Stb. 2003, 528, datum inwerkingtreding 01-03-2004, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2003.
1 De deelnemingsvrijstelling vindt geen toepassing ten aanzien van een verlies op een
deelneming dat tot uitdrukking komt nadat het lichaam waarin de belastingplichtige
deelneemt is ontbonden (liquidatieverlies). Ten aanzien van een deelneming in een
buiten Nederland gevestigd lichaam wordt een liquidatieverlies slechts in aanmerking
genomen, indien de belastingplichtige gedurende de in het derde lid, onderdeel a,
bedoelde jaren voor ten minste een vierde gedeelte belang heeft in dat lichaam.
2 Het liquidatieverlies wordt gesteld op het bedrag waarmede het door de belastingplichtige
voor de deelneming opgeofferde bedrag het totaal van de liquidatie-uitkeringen overtreft.
Onder het voor de deelneming opgeofferde bedrag worden mede begrepen:
-
a. de bedragen die met betrekking tot vorderingen op die deelneming ingevolge artikel
13b of 13ba tot de winst zijn gerekend;
-
b. de positieve voordelen uit hoofde van die deelneming waarop de deelnemingsvrijstelling
op grond van artikel 13c of artikel 13h geen toepassing heeft gevonden;
-
c. de waardeveranderingen van een met de deelneming verband houdende verplichting als
bedoeld in artikel 13, eerste lid, tweede volzin, alsmede aanpassingen van de prijs
waartegen de deelneming is verkregen als bedoeld in artikel 13, eerste lid, derde
volzin;
-
d. het voor een schuldvordering die ingevolge artikel 13, derde lid, onder een deelneming
wordt begrepen, opgeofferde bedrag, verminderd met het bedrag van afwaarderingen van
de schuldvordering ten laste van in Nederland belastbare winst van de belastingplichtige,
vermeerderd met de bedragen die met betrekking tot deze schuldvordering ingevolge
artikel 13bb tot de winst zijn gerekend.
3 Tot het totaal van de liquidatie-uitkeringen worden ten minste gerekend de positieve
voordelen uit hoofde van de deelneming welke zijn genoten in:
-
a. het jaar waarin het ontbonden lichaam zijn onderneming geheel of nagenoeg geheel heeft
gestaakt, in de vijf daaraan voorafgaande jaren en in de daaropvolgende jaren;
-
b. het zesde tot en met het tiende jaar voorafgaande aan dat waarin het ontbonden lichaam
zijn onderneming geheel of nagenoeg geheel heeft gestaakt ingeval over het desbetreffende
jaar dat lichaam volgens zijn jaarrekening - opgemaakt volgens de bepalingen van titel
9, boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel, ten aanzien van een deelneming in een
buiten Nederland gevestigd lichaam, volgens soortgelijke buitenlandse wettelijke regelingen
- verlies heeft geleden.
4 Indien, onmiddellijk of middellijk, tot het vermogen van het ontbonden lichaam een
deelneming heeft behoord die deel uitmaakt van de liquidatie-uitkering of die is vervreemd
en die in waarde is gedaald sedert de verkrijging van de deelneming in het ontbonden
lichaam, wordt het liquidatieverlies slechts in aanmerking genomen voor zover dit
verlies het bedrag van die waardedaling te boven gaat. Indien, onmiddellijk of middellijk,
tot het vermogen van het ontbonden lichaam tevens een deelneming heeft behoord die
sedertdien in waarde is gestegen, is de vorige volzin slechts van toepassing voor
zover de aldaar bedoelde waardedaling deze waardestijging te boven gaat. Waardedalingen
en waardestijgingen welke zowel onmiddellijk als middellijk tot uiting komen worden
uitsluitend in aanmerking genomen voor zover zij onmiddellijk tot uiting komen. Indien,
onmiddellijk of middellijk, tot het vermogen van het ontbonden lichaam een deelneming
heeft behoord welke was verkregen van een verbonden lichaam, wordt het liquidatieverlies
voor zover dit is toe te rekenen aan een daling van de waarde van die deelneming,
slechts in aanmerking genomen voor zover dit toe te rekenen gedeelte niet uitgaat
boven het liquidatieverlies dat bij het ontbonden lichaam met betrekking tot die deelneming
in aanmerking is genomen.
5 Indien, onmiddellijk of middellijk, tot het vermogen van het ontbonden lichaam een
deelneming heeft behoord in een lichaam dat inmiddels is ontbonden en ter zake waarvan
ingevolge het eerste lid, tweede volzin, dan wel het negende lid, geen liquidatieverlies
in aanmerking is genomen, of niet in aanmerking zou zijn genomen indien die deelneming
door een in Nederland gevestigd lichaam zou zijn gehouden, wordt het liquidatieverlies
slechts in aanmerking genomen voor zover dit verlies uitgaat boven het liquidatieverlies
met betrekking tot de deelneming in dat eerder ontbonden lichaam.
6 Indien een deelneming is verkregen van een verbonden lichaam wordt het opgeofferde
bedrag ten tijde van de verkrijging niet hoger gesteld dan het bedrag hetwelk dat
lichaam voor die deelneming heeft opgeofferd. Indien zulk een deelneming is verkregen
in het kader van de ontbinding van het verbonden lichaam en ter zake van die deelneming
het vierde lid, eerste volzin, toepassing heeft gevonden, wordt het opgeofferde bedrag
vermeerderd met de aldaar bedoelde waardedaling tot ten hoogste het door het ontbonden
lichaam voor die deelneming opgeofferde bedrag. Indien een storting op aandelen of
bewijzen van deelgerechtigdheid bestaat uit aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid
in een verbonden lichaam, wordt het opgeofferde bedrag ten tijde van de storting niet
hoger gesteld dan op het bedrag dat is opgeofferd voor de aandelen of bewijzen van
deelgerechtigdheid die als storting dienen.
7 Indien aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid door middel van aandelenruil worden
verkregen van een niet in Nederland gevestigd verbonden lichaam en deze aandelen of
bewijzen van deelgerechtigdheid op het tijdstip van de ruil of enig tijdstip daarna
tot een deelneming gaan behoren, wordt voor de bepaling van het opgeofferde bedrag
de verkrijgingsprijs niet hoger gesteld dan het bedrag hetwelk dat lichaam voor die
aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid heeft opgeofferd.
8 Ingeval de deelneming als dochtermaatschappij met de belastingplichtige deel uitmaakt
van een fiscale eenheid als bedoeld in artikel 15, eerste lid, wordt op het tijdstip
waarop die eenheid ten aanzien van die dochtermaatschappij wordt beëindigd het door
de belastingplichtige voor die dochtermaatschappij opgeofferde bedrag gesteld op het
vanaf dat tijdstip voor de heffing van de vennootschapsbelasting in aanmerking te
nemen eigen vermogen van die dochtermaatschappij nadat dit is verminderd met de toelaatbare
reserves.
9 Het liquidatieverlies wordt eerst op het tijdstip waarop de vereffening is voltooid
in aanmerking genomen, mits:
-
a. geen recht geldt op enigerlei tegemoetkoming bij de belastingheffing ter zake van
verliezen die bij het ontbonden lichaam onverrekend zijn gebleven, anders dan op de
voet van dit artikel of artikel 13e, voor:
-
1°. de belastingplichtige, of een met hem verbonden lichaam;
-
2°. het lichaam dat of de persoon die de onderneming geheel of gedeeltelijk voortzet,
of een met dat lichaam verbonden lichaam;
-
b. de onderneming van het ontbonden lichaam:
-
1°. geheel is gestaakt, dan wel
-
2°. geheel of gedeeltelijk is voortgezet uitsluitend door een ander dan de belastingplichtige
of een met hem verbonden lichaam;
-
c. de omvang van het liquidatieverlies is gebleken en tevens blijkt dat is voldaan aan
het bepaalde in de onderdelen a, 1°, en b.
10 Het in een jaar ter zake van een deelneming opgeofferde bedrag wordt op een bij de
aangifte gedaan verzoek door de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking vastgesteld.
Indien het opgeofferde bedrag tot een onjuist bedrag is vastgesteld, kan de inspecteur
de beschikking bij voor bezwaar vatbare beschikking herzien. De bevoegdheid tot herziening
vervalt door verloop van vijf jaren na de vaststelling van de beschikking.
11 Indien de onderneming van het ontbonden lichaam geheel of gedeeltelijk wordt voortgezet
door de belastingplichtige of door een met hem verbonden lichaam wordt het liquidatieverlies
op verzoek van de belastingplichtige bij voor bezwaar vatbare beschikking van de inspecteur
vastgesteld. Artikel 20b, derde lid is van overeenkomstige toepassing.