Definitiebesluit Kernenergiewet

[Regeling vervallen per 16-11-2010.]
Geraadpleegd op 20-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-03-2002.
Geldend van 01-04-1987 t/m 30-09-2002

Besluit van 29 augustus 1969, houdende uitvoering van artikel 1 van de Kernenergiewet, alsmede omschrijving van begrippen

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken en van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Volksgezondheid van 23 december 1968, no. 668/1031 W.J.A., gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Onderwijs en Wetenschappen, de Centrale Raad voor de Kernenergie gehoord;

Overwegende, dat uitvoering dient te worden gegeven aan artikel 1 van de Kernenergiewet (Stb. 1963, 82) en dat het wenselijk is ter vereenvoudiging van de inhoud van de krachtens deze wet vast te stellen regelen bij afzonderlijk besluit een aantal begrippen te omschrijven;

Gelet op de artikelen 1, 73 en 76 van genoemde wet;

De Raad van State gehoord (advies van 22 januari 1969, no. 35);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken en van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Volksgezondheid van 25 augustus 1969, no. 669/551 W.J.A., uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Onderwijs en Wetenschappen;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

[Regeling vervallen per 16-11-2010]

  • 1 Het in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Kernenergiewet (Stb. 1963, 82) bedoelde percentage van in splijtstoffen aanwezig uranium, plutonium of thorium is onderscheidenlijk een tiende, een tiende en drie, gerekend naar het gewicht.

  • 2 Ertsen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van die wet zijn:

    • a. ertsen, andere dan monaziet, welke naar het gewicht gerekend tenminste een tiende procent uranium of drie procent thorium bevatten;

    • b. monaziet, dat naar het gewicht gerekend tenminste een tiende procent uranium of tien procent thorium bevat.

Artikel 2

[Regeling vervallen per 16-11-2010]

  • 1 Voor zover een krachtens de Kernenergiewet vastgestelde regeling dit artikel van toepassing verklaart, wordt voor de toepassing van het bij of krachtens die regeling bepaalde verstaan onder:

    • a. onbestraalde splijtstoffen: splijtstoffen, die niet aan kunstmatige bestraling met neutronen blootgesteld zijn geweest;

    • b. natuurlijk uranium: uranium, waarin het massagehalte van de uraniumisotopen gelijk is aan dat, wat in de natuur wordt aangetroffen;

    • c. verarmd uranium: uranium, waarin het massagehalte van uranium-235 en van uranium-233 tezamen kleiner is dan het massagehalte van uranium-235 in natuurlijk uranium;

    • d. verrijkt uranium: uranium, waarin het massagehalte van uranium-235 en uranium-233 tezamen groter is dan het massagehalte van uranium-235 in natuurlijk uranium;

    • e. gehalte: massagehalte van de elementen uranium, thorium en plutonium in splijtstoffen;

    • f. verrijkingsgraad: massagehalte van uranium-235 en uranium-233 tezamen in verrijkt uranium;

    • g. nuclide: atoomsoort, voor zover deze bepaald wordt door massagetal, atoomnummer en energietoestand van de kern;

    • h. atoomkernmutatie: overgang van een atoomkern van het ene nuclide in een atoomkern van een ander nuclide;

    • i. activiteit:

      • 1e. indien het betreft de activiteit van een bepaald nuclide: het aantal spontane atoomkernmutaties in een hoeveelheid van dat nuclide in een ten opzichte van de halveringstijd kort tijdsinterval, gedeeld door de duur van dit interval;

      • 2e. indien het betreft de activiteit van een stof: de som van de activiteiten van de nucliden, welke in de stof voorkomen;

    • j.

      • 1e. curie (symbool Ci): eenheid van activiteit, ter grootte van 3,7 * 1010 atoomkernmutaties per seconde;

      • 2e. becquerel (symbool Bq): eenheid van activiteit, ter grootte van 1 atoomkernmutatie per seconde;

    • k. geabsorbeerde dosis: hoeveelheid energie door ioniserende straling aan een hoeveelheid stof op een bepaalde plaats overgedragen, gedeeld door de massa van die hoeveelheid stof;

    • l. rad: eenheid van geabsorbeerde dosis, zijnde 10-2 joule per kilogram of 100 erg per gram;

    • m. kwaliteitsfactor: factor, welke op grond van overwegingen, verband houdende met de bescherming van personen tegen ioniserende straling, aan een stralingssoort wordt toegekend op grond van zijn biologische werkzaamheid;

    • n. dosisequivalent: produkt van de geabsorbeerde dosis en een of meer factoren (waaronder de kwaliteitsfactor), door welke de biologische werkzaamheid van de geabsorbeerde dosis tot uitdrukking wordt gebracht;

    • o. rem: eenheid van dosisequivalent, met dien verstande dat het dosisequivalent, uitgedrukt in deze eenheid, numeriek gelijk is aan de geabsorbeerde dosis in rad, vermenigvuldigd met de onder n bedoelde factoren;

    • p. sievert (symbool Sv): eenheid van dosisequivalent ter grootte van 100 rem;

    • q. effectief dosisequivalent: som van de gewogen gemiddelde dosisequivalenten in de verschillende organen of weefsels;

    • r. dosistempo: de geabsorbeerde dosis of het dosisequivalent in een tijdsinterval, gedeeld door de duur van dit interval;

    • s. besmetting: uit het oogpunt van stralingshygiëne ongewenste verontreiniging met splijtstoffen, ertsen of radioactieve stoffen;

    • t. lozing in lucht: het in de lucht laten ontsnappen van gasvormige splijtstoffen of radioactieve stoffen dan wel van in de luchtstroom meegevoerde deeltjes splijtstoffen, ertsen of radioactieve stoffen;

    • u. lozing in water: het lozen van vloeibare of in water opgeloste splijtstoffen of radioactieve stoffen dan wel van in de waterstroom meegevoerde deeltjes splijtstoffen, ertsen of radioactieve stoffen.

  • 2 Onze Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur:

    • a. stellen de waarde van de kwaliteitsfactor bedoeld in het eerste lid, onder m, vast;

    • b. geven aan op welke wijze de in het eerste lid, onder n, bedoelde andere factoren dan de kwaliteitsfactor en de waarde van deze factoren worden gekozen;

    • c. geven aan op welke wijze het effectief dosisequivalent bedoeld in het eerste lid, onder q, wordt berekend.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 16-11-2010]

  • 1 Dit besluit kan worden aangehaald als: Definitiebesluit Kernenergiewet.

  • 2 Het treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip.

Onze Ministers van Economische Zaken en van Sociale Zaken en Volksgezondheid zijn belast met de uitvoering van dit besluit, dat met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.

Soestdijk, 29 augustus 1969

JULIANA.

De Minister van Economische Zaken,

L. DE BLOCK.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Volksgezondheid,

R. J. H. KRUISINGA.

Uitgegeven de elfde september 1969.

De Minister van Justitie,

C. H. F. POLAK.