§ 3. Voogdij door de rechter opgedragen
De kantonrechter benoemt een voogd over alle minderjarigen, die niet onder ouderlijk
gezag staan en in wier voogdij niet op wettige wijze is voorzien, tenzij deze benoeming
aan de rechtbank is opgedragen.
-
2 Is de benoeming op het eerste lid onder c gegrond, dan kan de kantonrechter de benoemde voogd een beloning toekennen en is
de in gebreke gebleven voogd jegens de minderjarige aansprakelijk voor de kosten die
de vervanging veroorzaakt, alsmede, behoudens zijn verhaal op de benoemde voogd, voor
diens verrichtingen.
-
3 Zodra de in het eerste lid genoemde omstandigheden zijn vervallen, wordt de benoemde
voogd op eigen verzoek of op verzoek van degene die hij vervangt, door de kantonrechter
ontslagen, tenzij gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van de kinderen
zouden worden verwaarloosd.
-
4 Indien in geval van gezamenlijke uitoefening van de voogdij een van de in het eerste
lid bedoelde omstandigheden zich voordoet ten aanzien van een van beide voogden, oefent
de andere voogd het gezag over de kinderen alleen uit. Zodra deze omstandigheid is
vervallen, herleeft de gezamenlijke voogdij. Het tweede lid is niet van toepassing.
Gedurende de in de beide voorgaande artikelen bedoelde voogdij is de uitoefening van
de voogdij geschorst ten aanzien van de voogd die het betreft.
De kantonrechter benoemt de voogd op verzoek van bloed- of aanverwanten van de minderjarige,
de raad voor de kinderbescherming, schuldeisers of andere belanghebbenden, of ambtshalve,
behoudens artikel 282a.
-
1 Degene die met instemming van de voogd een minderjarige in zijn gezin - anders dan
uit hoofde van een ondertoezichtstelling of een plaatsing onder voorlopige voogdij
- ten minste een jaar heeft verzorgd en opgevoed, kan de kinderrechter verzoeken hem,
dan wel een rechtspersoon als bedoeld in artikel 302 van dit boek, tot voogd te benoemen.
-
4 De kinderrechter willigt het verzoek slechts in, indien hij dit in het belang van
de minderjarige acht en hem genoegzaam is gebleken, dat de voogd niet bereid is zich
van zijn bediening te doen ontslaan. Alsdan benoemt hij bij voorkeur degene wiens
benoeming wordt verzocht tot voogd, mits deze bevoegd is tot uitoefening van de voogdij.
Artikel 300
[Vervallen per 01-05-1984]
-
2 Indien het huwelijk van de overledene die minderjarige kinderen nalaat, gerechtelijk
was ontbonden, of de overledene van tafel en bed gescheiden was, bericht de ambtenaar
van de burgerlijke stand - zo de andere ouder nog leeft - deze omstandigheden tevens
aan de kantonrechter; deze zendt alsdan de door hem ontvangen kennisgeving door aan
de rechtbank, die over het verzoek tot ontbinding van het huwelijk of tot scheiding
van tafel en bed heeft beslist.
§ 8. Ontzetting van voogdij
Ontzetting van een stichting als bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg kan slechts op de in het eerste lid van het vorige artikel onder b-e genoemde gronden
geschieden. Zijn ontzetting kan echter bovendien plaats hebben, indien hij nalaat
de raad voor de kinderbescherming overeenkomstig artikel 305 van dit boek op de hoogte te houden van de plaatsen, waar de hem toevertrouwde minderjarigen
zich bevinden, ofwel indien hij het door de raad voor de kinderbescherming uit te
oefenen toezicht belemmert of verhindert.
-
1 Ontzetting van de voogdij kan slechts worden uitgesproken op verzoek van een voogd,
een der bloed- of aanverwanten van de minderjarige tot en met de vierde graad, de
raad voor de kinderbescherming of van het openbaar ministerie.
Artikel 330
[Vervallen per 02-11-1995]
-
1 Indien dit dringend en onverwijld noodzakelijk is, kan de rechtbank een voogd, wiens
ontzetting verzocht is, hangende haar onderzoek geheel of gedeeltelijk in de uitoefening
van zijn voogdij over een of meer der minderjarigen schorsen.
-
4 In de in het eerste en tweede lid bedoelde gevallen vertrouwt de rechtbank een stichting
als bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg met de voorlopige voogdij over de minderjarige. Zij stelt vast welke bevoegdheden
ten aanzien van persoon en vermogen van deze minderjarige worden toegekend.
In plaats van schorsing van de voogd in de uitoefening van de voogdij en voorziening
in de voorlopige voogdij als bedoeld in artikel 331, kan de rechtbank de minderjarige onder toezicht stellen als bedoeld in artikel 254 van dit Boek.
Op grond van feiten die tot ontzetting van de voogdij kunnen leiden, en indien dit
dringend en onverwijld noodzakelijk is, kan de kinderrechter de voogd of voogden geheel
of gedeeltelijk schorsen in de uitoefening van het gezag over een minderjarige en
een stichting als bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg belasten met de voorlopige voogdij over deze minderjarige. Artikel 272, tweede, derde en vierde lid, van dit Boek is van overeenkomstige toepassing.
De rechtbank die een verzoek tot ontzetting afwijst, is bevoegd een minderjarige onder
toezicht te stellen als bedoeld in artikel 254 van dit Boek.
Artikel 333
[Vervallen per 01-05-1995]
Hij die van de voogdij over een bepaalde minderjarige is ontzet, kan niet wederom
tot voogd over die minderjarige worden benoemd.
§ 10. Het bewind van de voogd
-
3 Indien goederen die de minderjarige geschonken of vermaakt zijn, onder bewind zijn
gesteld, is de voogd bevoegd van de bewindvoerder rekening en verantwoording te vorderen.
Vervalt dit bewind, dan komen de goederen onder het bewind van de voogd.
-
1 In geval van gezamenlijke uitoefening van de voogdij worden de bevoegdheden die de
voogd ingevolge de paragrafen 10 en 11 heeft, gezamenlijk door de voogden uitgeoefend, met dien verstande dat de bevoegdheden
ook aan een voogd alleen toekomen tenzij van bezwaren van de andere voogd is gebleken.
-
1 Wanneer de goederen van de minderjarigen een waarde van € 11 250 niet te boven gaan,
kan de voogd een door hem ondertekende, volgens een door Onze Minister van Justitie
vastgesteld model opgemaakte, verklaring daaromtrent in plaats van de boedelbeschrijving
inleveren. De voogd van twee of meer kinderen van dezelfde ouders kan met een zodanige
verklaring slechts volstaan, wanneer bovendien de goederen der minderjarigen tezamen
een waarde van € 22 500 niet te boven gaan.
-
2 De kantonrechter kan te allen tijde bepalen dat alsnog een beschrijving van het vermogen
van de minderjarige, zoals dit op de datum van zijn beschikking is samengesteld, met
overeenkomstige toepassing van het vorige artikel moet worden opgemaakt en ingeleverd.
-
2 Indien binnen de daarvoor gestelde termijn geen boedelbeschrijving, noch een verklaring
als bedoeld in het vorige artikel is ingeleverd, doet de kantonrechter binnen tien
dagen na het einde van die termijn de voogd ten verhore oproepen.
-
1 In de boedelbeschrijving of in de verklaring, bedoeld in artikel 339 van dit boek, moet de voogd opgeven wat hij van de minderjarige heeft te vorderen. Bij gebreke
hiervan zal hij zijn vorderingsrecht niet voor diens meerderjarigheid kunnen uitoefenen.
-
2 De inspecteur bij wie de aangifte voor het recht van successie, van overgang of van
schenking moet worden ingediend, en aan wie ambtshalve bekend is dat de minderjarige
vermogen heeft verkregen, is verplicht de kantonrechter van diens woonplaats hiervan
te verwittigen.
De voogd kan, onverminderd zijn aansprakelijkheid voor de door zijn slecht bewind
veroorzaakte schade, voor de minderjarige alle handelingen verrichten, die hij in
diens belang noodzakelijk, nuttig of wenselijk acht, behoudens het bepaalde bij de
volgende artikelen.
-
1 Voor zover de kantonrechter niet anders bepaalt, geeft de voogd de effecten aan toonder
van de minderjarige in bewaring bij de Nederlandsche Bank of een ingevolge artikel 52 van de Wet toezicht kredietwezen 1992 (Stb. 1992, 722) geregistreerde kredietinstelling.
-
2 De kantonrechter kan aanwijzingen geven omtrent de wijze, waarop spaarbankboekjes
en gelden van de minderjarige moeten worden bewaard. De kantonrechter onder wiens
goedkeuring een verdeling tot stand komt, kan ter gelegenheid daarvan aanwijzingen
als hier bedoeld geven. Overigens is de kantonrechter, aangewezen in de tweede afdeling
van de derde titel van het eerste boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
bevoegd.
-
3 Voor effecten aan toonder, spaarbankboekjes en gelden, die de minderjarige tezamen
met een of meer andere personen toekomen, geldt het bepaalde in de vorige leden, wanneer
de voogd die onder zijn berusting heeft.
-
3 Voor het aangaan van een overeenkomst tot beëindiging van een geschil waarbij de
minderjarige is betrokken, behoeft de voogd geen machtiging in het geval van artikel 87 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering of indien het voorwerp van de onzekerheid of het geschil een waarde van € 700 niet
te boven gaat, noch indien de overeenkomst als een beheersdaad is te beschouwen.
-
1 De voogd kan, zonder dat de kantonrechter de te sluiten overeenkomst goedkeurt, geen
inschuld ten laste van de minderjarige, noch enig beperkt recht op diens goederen
van een derde verkrijgen.
-
2 Hij behoeft voor elke belegging van gelden van de minderjarige machtiging van de
kantonrechter. Nochtans mag hij, voor zover de kantonrechter niet anders bepaalt,
zonder diens machtiging gelden ten name van de minderjarige beleggen bij een ingevolge
artikel 52 van de Wet toezicht kredietwezen 1992 geregistreerde kredietinstelling op rekeningen bestemd voor de belegging van gelden
van minderjarigen, met het beding dat de gelden alleen worden terugbetaald met machtiging
van de kantonrechter.
-
1 Wanneer het vermogen van de minderjarige of een gedeelte daarvan in een onderneming
van handel, landbouw of nijverheid is geplaatst, mag de voogd de zaken voor rekening,
hetzij van de minderjarige alleen, hetzij van deze met anderen, niet voortzetten dan
met machtiging van de kantonrechter.
Ondanks het ontbreken der vereiste machtiging zijn handelingen, door de voogd verricht
in strijd met artikel 350 of artikel 351, geldig.
De voogd kan niet zonder machtiging van de kantonrechter van een de minderjarige toekomend
aandeel in een ontbonden huwelijksgemeenschap afstand doen.
De kantonrechter kan te allen tijde de voogd ten verhore doen oproepen. Deze is verplicht
alle door de kantonrechter gewenste inlichtingen te verstrekken.
-
1 Aan een met het gezag belaste ouder of aan een ouder die alleen het bewind over het
vermogen heeft en die aangifte heeft gedaan van zijn voornemen een huwelijk of een
geregistreerd partnerschap aan te gaan, kan de kantonrechter opdragen binnen een bepaalde
termijn een beschrijving van het vermogen van de kinderen op te maken en deze beschrijving
of een afschrift daarvan ter griffie van de rechtbank in te leveren.
-
1 Aanwijzingen en machtigingen, als in deze paragraaf bedoeld, geeft de kantonrechter
slechts, indien dit hem in het belang van de minderjarige noodzakelijk, nuttig of
wenselijk blijkt te zijn. Hij kan een bijzondere of een algemene machtiging geven
en daaraan zodanige voorwaarden verbinden, als hij dienstig oordeelt.
Indien de kosten van een ten behoeve van een minderjarige bevolen maatregel bij rechterlijke
beschikking te diens laste zijn gebracht, treedt - ingeval dientengevolge het vermogen
van de minderjarige moet worden aangesproken - in de plaats van de bij artikel 345 van dit boek bedoelde machtiging van de kantonrechter, diens aanwijzing van de goederen die verkocht
of bezwaard zullen worden.
-
2 Indien de kantonrechter een bedrag bepaalt, hetwelk jaarlijks mag worden besteed
voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige of voor de kosten van het beheer
van diens vermogen, behoeft de voogd de besteding van dat bedrag niet gespecificeerd
te verantwoorden.
-
3 De kantonrechter kan de voogd een beloning ten laste van de minderjarige toekennen,
indien hij dit gezien de zwaarte van de last van het bewind redelijk acht. Buiten
dit geval mag de voogd voor zichzelf geen loon berekenen, tenzij hem dat is toegekend
bij de akte, waarbij hij door een ouder benoemd is.
De periodiek door de voogd gedane rekening of een eensluidend afschrift daarvan blijft
berusten ter griffie van de rechtbank.
De kantonrechter kan op verzoek van de andere voogd of ambtshalve de schade vaststellen,
die blijkens de rekening de minderjarige door slecht bewind van de voogd geleden heeft,
en deze laatste tot vergoeding daarvan veroordelen.
-
3 De kantonrechter kan de voogd toestaan een gestelde zekerheid door een andere te
vervangen. Indien het belang van de voogd het vervallen van een gestelde zekerheid
volstrekt eist of handhaving daarvan niet nodig is, kan de kantonrechter hem machtigen
daarvan namens de minderjarige afstand te doen.
-
1 De door de voogd gestelde zekerheid houdt op, zodra zijn rekening en verantwoording
is goedgekeurd, of zodra de rechtsvorderingen die zijn bewind betreffen overeenkomstig
artikel 377 van dit boek verjaard zijn.
Indien de voogd in gebreke blijft:
-
a. gehoor te geven aan een oproeping van de kantonrechter om voor hem te verschijnen;
-
b. een boedelbeschrijving of een verklaring als bedoeld in artikel 339 van dit boek in te leveren;
-
c. op de door de kantonrechter bepaalde datum zijn periodieke rekening in te dienen;
-
d. aan de minderjarige toebehorende spaarbankboekjes, gelden, of toondereffecten die
hij niet te diens name heeft doen stellen, op de voorgeschreven wijze te bewaren;
-
e. de kantonrechter het bewijs te leveren, dat hij een van hem verlangde zekerheid gesteld
heeft; of
-
f. de schadevergoeding te betalen, waartoe de kantonrechter hem ingevolge artikel 362 van dit boek veroordeeld heeft,
kan de kantonrechter de raad voor de kinderbescherming hiermede in kennis stellen.
Insgelijks kan de kantonrechter de raad voor de kinderbescherming ermede in kennis
stellen, dat:
-
a. de voogd in gevallen, waarin hij machtiging van de kantonrechter behoeft, zijn bewind
eigenmachtig voert;
-
b. hij zich in zijn bewind aan ontrouw, plichtsverzuim of misbruik van bevoegdheid blijkt
te hebben schuldig gemaakt.
De raad voor de kinderbescherming die van de kantonrechter zodanige mededeling ontvangt,
onderwerpt, na onderzoek van de overige gedragingen van de voogd jegens de minderjarige,
binnen zes weken na de dagtekening van die mededeling aan het oordeel van de rechtbank
de vraag, of ontzetting van de voogd op grond van artikel 327, eerste lid onder b, van dit boek moet volgen.
Artikel 368
[Vervallen per 02-11-1995]
-
1 Indien minderjarigen die onder voogdij van verschillende voogden staan, goederen gemeen
hebben, kan de kantonrechter van de woonplaats van een der minderjarigen een van de
voogden of een derde aanwijzen om over deze goederen tot de verdeling het bewind te
voeren. De aangewezen bewindvoerder stelt de door de rechter van hem verlangde waarborgen.
-
1 De kantonrechter kan op verzoek van de voogd of ambtshalve, het vermogen van de minderjarige
of een deel daarvan, met inbegrip van de vruchten, voor de duur van diens minderjarigheid
onder bewind stellen, indien hij dit in het belang van de minderjarige nodig oordeelt.
In geval van gezamenlijke uitoefening van de voogdij wordt tot onderbewindstelling
slechts beslist indien het verzoek door beide voogden gezamenlijk wordt gedaan.
-
2 De kantonrechter benoemt de bewindvoerder en bepaalt het aan deze toekomende loon.
Hij kan bij de instelling van het bewind bepalen dat de voogd de door de onderbewindstelling
veroorzaakte kosten, met inbegrip van het loon, geheel of gedeeltelijk aan de minderjarige
moet vergoeden, alsmede dat de voogd, behoudens zijn verhaal op de bewindvoerder,
voor diens verrichtingen aansprakelijk is jegens de minderjarige. In geval van gezamenlijke
uitoefening van de voogdij worden deze verplichtingen opgelegd aan beide voogden.
-
4 De kantonrechter bepaalt welke uitkeringen de bewindvoerder uit de onder het bewind
gestelde goederen en de vruchten daarvan aan de voogd en bij gezamenlijke uitoefening
van de voogdij aan de voogden, moet doen ten behoeve van de verzorging en opvoeding
van de minderjarige of ten behoeve van het beheer van diens niet onder het bewind
gestelde goederen. Hij kan deze beschikkingen te allen tijde op verzoek van een voogd
of de bewindvoerder, of ambtshalve wijzigen.
-
6 Hij is voorts verplicht jaarlijks en aan het einde van zijn bewind aan de voogd,
en bij gezamenlijke uitoefening van de voogdij aan de voogden, de meerderjarig gewordene
of de erfgenamen van de minderjarige, wanneer deze overleden is, ten overstaan van
de kantonrechter rekening en verantwoording af te leggen.
De voogd is verplicht ter griffie van de rechtbank kennis te geven van elke verandering
in zijn woonplaats.
-
2 Woont de voogd niet meer in het arrondissement of is hij opgevolgd door een voogd
in een ander arrondissement, dan zendt de griffier onverwijld de voogdijbescheiden
naar de griffier van het arrondissement waar de voogd of opvolgende voogd woonplaats
heeft, onder opgave van diens adres.
§ 11. De rekening en verantwoording bij het einde van de voogdij
Na het einde van zijn bewind doet de voogd daarvan onverwijld rekening en verantwoording.
De kosten worden door de voogd betaald. Zij komen echter ten laste van de minderjarige,
tenzij het bewind wegens ontzetting van de voogd eindigt. Voor zover de kosten niet
op de minderjarige kunnen worden verhaald, komen zij ten laste van de ouders, en,
zo zij ook op hen niet kunnen worden verhaald, ten laste van de Staat.
-
1 Deze rekening en verantwoording doet de voogd hetzij aan de meerderjarig gewordene,
hetzij aan de erfgenamen van de minderjarige, wanneer deze overleden is, hetzij aan
zijn opvolger in het bewind.
Een rechtshandeling die de meerderjarig gewordene betreffende de voogdij of de voogdijrekening
richt tot of verricht met de voogd, is vernietigbaar, indien zij geschiedt vóór het
afleggen van de rekening en verantwoording; alleen van de zijde van de meerderjarig
gewordene kan een beroep op de vernietigingsgrond worden gedaan.
Wat de minderjarige aan de voogd schuldig blijft, draagt geen rente, zolang hij niet
- na het sluiten der rekening - met de voldoening van het verschuldigde in verzuim
is.
Elke rechtsvordering op grond van het gevoerde voogdijbewind - zowel van de zijde
van de minderjarige als van die van de voogd - verjaart door verloop van vijf jaren
na de dag, waarop de voogdij van laatstgenoemde is geëindigd.