Bijzondere vakantieregeling voor bekleders van bepaalde ambten

Geraadpleegd op 27-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 05-02-2003 en zichtdatum 23-11-2024.
Geldend van 27-07-1969 t/m heden

Bijzondere vakantieregeling voor bekleders van bepaalde ambten

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken,

Gelet op de artikelen 25, eerste lid, onder d en 30 f, eerste lid van het Algemeen Rijksambtenarenreglement en op de artikelen 24, eerste lid, onder d en 28 g, eerste lid, van het Arbeidsovereenkomstenbesluit,

Besluit:

In te trekken de beschikking van de Minister van Binnenlandse Zaken van 19 december 1962, Hoofdafdeling Overheidspersoneelszaken, Afdeling Algemene en Juridische Zaken, nr. A622/U3691, houdende vaststelling van een bijzondere vakantieregeling voor de bekleders van bepaalde ambten of betrekkingen in de Rijksdienst, en daarvoor in de plaats het volgende te bepalen:

Artikel 1. Algemene bepaling

  • 1 Hetgeen in deze beschikking nopens de duur van de vakantie van de bekleder van enig ambt of van enige betrekking is bepaald, geldt slechts voor de ambtenaar en de arbeider, op wie onderscheidenlijk hoofdstuk V van het Algemeen Rijksambtenarenreglement en paragraaf 3 van hoofdstuk III van het Arbeidsovereenkomstenbesluit van toepassing is en die in het kalenderjaar, waarover de aanspraak op vakantie bestaat, gedurende langer dan zes maanden in dat ambt of in die betrekking werkzaam zijn.

Artikel 2. Verplegend en medisch personeel

De duur van de vakantie bedraagt:

  • a. voor leerling-verplegenden en verplegenden:

    18 dienstdagen;

  • b. voor verplegenden, die studeren voor de zogenaamde A-akte of B-akte, voor verplegenden A/waarnemend eerste verplegenden, voor eerste verplegenden, alsmede voor eerste verplegenden A/waarmemend hoofdverplegenden:

    20 dienstdagen;

  • c. voor hoofdverplegenden, voor de adjunct-directrice van een militair- of marinehospitaal alsmede voor de meesteressevroedvrouw, werkzaam bij de Rijkskweekschool voor vroedvrouwen te Rotterdam:

    21 dienstdagen;

  • d. voor de inwonend assistent-verloskundige, werkzaam bij de Rijkskweekschool voor vroedvrouwen te Rotterdam:

    23 dienstdagen.

Artikel 3. Röntgenlaboranten

  • 1 De duur van de vakantie voor röntgenlaboranten bedraagt 23 dienstdagen.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde vakantie wordt zodanig gesplitst, dat een vakantietijdvak van ten minste 14 aaneengesloten kalenderdagen in de periode, gelegen tussen 30 april en 1 oktober, en een vakantietijdvak van ten minste 7 aaneengesloten kalenderdagen in de periode, gelegen tussen 30 september en 1 mei, valt.

  • 3 Tussen de in het tweede lid bedoelde vakantietijdvakken moet een periode van tenminste 4 maanden liggen.

Artikel 4. Personeel bij Gevangeniswezen en Psychopatenzorg

De duur van de vakantie voor personeel bij het Gevangeniswezen en de Psychopatenzorg bedraagt:

  • a. voor personeel werkzaam, bij de dienstvakken bewaking, algemene dienst, arbeid, keukendienst en magazijndienst:

    18 dienstdagen;

  • b. voor personeel werkzaam bij de rijksasielen voor psychopaten als:

    • 1. sociotherapeutisch medewerker, bezoldigd volgens schaal 43 van bijlage A I van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1948:

      18 dienstdagen;

    • 2. sociotherapeutisch medewerker, bezoldigd volgens schaal 57 of 71 van evenbedoelde bijlage A I:

      20 dienstdagen;

    • 3. afdelingshoofd, bezoldigd volgens schaal 89 van evenbedoelde bijlage A I:

      21 dienstdagen;

  • c. voor personeel werkzaam bij de gevangenissen en huizen van bewaring als

    • 1. groepsassistent of assistent-groepsleider:

      18 dienstdagen;

    • 2. groepsleider;

      19 dienstdagen;

    • 3. hoofdgroepsleider of paviljoenshoofd:

      20 dienstdagen.

Artikel 5. Personeel bij de kinderbescherming

De duur van de vakantie bedraagt 18 dienstdagen voor de bekleders van de volgende ambten of betrekkingen bij de Kinderbescherming:

  • assistent

  • ambtenaar in algemene dienst

  • werkmeester

  • groepsleider

  • vakleider.

Artikel 6. PTT-personeel

  • 1 Indien naar het oordeel van het gezag, dat bevoegd is tot verlening van de vakantie, het dienstbelang het onvermijdelijk maakt, dat een ambtenaar of arbeider die werkzaam is bij het Staatsbedrijf der Posterijen, Telegrafie en Telefonie, de vakantie geheel of gedeeltelijk wordt verleend in de periode, gelegen tussen 30 september en 1 mei, heeft de desbetreffende ambtenaar of arbeider voor elke vakantiedag, welke hem dientengevolge, in deze periode wordt verleend, aanspraak op verlenging van zijn vakantie met een halve dag.

  • 3 Het eerste lid geldt voorts met dien verstande, dat de daar bedoelde verlenging nimmer meer dan 6 dienstdagen mag bedragen en dat de totale duur der vakantie dientengevolge niet mag overschrijden het aantal van 29 dienstdagen.

Artikel 7

Deze beschikking vindt voor het eerst toepassing ten aanzien van de vakantie, waarop over het jaar 1969 aanspraak bestaat, en zal worden bekend gemaakt in de Nederlandse Staatscourant.

's-Gravenhage, 6 juni 1969

De

Staatssecretaris

van Binnenlandse Zaken,

C. van Veen