Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen

Geraadpleegd op 22-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 29-06-2002 en zichtdatum 20-12-2024.
Geldend van 01-03-2002 t/m 30-09-2002

Besluit van 4 september 1969, tot uitvoering van de artikelen 16, 17, 19, eerste lid, en 21 van de Kernenergiewet

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Op de voordracht van Onze Ministers van Economische Zaken en van Sociale Zaken en Volksgezondheid van 8 mei 1968, no. 668/372 W.J.A., gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, de Centrale Raad voor de Kernenergie gehoord;

Gelet op de artikelen 16, 17, 19, eerste lid, 21, 26, 73 en 76, eerste lid, van de Kernenergiewet (Stb. 1963, 82);

De Raad van State gehoord (advies van 10 juli 1968, no. 42);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Volksgezondheid van 3 september 1969, no. 669/609 W.J.A., uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk I. Inleidende bepalingen

Artikel 1

  • 1 Dit besluit verstaat onder:

    wet: de Kernenergiewet (Stb. 1963, 82);

    Onze Ministers: Onze Ministers van Economische Zaken, van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Artikel 2

Dit besluit is niet van toepassing op het vervoeren, het voorhanden hebben bij opslag in verband met het vervoer en het binnen of buiten Nederlands grondgebied brengen of doen brengen van splijtstoffen of ertsen.

Hoofdstuk II. Aanvragen om vergunningen

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 3

  • 1 De aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 15 van de wet is gericht tot Onze Ministers en wordt ingediend bij Onze Minister van Economische Zaken met gelijktijdige toezending van een afschrift aan Onze Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

  • 2 In de aanvraag dienen te zijn vermeld:

    • a. naam en adres van de aanvrager;

    • b. een feitelijke omschrijving van hetgeen de aanvrager met de betrokken splijtstoffen of ertsen wenst te doen onderscheidenlijk een aanduiding van de betrokken inrichting of uitrusting, onder vermelding van het gebruik, dat de aanvrager van die inrichting of uitrusting wenst te maken;

    • c. voor zover een of meer der in de artikelen 4-14 vervatte bepalingen op de betrokken aanvraag van toepassing zijn, de gegevens, welke de aanvraag uit dien hoofde in het bijzonder dient te bevatten dan wel, ingeval zodanige gegevens in een bij de aanvraag behorende bijlage zijn vermeld, een korte aanduiding van de aard en de inhoud dezer gegevens met verwijzing naar de betrokken bijlage;

    • d. een opgave van de tijdsduur, waarvoor de vergunning wordt verlangd.

  • 3 Aanvragen om een vergunning, welke vallen onder verschillende bepalingen van de paragrafen 2-4, kunnen, voor zover die aanvragen betrekking hebben op dezelfde inrichting of uitrusting dan wel op inrichtingen, die tezamen een geheel vormen en die in elkaars onmiddellijke nabijheid zijn gelegen, of op uitrustingen, die in eenzelfde vaartuig worden of zijn aangebracht, in de vorm van een enkele, samengestelde aanvraag worden ingediend. Op zodanige aanvraag zijn alle bepalingen van toepassing, welke betrekking hebben op de afzonderlijke aanvragen, waaruit zij is samengesteld, met dien verstande dat in gevallen, waarin onverkorte toepassing dezer bepalingen zou leiden tot meervoudige vermelding van eenzelfde gegeven, met een enkelvoudige vermelding kan worden volstaan.

  • 4 Indien een aanvraag om een vergunning betrekking heeft op een inrichting of uitrusting, ten aanzien waarvan reeds eerder een aanvrage is ingediend, kan, voor zover bepaalde gegevens reeds bij de eerdere aanvraag zijn verstrekt en geen wijziging hebben ondergaan, naar die eerdere aanvraag worden verwezen.

  • 5 Ieder Onzer Ministers kan de indiening van verdere afschriften van de aanvraag of van daarbij behorende bijlagen verlangen.

§ 2. Aanvragen om een vergunning voor het voorhanden hebben of het zich ontdoen van splijtstoffen of ertsen

Artikel 4

  • 1 De aanvraag om een vergunning voor het voorhanden hebben van splijtstoffen dient in het bijzonder te bevatten:

    • a. een opgave van de hoeveelheden, de chemische en fysische toestand, de vorm, het gehalte en de verrijkingsgraad, zomede, voor wat bestraalde splijtstoffen betreft, een zo nauwkeurig mogelijke opgave van de activiteit der splijtstoffen;

    • b. een opgave van het doel, waarvoor de aanvrager de splijtstoffen voorhanden wenst te hebben;

    • c. een opgave en beschrijving van de plaats, waar de splijtstoffen voorhanden worden gehouden, dan wel, indien ten aanzien van de inrichting of uitrusting, waarin de splijtstoffen voorhanden worden gehouden, een vergunning als bedoeld in artikel 15, onder b of c, van de wet is vereist, een opgave van die inrichting of uitrusting, onder verwijzing naar de ten aanzien daarvan verleende vergunning, dan wel naar de aanvraag om een zodanige vergunning.

  • 2 De aanvraag om een vergunning voor het voorhanden hebben van ertsen dient in het bijzonder te bevatten:

    • a. een opgave van de aard, de hoeveelheid en het gemiddelde uranium- of thoriumgehalte der ertsen;

    • b. een opgave van het doel, waarvoor de aanvrager de ertsen voorhanden wenst te hebben;

    • c. een opgave en beschrijving van de plaats, waar de ertsen voorhanden zullen worden gehouden, alsmede een beschrijving van de maatregelen, welke door of vanwege de aanvrager zullen worden getroffen ter bescherming van mensen, dieren, planten en goederen.

Artikel 5

  • 1 De aanvraag om een vergunning voor het zich ontdoen van splijtstoffen dient in het bijzonder te bevatten:

    • a. een opgave van de hoeveelheden, de chemische en fysische toestand, de vorm, het gehalte en de verrijkingsgraad, zomede een zo nauwkeurig mogelijke opgave van de activiteit der splijtstoffen;

    • b. een opgave en beschrijving van de plaats, waar en de wijze, waarop de aanvrager zich van de splijtstoffen wenst te ontdoen;

    • c. een beschrijving van de maatregelen, welke door of vanwege de aanvrager zullen worden getroffen ter bescherming van mensen, dieren, planten en goederen.

  • 2 De aanvraag om een vergunning voor het zich ontdoen van ertsen dient in het bijzonder te bevatten:

    • a. een opgave van de aard, de hoeveelheid en het gemiddelde uranium- of thoriumgehalte der ertsen;

    • b. een opgave en beschrijving van de plaats, waar en de wijze, waarop de aanvrager zich van de ertsen wenst te ontdoen;

    • c. een beschrijving van de maatregelen, welke door of vanwege de aanvrager zullen worden getroffen ter bescherming van mensen, dieren, planten en goederen.

§ 3. Aanvragen om een vergunning ten aanzien van een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet

Artikel 6

  • 1 De aanvraag om een vergunning voor het oprichten van een inrichting, waarin kernenergie kan worden vrijgemaakt, dient in het bijzonder te bevatten:

    • a. een opgave en beschrijving van de plaats, waar de inrichting zal worden gevestigd, onder vermelding van alle terzake doende omstandigheden van geografische, geologische, klimatologische en andere aard;

    • b. een beschrijving van de inrichting met inbegrip van de daarin te bezigen installaties, alsmede van de werking van die inrichting en installaties, met opgave van de leveranciers van die onderdelen, welke voor de beoordeling van de veiligheid van belang zijn, en onder vermelding van het hoogste vermogen, waarop de inrichting zal werken;

    • c. een opgave van de chemische en fysische toestand, de vorm, het gehalte en de verrijkingsgraad der splijtstoffen, welke in de inrichting zullen worden gebruikt, onder vermelding van de hoeveelheid der onderscheidene splijtstoffen, welke ten hoogste te eniger tijd in de inrichting aanwezig zal zijn;

    • d. een beschrijving van de wijze, waarop de onder c bedoelde splijtstoffen in de inrichting zullen worden gebruikt, en van de wijze, waarop de splijtstoffen voor en na het gebruik zullen worden bewaard;

    • e. een globale opgave van het totaal aantal personen, dat bij normaal bedrijf in de inrichting werkzaam zal zijn, alsmede een opgave van het aantal deskundige en andere leden van het personeel, dat rechtstreeks bij het vrijmaken van kernenergie betrokken zal zijn, en van de onderlinge taakverdeling tussen die personeelsleden, zomede - voor wat betreft toezichthoudend personeel - van de gronden, waarop zij geacht kunnen worden voldoende deskundigheid voor het verrichten van hun taak te bezitten;

    • f. een beschrijving van de wijze, waarop de aanvrager voornemens is zich na gebruik te ontdoen van de onder c bedoelde splijtstoffen;

    • g. een beschrijving van de wijze, waarop de aanvrager voornemens is zich te ontdoen van radioactieve stoffen, welke tijdens het gebruik van de onder c bedoelde splijtstoffen zullen ontstaan;

    • h. een beschrijving van de maatregelen, welke door of vanwege de aanvrager zullen worden getroffen ter bescherming van mensen, dieren, planten en goederen, waaronder begrepen de maatregelen ter voorkoming van gevaar, schade of hinder buiten de inrichting, tijdens normaal bedrijf, en ter bescherming van mensen, dieren, planten en goederen tegen gevaren, voortvloeiende uit de in die beschrijving te vermelden ongevallen, welke redelijkerwijs mogelijk zijn te achten en besmetting van de omgeving teweeg kunnen brengen (veiligheidsrapport);

    • i. een opgave van de verzekering of andere financiële zekerheid, welke de aanvrager ter voldoening aan de Wet aansprakelijkheid kernongevallen zal hebben en in stand houden, onder vermelding van alle ter zake doende gegevens.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een aanvraag om een vergunning voor het in werking brengen of in werking houden van een inrichting als in dat lid bedoeld.

Artikel 7

  • 1 De aanvraag om een vergunning voor het oprichten van een inrichting, waarin splijtstoffen, welke plutonium of verrijkt uranium bevatten, of bestraalde splijtstoffen kunnen worden vervaardigd, bewerkt of verwerkt, dient in het bijzonder te bevatten de gegevens, bedoeld in artikel 6, eerste lid, met dien verstande dat:

    • a. onder b in plaats van "het hoogste vermogen, waarop de inrichting zal werken" wordt gelezen: "de grootste hoeveelheid der onderscheidene splijtstoffen, welke in een bepaald tijdvak in de inrichting kan worden vervaardigd, bewerkt of verwerkt";

    • b. telkens in plaats van "gebruikt" onderscheidenlijk "het gebruik" of "het vrijmaken van kernenergie" wordt gelezen: "vervaardigd, bewerkt of verwerkt" onderscheidenlijk "de vervaardiging, bewerking of verwerking".

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een aanvraag om een vergunning voor het in werking brengen of in werking houden van een inrichting als in dat lid bedoeld.

Artikel 8

  • 1 De aanvraag om een vergunning voor het oprichten van een inrichting, waarin splijtstoffen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, worden opgeslagen, dient in het bijzonder te bevatten:

    • a. een opgave en beschrijving van de plaats, waar de inrichting zal worden gevestigd, onder vermelding van alle terzake doende omstandigheden van geografische, geologische, klimatologische en andere aard;

    • b. een opgave van de chemische en fysische toestand, de vorm, het gehalte en de verrijkingsgraad, zomede, voor wat bestraalde splijtstoffen betreft, een zo nauwkeurig mogelijke opgave van de activiteit der splijtstoffen, onder vermelding van de hoeveelheid der onderscheidene splijtstoffen, welke ten hoogste te eniger tijd in de inrichting aanwezig zal zijn;

    • c. een globale opgave van het totaal aantal personen, dat bij normaal bedrijf in de inrichting werkzaam zal zijn, alsmede een opgave van het aantal leden van het personeel, dat rechtstreeks bij de opslag van splijtstoffen betrokken zal zijn, en van de onderlinge taakverdeling tussen die personeelsleden, zomede - voor wat betreft het toezichthoudend personeel - van de gronden, waarop zij geacht kunnen worden voldoende deskundigheid voor het verrichten van hun taak te bezitten;

    • d. een veiligheidsrapport als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder h;

    • e. een opgave van de verzekering of andere financiële zekerheid als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder i.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een aanvraag om een vergunning voor het in werking brengen of in werking houden van een inrichting als in dat lid bedoeld.

Artikel 9

  • 1 De aanvraag om een vergunning voor het oprichten van een inrichting, waarin onbestraalde splijtstoffen, welke geen plutonium of verrijkt uranium bevatten, kunnen worden vervaardigd, bewerkt of verwerkt, dient in het bijzonder te bevatten:

    • a. een opgave en beschrijving van de plaats, waar de inrichting zal worden gevestigd;

    • b. een beschrijving van de inrichting;

    • c. een opgave van de chemische en fysische toestand, de vorm en het gehalte der splijtstoffen, onder vermelding van de hoeveelheid der onderscheidene splijtstoffen, welke ten hoogste te eniger tijd in de inrichting aanwezig zal zijn;

    • d. een opgave van het aantal personeelsleden, dat verantwoordelijk zal zijn voor het op deskundige wijze vervaardigen, bewerken, of verwerken van splijtstoffen, met vermelding van de gronden, waarop zij geacht kunnen worden voldoende deskundigheid te bezitten;

    • e. een beschrijving van de maatregelen, welke door of vanwege de aanvrager zullen worden getroffen ter bescherming van mensen, dieren, planten en goederen, waaronder begrepen de maatregelen ter voorkoming van gevaar, schade of hinder buiten de inrichting.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een aanvraag om een vergunning voor het in werking brengen of in werking houden van een inrichting als in dat lid bedoeld.

Artikel 11

De aanvraag om een vergunning voor het wijzigen van een inrichting als bedoeld in artikel 6, 7, 8 of 9 dient in het bijzonder te bevatten:

  • a. een opgave van de vergunning, krachtens welke de betrokken inrichting is opgericht dan wel in werking gebracht of gehouden;

  • b. een beschrijving van de voorgenomen wijziging;

  • c. indien de aanvraag betrekking heeft op een inrichting als bedoeld in artikel 6, 7 of 8 en de voorgenomen wijziging van invloed is op een of meer gegevens, vermeld in het ter verkrijging van de onder a bedoelde vergunning overgelegde veiligheidsrapport, een desbetreffende aanvulling van dat rapport.

Artikel 11a

In gevallen waarin de vergunning betrekking heeft op het oprichten of wijzigen van een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet, dat tevens is aan te merken als bouwen in de zin van de Woningwet, verstrekt de aanvrager:

  • a. indien de aanvraag om bouwvergunning voor dat bouwen tegelijk met de aanvraag om de vergunning krachtens deze wet is ingediend, een afschrift van die aanvraag om bouwvergunning bij zijn aanvraag;

  • b. indien de aanvraag om bouwvergunning voor dat bouwen niet tegelijk met de aanvraag om de vergunning krachtens deze wet wordt ingediend, een afschrift van de aanvraag om bouwvergunning aan het bevoegd gezag gelijktijdig met de indiening van die aanvraag.

§ 4. Aanvragen om een vergunning ten aanzien van een uitrusting als bedoeld in artikel 15, onder c, van de wet

Artikel 12

  • 1 De aanvraag om een vergunning voor het aanbrengen in een vaartuig van een uitrusting, geschikt om dat vaartuig door middel van kernenergie voort te bewegen en bestemd om op het grondgebied van Nederland in werking te worden gebracht of gehouden, dient in het bijzonder te bevatten:

    • a. een opgave van de plaats, waar de uitrusting in het vaartuig zal worden aangebracht;

    • b. indien de plaats, waar de uitrusting voor de eerste maal ter beproeving in werking zal worden gebracht, binnen Nederland is gelegen, een opgave en beschrijving van die plaats, onder vermelding van alle ter zake doende omstandigheden van geografische, geologische, klimatologische en andere aard, zomede een opgave van de havens, waar het vaartuig bij verblijf in Nederland ligplaats zal hebben;

    • c. een beschrijving van de uitrusting met inbegrip van de daarbij te bezigen installaties, alsmede van de werking van die uitrusting en installaties, met opgave van de leveranciers van die onderdelen, welke voor de beoordeling van de veiligheid van belang zijn, en onder vermelding van het hoogste vermogen, waarop de uitrusting zal werken;

    • d. een opgave van de chemische en fysische toestand, de vorm, het gehalte en de verrijkingsgraad der splijtstoffen, welke in de uitrusting zullen worden gebruikt, onder vermelding van de hoeveelheid der onderscheidene splijtstoffen, welke ten hoogste te eniger tijd in de uitrusting aanwezig zal zijn;

    • e. een beschrijving van de wijze, waarop de onder d bedoelde splijtstoffen in de uitrusting zullen worden gebruikt, en van de wijze, waarop de splijtstoffen voor en na het gebruik zullen worden bewaard;

    • f. een globale opgave van het totaal aantal personen, dat bij normaal bedrijf als bemanning en passagiers op het vaartuig aanwezig zal zijn, alsmede een opgave van het aantal deskundige en andere leden der bemanning, dat rechtstreeks bij het in werking brengen en in werking houden van de uitrusting betrokken zal zijn, en van de onderlinge taakverdeling tussen die bemanningsleden, zomede - voor wat betreft toezichthoudend personeel - van de gronden, waarop zij geacht kunnen worden voldoende deskundigheid voor het verrichten van hun taak te bezitten;

    • g. een beschrijving van de wijze, waarop de aanvrager voornemens is zich na gebruik te ontdoen van de onder d bedoelde splijtstoffen;

    • h. een beschrijving van de wijze, waarop de aanvrager voornemens is zich te ontdoen van radioactieve stoffen, welke tijdens het gebruik van de onder d bedoelde splijtstoffen zullen ontstaan;

    • i. een beschrijving van het vaartuig, onder vermelding van zodanige gegevens als nodig zijn om het gevaar, dat de uitrusting voor mensen, dieren, planten en goederen teweeg kan brengen, te kunnen beoordelen;

    • j. een beschrijving van de maatregelen, welke door of vanwege de aanvrager zullen worden getroffen ter bescherming van mensen, dieren, planten en goederen, waaronder begrepen de maatregelen ter voorkoming van gevaar of schade buiten het vaartuig, tijdens normaal bedrijf, en ter bescherming van mensen, dieren, planten en goederen tegen gevaren, voortvloeiende uit de in die beschrijving te vermelden ongevallen, welke redelijkerwijs mogelijk zijn te achten en besmetting van de omgeving teweeg kunnen brengen (veiligheidsrapport);

    • k. een opgave van de verzekering of andere financiële zekerheid, welke de aanvrager ter voldoening aan de wet van 24 oktober 1973, houdende regelen inzake wettelijke aansprakelijkheid van exploitanten van nucleaire schepen (Stb. 536), zal hebben en in stand houden, onder vermelding van alle ter zake doende gegevens.

  • 2 Behoudens in het geval in het vijfde lid voorzien, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing op een aanvraag om een vergunning voor het aangebracht houden dan wel in werking brengen of in werking houden van een uitrusting als in dat lid bedoeld.

  • 3 De aanvraag om een vergunning voor het in een Nederlands vaartuig aanbrengen of aangebracht houden dan wel in werking brengen of in werking houden van een uitrusting, geschikt om dat vaartuig door middel van kernenergie voort te bewegen, doch niet bestemd om op het grondgebied van Nederland in werking te worden gebracht of gehouden, dient, behoudens in het geval in het vierde lid voorzien, in het bijzonder de gegevens te bevatten, bedoeld in het eerste lid, onder c-k, zomede de mededeling, dat de uitrusting niet bestemd is om op het grondgebied van Nederland in werking te worden gebracht of gehouden, en, indien het betreft een vergunning voor het aanbrengen van een uitrusting, een opgave van de plaats, waar de uitrusting in het vaartuig zal worden aangebracht.

  • 4 Ingeval ten aanzien van een vaartuig een certificaat en een veiligheidsdossier kunnen worden overgelegd als bedoeld in de voorschriften 10 en 7 van hoofdstuk VIII van de Voorschriften, gehecht aan het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee 1960 (Trb. 1961, 83 en 84), dient een aanvraag om een vergunning als bedoeld in het tweede of derde lid in het bijzonder te bevatten:

    • a. het betrokken certificaat;

    • b. het betrokken veiligheidsdossier;

    • c. een opgave van de havens, waar het betrokken vaartuig bij verblijf in Nederland ligplaats zal hebben dan wel, ingeval de aanvraag betrekking heeft op een in een Nederlands vaartuig aangebrachte uitrusting als bedoeld in het derde lid, de mededeling, dat de uitrusting niet bestemd is op het grondgebied van Nederland in werking te worden gebracht of gehouden;

    • d. een opgave als bedoeld in het eerste lid, onder k.

Artikel 13

De aanvraag om een vergunning voor het wijzigen van een uitrusting als bedoeld in artikel 12, eerste lid, of van een in een Nederlands vaartuig aangebrachte uitrusting als bedoeld in artikel 12, derde lid, dient in het bijzonder te bevatten:

  • a. een opgave van de vergunning, krachtens welke de uitrusting in het betrokken vaartuig is aangebracht of aangebracht wordt gehouden;

  • b. een beschrijving van de voorgenomen wijziging;

  • c. een opgave van de plaats, waar de uitrusting zal worden gewijzigd;

  • d. indien de plaats, waar de uitrusting nadat deze is gewijzigd voor de eerste maal ter beproeving in werking zal worden gebracht, binnen Nederland is gelegen, een opgave en beschrijving van die plaats, onder vermelding van alle terzake doende omstandigheden van geografische, geologische, klimatologische en andere aard;

  • e. indien de voorgenomen wijziging van invloed is op een of meer gegevens, vermeld in het ter verkrijging van de onder a bedoelde vergunning overgelegde veiligheidsrapport of veiligheidsdossier, een desbetreffende aanvulling van dat rapport of dossier.

Artikel 14

  • 1 De aanvraag om een vergunning voor het in een niet-Nederlands vaartuig aanbrengen onderscheidenlijk aangebracht houden van een uitrusting, geschikt om dat vaartuig door middel van kernenergie voort te bewegen, doch niet bestemd om op het grondgebied van Nederland in werking te worden gebracht of gehouden, dient in het bijzonder te bevatten de mededeling, dat de uitrusting niet bestemd is om op het grondgebied van Nederland in werking te worden gebracht of gehouden, zomede een opgave van de plaats, waar de uitrusting in het vaartuig zal worden aangebracht, onderscheidenlijk van de havens, waar het betrokken vaartuig bij verblijf in Nederland ligplaats zal hebben, dan wel, indien geen havens in Nederland zullen worden aangedaan, van de route, welke het vaartuig door de Nederlandse wateren zal volgen.

  • 2 De aanvraag om een vergunning voor het wijzigen van een in een niet-Nederlands vaartuig aangebrachte uitrusting als bedoeld in het eerste lid dient in het bijzonder te bevatten:

    • a. een opgave van de vergunning, krachtens welke de uitrusting in het betrokken vaartuig is aangebracht of aangebracht wordt gehouden;

    • b. een opgave van de plaats, waar de uitrusting zal worden gewijzigd.

Hoofdstuk III. Bepalingen betreffende beschikkingen ter zake van vergunningen als bedoeld in hoofdstuk II

§ 1. Beschikkingen met betrekking tot de totstandkoming waarvan de paragrafen 3.5.2 tot en met 3.5.5 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is

Artikel 15

Bij de totstandkoming van beschikkingen met betrekking waartoe op grond van artikel 17 of20, eerste lid, van de wet de paragrafen 3.5.2 tot en met 3.5.5 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is, worden overeenkomstig die wet - anders dan als adviseurs - betrokken:

  • a. in gevallen waarin de beschikking een inrichting als bedoeld in artikel 6, 7 of8 betreft: de besturen van de provincie en de gemeente waar de inrichting geheel of in hoofdzaak is of zal zijn gelegen, de besturen van de provincies en gemeenten welker gebied is gelegen op minder dan 10 kilometer van de plaats waar de inrichting gelegen is of zal zijn, alsmede de organen die belast zijn met het kwalitatieve beheer van oppervlaktewateren die gelegen zijn op minder dan 10 kilometer van de plaats waar de inrichting gelegen is of zal zijn;

  • b. in gevallen waarin de beschikking een inrichting als bedoeld in artikel 9 betreft: het bestuur van de gemeente of gemeenten, waar de inrichting gelegen is of zal zijn;

  • c. in gevallen waarin de beschikking een uitrusting als bedoeld in artikel 12, eerste lid, betreft: de besturen van de provincie en gemeente waar de plaats is gelegen waar de uitrusting ter beproeving in werking zal worden gebracht, en van de provincies en gemeenten waar de havens gelegen zijn, waar het betrokken vaartuig bij verblijf in Nederland ligplaats zal hebben, de besturen van de provincies en gemeenten welker gebied gelegen is op minder dan twee kilometer van bovenbedoelde plaats of havens, alsmede de organen die belast zijn met het kwalitatieve beheer van oppervlaktewateren die op minder dan twee kilometer afstand van bovenbedoelde plaats of havens gelegen zijn.

§ 2. Beschikkingen met betrekking tot de totstandkoming waarvan de paragrafen 3.5.2 tot en met 3.5.5 van de Algemene wet bestuursrecht alsmede afdeling 13.2 van de Wet milieubeheer niet van toepassing zijn

Artikel 16

De paragrafen 3.5.2 tot en met 3.5.5 van de Algemene wet bestuursrecht alsmede afdeling 13.2 van de Wet milieubeheer zijn niet van toepassing met betrekking tot de totstandkoming van beschikkingen ter zake van het voorhanden hebben of het zich ontdoen van splijtstoffen:

  • a. indien het betreft plutonium met een maximale activiteit van 37 gigabecquerel (1 curie), mits dit plutonium op zodanige wijze is opgenomen in een omhulsel dat daardoor redelijkerwijze voldoende weerstand wordt geboden om elke verspreiding van of besmetting met dit plutonium te voorkomen;

  • b. indien het betreft verarmd uranium, natuurlijk uranium of natuurlijk thorium.

Artikel 17

Van een beschikking met betrekking tot de totstandkoming waarvan deparagrafen 3.5.2 tot en met 3.5.5 van de Algemene wet bestuursrecht alsmede afdeling 13.2 van de Wet milieubeheer niet van toepassing zijn, wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

§ 3. Weigering van vergunningen

Artikel 18

Onze Ministers weigeren een vergunning als bedoeld in artikel 15 van de wet in ieder geval, voor zover blijkens de toetsing aan de in artikel 15b van de wet bedoelde belangen het nut van de desbetreffende handelingen niet opweegt tegen de nadelige gevolgen van blootstelling aan ioniserende straling.

Hoofdstuk IIIa. Algemene regels

Artikel 19

Het bij of krachtens de artikelen 1, derde lid, 3, 4, eerste, tweede, derde, zesde en zevende lid, 5, 6 tot en met 17, 20, 36, 38, 48 tot en met 64, 66, 71 tot en met 74, 76 tot en met 100, 112 tot en met 121, 123 en 124 van het Besluit stralingsbescherming bepaalde is, met uitzondering van hetgeen daarin is bepaald over toestellen en meldingen, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat

  • a. bij de overeenkomstige toepassing van artikel 113 in plaats van «Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer» wordt gelezen: «Onze Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Economische Zaken» en onderdeel d buiten beschouwing wordt gelaten;

  • b. bij de overeenkomstige toepassing van artikel 124 in plaats van «die van dit besluit afwijken» wordt gelezen: die van de van overeenkomstige toepassing verklaarde artikelen afwijken.

Hoofdstuk IV. Regelen betreffende aan een vergunning als bedoeld in artikel 15 van de wet te verbinden voorschriften

§ 1. Bescherming van mensen, dieren, planten en goederen

Artikel 31

  • 1 Aan een vergunning als bedoeld in artikel 15 van de wet worden met het oog op de bescherming van mensen, dieren, planten en goederen zodanige voorschriften verbonden, dat:

    • a. bestraling of besmetting van mensen, dieren, planten en goederen zoveel mogelijk wordt voorkomen;

    • b. in gevallen, waarin bestraling of besmetting onvermijdelijk is, deze zoveel mogelijk wordt beperkt;

    • c. in gevallen, waarin bestraling of besmetting onvermijdelijk is, het aantal aan ioniserende stralen blootgestelde personen, met vermijding van een ontoelaatbaar te achten bestraling of besmetting per persoon, zoveel mogelijk wordt beperkt.

  • 2 Tot de in het eerste lid bedoelde voorschriften behoren voorschriften om te verzekeren dat de gebruikte installatie en alles wat daartoe behoort in goede staat van onderhoud verkeert.

Artikel 33

Ter voorkoming van gevaar, schade of hinder buiten de inrichting kunnen aan een vergunning als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet ook andere voorschriften worden verbonden dan bedoeld in artikel 31, eerste lid.

Artikel 34

  • 1 Tot de in artikel 31, eerste lid, bedoelde voorschriften behoren, indien het betreft een vergunning als bedoeld in artikel 15, onder c, van de wet, een voorschrift omtrent de Nederlandse wateren, welke het vaartuig mag bevaren, en omtrent de havens, waar het vaartuig bij verblijf in Nederland ligplaats mag hebben.

  • 3 Tot de in artikel 31, eerste lid, bedoelde voorschriften kunnen, indien het betreft een vergunning als bedoeld in artikel 15, onder c, van de wet, niet zijnde een vergunning als bedoeld in artikel 14, behoren:

    • a. een voorschrift als bedoeld in artikel 33, derde lid;

    • b. het voorschrift, dat het betrokken vaartuig daarbij aangewezen Nederlandse wateren slechts mag bevaren en in daarbij aangewezen Nederlandse havens slechts ligplaats mag kiezen, indien tenminste een bij het voorschrift bepaalde tijd van tevoren van het voornemen daartoe mededeling is gedaan aan daarbij aangewezen autoriteiten;

    • c. het voorschrift, dat splijtstoffen in Nederland slechts in de uitrusting mogen worden aangebracht of uit de uitrusting mogen worden genomen op een door Onze Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen plaats;

    • d. het voorschrift, dat de uitrusting, na het inbrengen van splijtstoffen, in Nederland slechts ter beproeving in werking mag worden gebracht op een in het voorschrift of door Onze Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan te wijzen plaats.

§ 2. Veiligheid van de staat

Artikel 35

  • 1 Aan een vergunning als bedoeld in artikel 15 van de wet worden voorschriften met het oog op de veiligheid van de staat verbonden, indien de vergunning uitsluitend of mede betrekking heeft op het verrichten van handelingen:

    • a. met gebruikmaking van gegevens, hulpmiddelen of materialen dan wel van een inrichting of een uitrusting, ten aanzien waarvan naar het oordeel van Onze Ministers, in overeenstemming met Onze Ministers, wie het mede aangaat, het belang van de veiligheid van de staat het opleggen van een verplichting tot geheimhouding of een beperking ten aanzien van het gebruik vereist, of

    • b. waarbij onderzoekingen worden verricht of werkmethoden worden toegepast, ten aanzien waarvan naar het oordeel van Onze Ministers, in overeenstemming met Onze Ministers, wie het mede aangaat, het belang van de veiligheid van de staat het opleggen van een verplichting tot geheimhouding vereist, of

    • c. welke blijkens een verklaring van Onze Ministers, wie het mede aangaat, van vitaal belang zijn voor de militaire of civiele verdediging.

  • 2 Voorschriften als in het eerste lid bedoeld kunnen de verplichting inhouden:

    • a. ten aanzien van gegevens, hulpmiddelen, materialen, een inrichting of een uitrusting dan wel onderzoekingen of werkmethoden als in het eerste lid bedoeld de geheimhouding te verzekeren;

    • b. gegevens, hulpmiddelen of materialen dan wel een inrichting of uitrusting als in het eerste lid bedoeld met inachtneming van in het voorschrift aangegeven beperkingen te gebruiken;

    • c. terreinen, gebouwen en ruimten, waar handelingen als in het eerste lid bedoeld worden verricht dan wel gegevens, hulpmiddelen of materialen, met gebruikmaking waarvan zodanige handelingen worden verricht, worden bewaard, op een bij het voorschrift bepaalde wijze te beveiligen;

    • d. het gebruik van gegevens, hulpmiddelen of materialen dan wel van een inrichting of uitrusting als in het eerste lid bedoeld, alsmede het aanwenden van uit zodanig gebruik voortvloeiende kennis op een bij het voorschrift bepaalde wijze te regelen;

    • e. Onze Ministers of in het voorschrift aangewezen Nederlandse controle-organen tijdig in kennis te stellen van een voorgenomen vervanging van de met de leiding van de onderneming of instelling, waaraan de vergunning is verleend, belaste persoon of personen;

    • f. alle of bepaalde werkzaamheden uitsluitend te doen verrichten door personen, ten aanzien van wie Onze bij het voorschrift aangewezen Minister heeft verklaard, dat naar zijn oordeel voldoende waarborgen aanwezig kunnen worden geacht, dat zij de verplichting met betrekking tot de geheimhouding naar behoren zullen vervullen;

    • g. bij het voorschrift aangewezen organen, waaraan een taak is opgedragen terzake van de uitvoering van de wet, in het voorschrift omschreven inlichtingen te doen toekomen betreffende gegevens, hulpmiddelen of materialen, dan wel een inrichting of uitrusting als in het eerste lid bedoeld, alsmede een op het verstrekken van zodanige inlichtingen gerichte administratie te voeren, aan de hand waarvan de juistheid van de verstrekte inlichtingen op eenvoudige wijze kan worden aangetoond;

    • h. Onze bij het voorschrift aangewezen Minister of bij het voorschrift aangewezen Nederlandse controle-organen onverwijld in te lichten, indien ernstige inbreuken op de naleving van de met het oog op de veiligheid van de staat gegeven voorschriften dan wel spionage worden vermoed of ontdekt;

    • i. een aan de onderneming of instelling verbonden functionaris aan te wijzen, speciaal belast met het treffen van maatregelen ter uitvoering van de met het oog op de veiligheid van de staat aan de vergunning verbonden voorschriften, alsmede met het toezicht op de naleving van die maatregelen.

§ 3. Bewaring en bewaking van splijtstoffen en ertsen

Artikel 36

  • 1 Aan een vergunning als bedoeld in artikel 15 van de wet worden voorschriften met het oog op de bewaring en bewaking van splijtstoffen en ertsen verbonden, indien en voor zover zulks nodig is voor de bescherming van de in artikel 15b, eerste lid, van de wet, onder a, b, d of f bedoelde belangen.

  • 2 Voorschriften als bedoeld in het eerste lid kunnen de verplichting inhouden:

    • a. splijtstoffen of ertsen te bewaren op een zodanige bij het voorschrift aan te geven plaats en wijze, dat er geen stralings- of besmettingsgevaar voor mensen, dieren, planten of goederen kan optreden;

    • b. splijtstoffen of ertsen zodanig te bewaren, dat zij zo veel mogelijk zijn beveiligd tegen brand, diefstal of het op andere wijze verloren gaan;

    • c. terreinen, gebouwen en ruimten, waar splijtstoffen of ertsen worden bewaard, op een bij dat voorschrift aan te geven wijze te bewaken;

    • d. een of meer aan de onderneming of instelling verbonden functionarissen aan te wijzen, speciaal belast met het treffen van maatregelen ter uitvoering van de met het oog op de bewaring en bewaking aan de vergunning verbonden voorschriften, alsmede met het toezicht op de naleving van die maatregelen.

§ 4. Energievoorziening

Artikel 37

  • 1 Aan een vergunning als bedoeld in artikel 15, onder a, van de wet worden voorschriften met het oog op de energievoorziening verbonden, indien een geregelde voorziening met splijtstoffen of ertsen niet in voldoende mate is gewaarborgd.

  • 2 Voorschriften als bedoeld in het eerste lid kunnen de verplichting inhouden splijtstoffen of ertsen uitsluitend van bij het voorschrift aan te wijzen leveranciers te betrekken dan wel aan daarbij aan te wijzen afnemers te leveren.

Artikel 38

  • 1 Aan een vergunning als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet ten aanzien van een inrichting, bestemd voor de opwekking van thermische of elektrische energie voor de openbare energievoorziening, worden voorschriften met het oog op de energievoorziening verbonden, indien:

    • a. een geregelde voorziening van voor die inrichting vereiste splijtstoffen niet in voldoende mate is gewaarborgd, dan wel

    • b. het ononderbroken in bedrijf houden van de inrichting niet in voldoende mate is gewaarborgd.

  • 2 Voorschriften als bedoeld in het eerste lid, onder a, kunnen de verplichting inhouden tot het aanhouden van een voorraad splijtstoffen van bij het voorschrift te bepalen aard en samenstelling, in een daarbij te bepalen omvang, gedurende daarbij te bepalen tijdvakken.

  • 3 Voorschriften als bedoeld in het eerste lid, onder b, kunnen de verplichting inhouden om de inrichting op een landelijk koppelnet te doen aansluiten dan wel op een andere wijze te beschikken over een zodanig reservevermogen, dat de energievoorziening gedurende een bij het voorschrift te bepalen tijdvak is gewaarborgd.

§ 5. Het zeker stellen van de betaling van de vergoeding, aan derden toekomend voor schade of letsel, hun toegebracht

Artikel 39

Aan een vergunning als bedoeld in artikel 15, onder b of c, van de wet, welke uitsluitend of mede betrekking heeft op een inrichting of uitrusting, waarop de Wet aansprakelijkheid kernongevallen dan wel de wet van 24 oktober 1973, houdende regelen inzake wettelijke aansprakelijkheid van exploitanten van nucleaire schepen (Stb. 536), van toepassing is, wordt met het oog op het zeker stellen van de betaling van de vergoeding, aan derden toekomend voor schade of letsel, hun toegebracht, het voorschrift verbonden tot het hebben en in stand houden van een zodanige verzekering of andere financiële zekerheid als waartoe de houder van de vergunning ingevolge die wettelijke regeling gehouden is.

§ 6. Nakoming van internationale verplichtingen

Artikel 40

  • 1 Aan een vergunning als bedoeld in artikel 15 van de wet worden voorschriften met het oog op de nakoming van internationale verplichtingen verbonden, indien die vergunning uitsluitend of mede strekt tot het verrichten van handelingen met gebruikmaking van gegevens, hulpmiddelen of materialen dan wel van een inrichting of uitrusting ten aanzien waarvan internationale overeenkomsten of besluiten van volkenrechtelijke organisaties, welke voor Nederland verbindend zijn en geheel of gedeeltelijk betrekking hebben op het gebied van de kernenergie of van de ioniserende straling, de staat verplichtingen opleggen.

  • 2 Voorschriften als in het eerste lid bedoeld kunnen de verplichting inhouden:

    • a. ten aanzien van gegevens, hulpmiddelen of materialen dan wel een inrichting of uitrusting als in het eerste lid bedoeld de geheimhouding te verzekeren of deze met inachtneming van in het voorschrift aangegeven beperkingen te gebruiken;

    • b. aan bij het voorschrift aangewezen organen, waaraan een taak is opgedragen ter zake van de uitvoering van de in het eerste lid bedoelde overeenkomsten of besluiten, in het voorschrift omschreven inlichtingen te doen toekomen betreffende gegevens, hulpmiddelen of materialen dan wel een inrichting of uitrusting als in het eerste lid bedoeld, alsmede een op het verstrekken van zodanige inlichtingen gerichte administratie te voeren, aan de hand waarvan de juistheid van de verstrekte inlichtingen op eenvoudige wijze kan worden aangetoond.

Hoofdstuk V. Vrijstellingen van het in artikel 15 van de wet vervatte verbod

§ 1. Splijtstoffen en ertsen

Artikel 41

  • 1 Het in artikel 15, onder a, van de wet vervatte verbod geldt niet voor het voorhanden hebben in een inrichting van onbestraalde splijtstoffen, welke uitsluitend natuurlijk of verarmd uranium tot ten hoogste 100 gram van elk dezer elementen en geen plutonium bevatten.

  • 2 Het in artikel 15, onder a, van de wet vervatte verbod geldt voorts niet voor het voorhanden hebben van onbestraalde splijtstoffen, welke uitsluitend natuurlijk thorium in de vorm van gloeikousen bevatten.

  • 3 Het eerste lid geldt niet, indien de splijtstoffen, behalve uranium en de natuurlijke vervalprodukten daarvan, nog andere radioactieve nucliden bevatten en uit dien hoofde, bij overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 25 van het Besluit stralingsbescherming, daarvoor het in dat artikel bedoelde verbod zou gelden.

Artikel 42

Het in artikel 15, onder a, van de wet vervatte verbod geldt niet voor het voorhanden hebben van:

  • a. ertsen, indien zij verpakt zijn in waterdichte metalen vaten;

  • b. niet of op andere wijze dan onder a bedoeld verpakte ertsen, indien de specifieke activiteit van de betrokken ertsen niet meer bedraagt dan 500 becquerel per gram;

  • c. ertsen, die uitsluitend voorhanden worden gehouden voor onderwijs- of tentoonstellingsdoeleinden.

Artikel 43

  • 1 Het in artikel 15, onder a, van de wet vervatte verbod geldt niet voor het zich ontdoen van:

    • a. splijtstoffen in de gevallen, waarin deze overeenkomstig artikel 41 zonder vergunning voorhanden worden gehouden;

    • b. ertsen, waarvan de specifieke activiteit niet meer bedraagt dan 500 becquerel per gram;

    • c. splijtstoffen of ertsen, voor zover dit geschiedt door afgifte aan een persoon, die krachtens de wet bevoegd is die stoffen voorhanden te hebben, dan wel aan een persoon, die krachtens de wet bevoegd is die stoffen te vervoeren, en de stoffen bestemd zijn voor een persoon, die krachtens de Nederlandse, Belgische of Luxemburgse wet bevoegd is die stoffen voorhanden te hebben, of voor een persoon in een ander land dan Nederland, België of Luxemburg;

    • d. splijtstoffen of ertsen bevattende afvalstoffen door afgifte aan een door Onze Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid erkende ophaaldienst voor radioactieve afvalstoffen.

  • 2 Het eerste lid, onder a, is niet van toepassing ten aanzien van het zich ontdoen van splijtstoffen door lozing in lucht of water indien:

    • a. bij lozing in lucht de concentratie van de betrokken splijtstoffen bij het verlaten van het lozingskanaal hoger is dan 0,05 becquerel per kubieke meter;

    • b. bij lozing in water de concentratie van uranium onderscheidenlijk thorium bevattende splijtstoffen bij het verlaten van het lozingskanaal hoger is dan 500 becquerel onderscheidenlijk 50 becquerel per liter.

  • 3 Degene, die zich in een geval als in het eerste lid bedoeld van splijtstoffen of ertsen ontdoet door afgifte ten vervoer, dient ervoor zorg te dragen, dat aan de voor het betrokken vervoer geldende voorschriften met betrekking tot de verpakking en de daarop aan te brengen opschriften en gevaarsetiketten wordt voldaan.

§ 2. Inrichtingen

Artikel 44

Het in artikel 15, onder b, van de wet vervatte verbod geldt niet voor het oprichten, in werking brengen, in werking houden of wijzigen van een inrichting, waarin splijtstoffen kunnen worden vervaardigd, bewerkt of verwerkt, dan wel splijtstoffen worden opgeslagen, in het geval, dat die inrichting niet is bestemd en niet wordt gebruikt voor een met de splijtstoffenkringloop verband houdend vervaardigingsproces of voor het voorhanden hebben van andere dan onbestraalde splijtstoffen en:

  • a. de voorhanden splijtstoffen geen plutonium of verrijkt uranium bevatten, dan wel

  • b. de grootste hoeveelheid splijtstoffen, die te eniger tijd in de inrichting voorhanden wordt gehouden, niet meer bevat dan 375 gram plutonium-239, plutonium-241 of uranium-233, dan wel niet meer dan 600 gram uranium-235, met dien verstande, dat bij aanwezigheid van meer dan een van deze nucliden de som van de breuken, verkregen door het aantal grammen van ieder dier nucliden te delen door de voor dat nuclide hiervoor vastgestelde maximale hoeveelheid, niet groter mag zijn dan 1.

Hoofdstuk VI. Slotbepalingen

Artikel 45

  • 1 Dit besluit kan worden aangehaald als: Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen.

  • 2 Het treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip.

Onze Ministers van Economische Zaken en van Sociale Zaken en Volksgezondheid zijn belast met de uitvoering van dit besluit, dat met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.

Soestdijk , 4 september 1969

JULIANA.

De Minister van Economische Zaken,

L. DE BLOCK.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Volksgezondheid,

R. J. H. KRUISINGA.

Uitgegeven de negende oktober 1969.

De Minister van Justitie,

C. H. F. POLAK.