgeroepenen en, indien hun toestand geleide nodig maakt, mede op hun geleiders, het bepaalde bij of krachtens artikel 26 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering van toepassing.

Artikel 19

De Sociale Verzekeringsraad kan regelen stellen omtrent de toerekening van de kosten van de G.M.D, welke voortvloeien uit de uitvoering van de hoofdstukken II en III, al dan niet in verbinding met artikel 18, alsmede omtrent de verrekening tussen:

  • a. de Bank en de G.M.D. van kosten, welke voor die Dienst voortvloeien uit de uitvoering van de hoofdstukken II, III en IV, al dan niet in verbinding met artikel 18;

  • b. het Arbeidsongeschiktheidsfonds en de G.M.D. van kosten, welke voor die Dienst voortvloeien uit de uitvoering van hoofdstuk IV, al dan niet in verbinding met artikel 18;

  • c. het Arbeidsongeschiktheidsfonds en de bedrijfsvereniging als bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de Liquidatiewet ongevallenwetten van kosten, welke voor die bedrijfsvereniging voortvloeien uit de uitvoering van de artikelen 18 en 23, tweede lid, van die wet.

Artikel 20

Indien de Bank ter uitvoering van de in dit besluit genoemde wetten ter zake van sociaal-medische beoordeling een advies behoeft in andere gevallen dan in dit besluit genoemd, wordt dit advies door de G.M.D. gegeven.

Artikel 21

  • 1 De G.M.D. kan met een of meer Raden van Arbeid overeenkomen, dat taken, welke voor die Dienst voortvloeien uit dit besluit, tot een door die Dienst met de betreffende Raad van Arbeid overeen te komen tijdstip geheel of gedeeltelijk worden vervuld door die Raad van Arbeid.

  • 2 Indien het bepaalde in het vorige lid toepassing vindt, wordt de in dat lid bedoede Raad van Arbeid geacht op te treden als G.M.D.

  • 3 De Sociale Verzekeringsraad kan met betrekking tot het bepaalde in dit en het vorige artikel regelen stellen.

Hoofdstuk VII. Slotbepalingen

Artikel 22

Met ingang van de dag, waarop dit besluit in werking treedt, wordt Ons Besluit van 15 november 1919, Stb. 752, tot vaststelling van een algemene maatregel van bestuur, als bedoeld in artikel 113 van de Invaliditeitswet, ingetrokken.

Artikel 23

Dit besluit kan worden aangehaald als Besluit uitvoering afwikkeling liquidatieuitkeringen en voorzieningen.

Artikel 24

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na die, waarop het in het Staatsblad wordt geplaatst en werkt terug tot 1 juli 1967.

Onze Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.

Soestdijk, 7 september 1967

JULIANA.

De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid,

B. ROOLVINK.

Uitgegeven de zesentwintigste september 1967.

De Minister van Justitie,

C. H. F. POLAK.