Kostenwet invordering rijksbelastingen

Geraadpleegd op 21-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-10-2004.
Geldend van 01-02-2004 t/m 31-12-2004

Wet van 12 februari 1969, houdende een nieuwe regeling met betrekking tot de kosten van vervolging inzake rijksbelastingen

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is het tarief van de kosten van vervolging inzake rijksbelastingen te herzien en een voorziening te treffen om de betekening van dwangbevelen inzake rijksbelastingen te vereenvoudigen, alsmede in enkele andere wetten daarmede samenhangende wijzigingen aan te brengen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1

Ter zake van het verrichten van werkzaamheden voor de invordering van bedragen door de zorg van een inzake rijksbelastingen bevoegde ontvanger en door een belastingdeurwaarder op grond van de bepalingen van de Invorderingswet 1990 of enige andere wettelijke bepaling worden aan degene die in gebreke is gebleven het verschuldigde tijdig te betalen, kosten in rekening gebracht volgens het bepaalde in de volgende artikelen.

Artikel 2

Voor het verzenden van een aanmaning tot betaling is verschuldigd € 6 bij een gevorderde som tot € 454 en € 14 bij een gevorderde som van € 454 of meer.

Artikel 3

  • 1 Voor het betekenen van een dwangbevel met bevel tot betaling is verschuldigd € 35 verhoogd met € 3 van elk geheel bedrag van € 45 waarmee de gevorderde som € 45 te boven gaat, met dien verstande dat niet meer verschuldigd is dan € 10 326.

  • 2 Voor het ingevolge een wettelijk voorschrift doen van een ander exploot is verschuldigd € 14.

  • 3 Voor het geven van kwitantie door de ambtenaar belast met de tenuitvoerlegging van een dwangbevel ter zake van een aan deze gedane betaling ter afwering van lijfsdwang of van beslaglegging, niet zijnde een beslag onder derden, op goederen die geen registergoederen zijn, is verschuldigd € 14.

  • 4 Voor het ingevolge een wettelijk voorschrift voor 'gezien' doen tekenen van een exploot of ander stuk, aanplakken van een exploot en doen aankondigen van een gedaan exploot in een dagblad is, voor elk dezer handelingen, verschuldigd € 3.

Artikel 4

  • 1 Voor het in beslag nemen van een goed en het deswege opmaken van proces-verbaal is verschuldigd € 49. Voor de verkoop van een goed en het deswege opmaken van proces-verbaal is verschuldigd € 62. Duren de verrichtingen ter plaatse langer dan vier uren, dan worden de genoemde bedragen verhoogd met € 14 voor elk volgend uur of gedeelte daarvan.

    Voor het bekendmaken van de verkoop door het aanslaan van de verkoopbiljetten, al dan niet gevolgd door het doen aankondigen van de verkoop in een dagblad is verschuldigd € 24.

  • 2 Voor het ingevolge een wettelijk voorschrift opmaken van een ander proces-verbaal is verschuldigd € 14.

  • 3 Voor iedere getuige is verschuldigd € 5 per uur of gedeelte daarvan.

Artikel 6

Behalve de in de voorgaande artikelen genoemde bedragen worden in rekening gebracht de bedragen toekomende aan derden voor de door hen rechtstreeks ten behoeve van de tenuitvoerlegging van het dwangbevel verrichte handelingen.

Artikel 7

  • 1 Tegen de door de ontvanger of de belastingdeurwaarder in rekening gebrachte kosten van vervolging welke niet voortspruiten uit de gerechtelijke tenuitvoerlegging van het dwangbevel kan degene van wie die kosten worden gevorderd een bezwaarschrift, onderscheidenlijk een beroepschrift indienen bij de ontvanger. Met betrekking tot bezwaar tegen de in de eerste volzin bedoelde beschikking, met betrekking tot beroep ter zake van een uitspraak op het desbetreffende bezwaar, alsmede met betrekking tot beroep in cassatie ter zake van de desbetreffende rechterlijke uitspraak, gelden dezelfde regels als die welke van toepassing zijn op bezwaar, beroep of beroep in cassatie als bedoeld in hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

Artikel 8

  • 1 Bij het begin van het kalenderjaar worden het eerste en het derde bedrag, genoemd in artikel 2, het eerste, het tweede en het vijfde bedrag, genoemd in artikel 3, eerste lid, de bedragen, genoemd in artikel 3, tweede tot en met vierde lid, en de bedragen, genoemd in artikel 4, bij ministeriële regeling vervangen door andere. Deze bedragen worden berekend door de te vervangen bedragen te vermenigvuldigen met de correctiefactor en vervolgens de nodig geachte afronding aan te brengen. Indien in het voorafgaande jaar een dergelijke afronding is toegepast, kan bij vervanging worden uitgegaan van het niet-afgeronde bedrag.

  • 2 De correctiefactor is de verhouding van het gemiddelde van de indexcijfers van de achttiende tot en met de zevende aan het kalenderjaar voorafgaande maand, tot het gemiddelde van de indexcijfers van de dertigste tot en met de negentiende aan het kalenderjaar voorafgaande maand.

  • 3 De indexcijfers zijn de cijfers uit de «CAO-lonen per uur inclusief bijzondere beloning, CAO-sector Overheid» van het Centraal Bureau voor de Statistiek. De gemiddelde indexcijfers worden berekend uit de indexcijfers vermeld in het nummer van het Statistisch bulletin, waarin het indexcijfer van de zevende respectievelijk negentiende aan het kalenderjaar voorafgaande maand voor het eerst, al dan niet voorlopig, wordt gepubliceerd.

  • 4 Indien de basis voor de indexcijfers wijzigt, wordt bij ministeriële regeling aangegeven op welke wijze wordt overgegaan op de nieuwe reeks indexcijfers.

Artikel 11

  • 1 Deze wet treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip.

  • 2 Deze wet kan worden aangehaald als: Kostenwet invordering rijksbelastingen.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk , 12 februari 1969

JULIANA.

De Minister van Financiën,

H. J. WITTEVEEN.

De Staatssecretaris van Financiën,

F. H. M. GRAPPERHAUS.

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. K. J. BEERNINK.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

J. A. BAKKER.

De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid,

B. ROOLVINK.

Uitgegeven de achtentwintigste februari 1969.

De Minister van Justitie,

C. H. F. POLAK.