Wet op de vennootschapsbelasting 1969

Geraadpleegd op 05-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 19-07-2002 en zichtdatum 30-11-2024.
Geldend van 16-07-2002 t/m 28-08-2002

Wet van 8 oktober 1969, houdende vervanging van het Besluit op de Vennootschapsbelasting 1942 door een nieuwe wettelijke regeling

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is het Besluit op de Vennootschapsbelasting 1942 door een meer overzichtelijke en op verschillende punten herziene wettelijke regeling te vervangen en in samenhang daarmede het Besluit op de Commissarissenbelasting 1941 te doen vervallen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Belastingplicht

Artikel 1

Onder de naam 'vennootschapsbelasting' wordt een directe belasting geheven van de lichamen vermeld in de artikelen 2 en 3.

Artikel 2

  • 1 Als binnenlandse belastingplichtigen zijn aan de belasting onderworpen de in Nederland gevestigde:

    • a. naamloze vennootschappen, besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, open commanditaire vennootschappen en andere vennootschappen welker kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld;

    • b. coöperaties en verenigingen op coöperatieve grondslag;

    • c. onderlinge waarborgmaatschappijen en verenigingen welke op onderlinge grondslag als verzekeraar of kredietinstelling optreden;

    • d. hiervoor niet genoemde verenigingen en andere dan publiekrechtelijke rechtspersonen, indien en voor zover zij een onderneming drijven;

    • e. fondsen voor gemene rekening;

    • f. in het derde lid vermelde ondernemingen van publiekrechtelijke rechtspersonen.

  • 2 Onder een fonds voor gemene rekening wordt verstaan een fonds ter verkrijging van voordelen voor de deelgerechtigden door het voor gemene rekening beleggen of anderszins aanwenden van gelden, mits van de deelgerechtigdheid in het fonds blijkt uit verhandelbare bewijzen van deelgerechtigdheid. Een fonds voor gemene rekening wordt als onderneming aangemerkt. De bewijzen van deelgerechtigdheid worden als verhandelbaar aangemerkt indien voor vervreemding niet de toestemming van alle deelgerechtigden is vereist, met dien verstande dat ingeval vervreemding uitsluitend kan plaatsvinden aan het fonds voor gemene rekening of aan bloed- en aanverwanten in de rechte linie de bewijzen niet als verhandelbaar worden aangemerkt.

  • 3 Als ondernemingen als bedoeld zijn in het eerste lid, letter f, worden aangemerkt:

    • 1°. landbouwbedrijven;

    • 2°. nijverheidsbedrijven met uitzondering van die welke uitsluitend of nagenoeg uitsluitend water leveren;

    • 3°. mijnbouwbedrijven;

    • 4°. handelsbedrijven welke niet uitsluitend of nagenoeg uitsluitend de handel in onroerende zaken of daarop betrekking hebbende rechten tot voorwerp hebben;

    • 5°. vervoersbedrijven met uitzondering van bedrijven welke uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het vervoer van personen binnen de grenzen van een gemeente tot voorwerp hebben;

    • 6°. bouwkassen.

Onder nijverheidsbedrijven worden mede begrepen bedrijven die gas, elektriciteit of warmte produceren, transporteren of leveren alsmede bedrijven die netten of leidingen aanleggen of beheren ten behoeve van het transport van gas, elektriciteit of warmte.

  • 5 De lichamen, vermeld in het eerste lid, letters a, b en c, worden geacht hun onderneming te drijven met behulp van hun gehele vermogen.

  • 6 Voor de toepassing van deze wet wordt het bestaan van een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid steeds aangenomen, zodra en zolang een onderneming als behorende aan een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid in het handelsregister staat ingeschreven.

  • 7 Lichamen waarvan uitsluitend Nederlandse publiekrechtelijke rechtspersonen onmiddellijk of middellijk aandeelhouders, deelnemers of leden zijn, alsmede lichamen waarvan de bestuurders uitsluitend door Nederlandse publiekrechtelijke rechtspersonen onmiddellijk of middellijk worden benoemd en ontslagen en welker vermogen bij liquidatie uitsluitend ter beschikking van Nederlandse publiekrechtelijke rechtspersonen komt, zijn slechts aan de belasting onderworpen, voorzover zij een bedrijf uitoefenen als bedoeld is in het derde lid. Het bepaalde in de vorige volzin is niet van toepassing ten aanzien van:

    • a. het Nederlands Meetinstituut NV;

    • b. de N.V. Nederlands Inkoopcentrum (NIC);

    • c. de Stichting Exploitatie Nederlandse Staatsloterij;

    • d. De Nederlandse Munt N.V.;

    • e. lichamen waarin een rechtspersoon, aan wie een distributiebedrijf toebehoort in de zin van de Wet energiedistributie, een belang heeft, alsmede lichamen die met een zodanige rechtspersoon in een groep zijn verbonden in de zin van artikel 24b van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, welke lichamen activiteiten verrichten die eerstgenoemde rechtspersoon ingevolge artikel 12, eerste lid, van de Wet energiedistributie niet zelf mag verrichten, tenzij die lichamen uitsluitend of nagenoeg uitsluitend water leveren;

    • f. lichamen die een bedrijf uitoefenen als bedoeld in het derde lid, tweede volzin, met uitzondering van lichamen die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend water leveren;

    • g. NOB Holding N.V.;

    • h. B.V. Weerbureau HWS;

    • i. de N.V. Luchthaven Schiphol;

    • j. de N.V. KLIQ;

    alsmede de lichamen waarin deze rechtspersonen een belang hebben en de lichamen waarvan deze rechtspersonen een bestuurder kunnen benoemen of ontslaan, met uitzondering van lichamen die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend water leveren.

Artikel 3

Als buitenlandse belastingplichtigen zijn aan de belasting onderworpen de niet in Nederland gevestigde:

  • a. verenigingen en andere rechtspersonen;

  • b. open commanditaire vennootschappen en andere niet rechtspersoonlijkheid bezittende vennootschappen welker kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld;

  • c. doelvermogens;

die Nederlands inkomen genieten.

Artikel 4

Onder het drijven van een onderneming als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel d, wordt mede verstaan:

  • a. een uiterlijk daarmee overeenkomende werkzaamheid waardoor in concurrentie wordt getreden met ondernemingen, gedreven door natuurlijke personen, dan wel door lichamen, vermeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen a, b en c;

  • b. een werkzaamheid die bestaat uit de verzorging van werknemers of gewezen werknemers, van hun echtgenoten of gewezen echtgenoten, dan wel hun partners of gewezen partners en van hun kinderen of pleegkinderen door middel van uitkeringen op grond van een regeling voor vervroegde uittreding (VUT-uitkeringen) of pensioen, uit het verzekeren van dergelijke uitkeringen, dan wel uit het verzekeren van lijfrenten of kapitaalsuitkeringen uit levensverzekering.

Artikel 5

Wij behouden Ons voor bij algemene maatregel van bestuur onder daarbij te stellen voorwaarden van de belasting vrij te stellen:

  • a. lichamen welker bezittingen uitsluitend of hoofdzakelijk bestaan uit op de voet van de Natuurschoonwet 1928 (Stb. 1989, 252) aangewezen landgoederen, welker werkzaamheden ten minste hoofdzakelijk bestaan uit de instandhouding van die landgoederen en welker overige werkzaamheden niet kunnen worden aangemerkt als het drijven van een onderneming;

  • b. lichamen welke zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend ten doel stellen de verzorging van werknemers en gewezen werknemers bij invaliditeit en ouderdom en de verzorging van hun echtgenoten en gewezen echtgenoten, dan wel partners en gewezen partners en van hun kinderen en pleegkinderen die de leeftijd van 30 jaar nog niet hebben bereikt, een en ander door middel van pensioen krachtens een pensioenregeling of van uitkeringen krachtens een regeling voor vervroegde uittreding (VUT-uitkeringen) in de zin van de wettelijke bepalingen betreffende de loonbelasting dan wel door middel van uitkeringen krachtens een buitenlandse regeling welke naar aard en strekking overeenkomt met de hiervoor bedoelde pensioenregeling of regeling voor vervroegde uittreding, alsmede lichamen welke zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend ten doel stellen de verzorging van deelnemers of gewezen deelnemers aan een pensioenregeling waaraan deelneming is verplicht gesteld op grond van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000, de Wet tot invoering van een leeftijdsgrens voor het notarisambt en oprichting van een notarieel pensioenfonds of de Wet betreffende verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling, van hun echtgenoten en gewezen echtgenoten, dan wel partners en hun gewezen partners en van hun kinderen en pleegkinderen die de leeftijd van 30 jaar nog niet hebben bereikt, met uitzondering van de hierna bedoelde lichamen:

    • 1°. naamloze vennootschappen, besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid en andere vennootschappen welker kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld waarin een werknemer of gewezen werknemer, zijn echtgenoot of partner, een van hun bloed- of aanverwanten in de rechte lijn of in de tweede graad van de zijlijn, dan wel een van hun pleegkinderen al dan niet te zamen voor ten minste tien percent van het nominaal gestorte kapitaal, onmiddellijk of middellijk, aandeelhouder is;

    • 2°. andere dan de onder 1° bedoelde lichamen welker werkzaamheid hoofdzakelijk bestaat in de uitvoering van pensioenregelingen of van regelingen voor vervroegde uittreding van werknemers of gewezen werknemers van naamloze vennootschappen, besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid of andere vennootschappen welker kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld waarin deze werknemers of gewezen werknemers, hun echtgenoten of partners, hun bloed- of aanverwanten in de rechte lijn of in de tweede graad van de zijlijn, dan wel hun pleegkinderen al dan niet te zamen voor ten minste tien percent van het nominaal gestorte kapitaal, onmiddellijk of middellijk, aandeelhouder zijn of op enig moment zijn geweest;

  • c. lichamen welke als instelling van weldadigheid of van algemeen nut uitsluitend of nagenoeg uitsluitend werkzaamheden verrichten welke bestaan uit:

    • 1°. de genezing of verpleging van zieken, kraamvrouwen of gebrekkigen;

    • 2°. het verschaffen van een onderkomen aan bejaarden, gebrekkigen of wezen;

    • 3°. het verschaffen van passende bezigheid aan onmaatschappelijke of onvolwaardige personen; dan wel

    • 4°. het verstrekken van kleine kredieten aan personen, behorende tot de economisch zwakke groepen van de bevolking;

  • d. lichamen toegelaten om op de voet van de Woningwet (Stb. 1991, 439) werkzaam te zijn in het belang van de volkshuisvesting, alsmede instellingen welke door Onze Minister hiermede zijn gelijkgesteld;

  • e. lichamen welke werkzaam zijn op het gebied van de landbouw, van de verzekering tegen schade op onderlinge grondslag of van de verzorging van uitvaarten, mits bij deze lichamen het streven naar winst, hetzij geheel ontbreekt, hetzij van bijkomstige betekenis is;

  • f. algemene ziekenfondsen, ziekenhuisverplegingsfondsen en ziektekostenverzekeringsmaatschappijen, voor zover zij geen winst beogen of maken anders dan voor instellingen ten bate van de volksgezondheid;

  • g. instellingen welke krachtens de wet zijn toegelaten of erkend als draagster van risico met betrekking tot publiekrechtelijk geregelde verzekeringen, uitsluitend of nagenoeg uitsluitend risico’s verzekeren krachtens de sociale-verzekeringswetten met uitzondering van de Ziekenfondswet (Stb. 1964, 392) en geen andere onderneming drijven dan een verzekeringsonderneming;

  • h. lichamen welker werkzaamheid uitsluitend of nagenoeg uitsluitend bestaat uit het in stand houden van openbare leeszalen en bibliotheken.

Artikel 6

Wij behouden ons voor onder daartoe te stellen voorwaarden van de belasting vrij te stellen lichamen waarbij het streven naar winst – opgevat met inachtneming van de aftrekken van artikel 9, eerste lid, onderdelen i en j, in verbinding met het vierde en vijfde lid van dat artikel – hetzij geheel ontbreekt, hetzij van bijkomstige betekenis is, en bij welke:

  • a. de behartiging van een algemeen maatschappelijk belang op de voorgrond staat, of

  • b. de behartiging van een sociaal belang op de voorgrond staat en de winst hoofdzakelijk wordt behaald met behulp van arbeid die door natuurlijke personen om niet of naar een loon dat in belangrijke mate lager is dan hetgeen in het economische verkeer gebruikelijk is, wordt verricht.

Hoofdstuk II. Voorwerp van de belasting bij binnenlandse belastingplichtigen

Artikel 7

  • 1 Ten aanzien van binnenlandse belastingplichtigen wordt de belasting geheven naar het belastbare bedrag.

  • 2 Het belastbare bedrag is de in een jaar genoten belastbare winst verminderd met de op de voet van Hoofdstuk IV te verrekenen verliezen.

  • 3 Belastbare winst is de winst verminderd met de aftrekbare giften.

  • 4 Onder jaar wordt verstaan boekjaar, dan wel, zo de belastingplichtige niet regelmatig boekhoudt met geregelde jaarlijkse afsluitingen, kalenderjaar.

  • 5 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld in welke gevallen de inspecteur onder door hem te stellen voorwaarden de belastingplichtige op zijn verzoek kan toestaan het belastbare bedrag te berekenen in een andere geldeenheid dan de euro. Daarbij wordt onder meer aangegeven tegen welke koers de in de wetgeving opgenomen bedragen in euro’s worden omgerekend in de andere geldeenheid en tegen welke koers het in de andere geldeenheid berekende belastbare bedrag wordt omgerekend in euro’s. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking.

Artikel 8

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 3 Indien een onderneming niet voor rekening van de belastingplichtige wordt gedreven, maar de belastingplichtige, anders dan als aandeelhouder, medegerechtigd is tot het vermogen van die onderneming, wordt de winst van die onderneming rechtstreeks door de belastingplichtige genoten.

  • 5 Voor de toepassing van de artikelen 3.40 tot en met 3.46 van de Wet inkomstenbelasting 2001 worden niet in aanmerking genomen verplichtingen aangegaan door een vennootschap welker kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld:

    • a. ter zake van de verwerving van een onderneming of een gedeelte van een onderneming tegen uitreiking van aandelen;

    • b. tegenover een persoon die of een lichaam dat voor ten minste een derde gedeelte van het nominaal gestorte kapitaal onmiddellijk of middellijk aandeelhouder is of in de loop van de laatste vijf jaren is geweest in die vennootschap;

    • c. tegenover een andere vennootschap welker kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld, indien hetzij de belastingplichtige in die vennootschap, hetzij een derde in beide vennootschappen voor ten minste een derde gedeelte van het nominaal gestorte kapitaal onmiddellijk of middellijk aandeelhouder is of in de loop van de laatste vijf jaren is geweest.

  • 8 Voor de toepassing van artikel 3.47 van de Wet inkomstenbelasting 2001 worden aan het einde van het jaar, voorafgaande aan dat met ingang waarvan een lichaam als beleggingsinstelling wordt aangemerkt, de goederen van zulk een lichaam geacht te zijn vervreemd voor de waarde in het economische verkeer van die goederen.

  • 9 Onze Minister kan bepalen dat het vijfde lid niet van toepassing is.

Terugwerkende kracht

Stb. 2002, 613, datum inwerkingtreding 01-01-2003, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2001.

1 De winst wordt opgevat en bepaald op de voet van de artikelen 3.8, 3.11 en 3.12, 3.13, eerste lid, onderdelen a en h, 3.14, eerste lid, onderdelen b tot en met g, en tweede tot en met vijfde lid, 3.21 tot en met 3.57 en 10.10 van de Wet inkomstenbelasting 2001, waarbij voor ondernemer wordt gelezen belastingplichtige.

2 Het eerste lid is niet van toepassing voorzover:

  • a. bij of krachtens deze wet of krachtens artikel 3.65 van de Wet inkomstenbelasting 2001 anders is bepaald;

  • b. artikel 3.53 van de Wet inkomstenbelasting 2001 betrekking heeft op de vorming van een oudedagsreserve;

  • c. uit het verschil in wezen tussen de belastingplichtige en een natuurlijk persoon het tegendeel voortvloeit.

3 Indien een onderneming niet voor rekening van de belastingplichtige wordt gedreven, maar de belastingplichtige, anders dan als aandeelhouder, medegerechtigd is tot het vermogen van die onderneming, wordt de winst van die onderneming rechtstreeks door de belastingplichtige genoten.

4 Bij aanwezigheid van een of meer werknemers als bedoeld in artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964 wordt de winst mede opgevat en bepaald op de voet van artikel 3.15, eerste, tweede, derde en vijfde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001. Daarbij wordt voor de toepassing van genoemd vijfde lid het aldaar vermelde bedrag vermenigvuldigd met het aantal desbetreffende werknemers en wordt het aldaar bedoelde verzoek gedaan door de belastingplichtige.

5 Voor de toepassing van de artikelen 3.40 tot en met 3.46 van de Wet inkomstenbelasting 2001 worden niet in aanmerking genomen verplichtingen aangegaan door een vennootschap welker kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld:

  • a. ter zake van de verwerving van een onderneming of een gedeelte van een onderneming tegen uitreiking van aandelen;

  • b. tegenover een persoon die of een lichaam dat voor ten minste een derde gedeelte van het nominaal gestorte kapitaal onmiddellijk of middellijk aandeelhouder is of in de loop van de laatste vijf jaren is geweest in die vennootschap;

  • c. tegenover een andere vennootschap welker kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld, indien hetzij de belastingplichtige in die vennootschap, hetzij een derde in beide vennootschappen voor ten minste een derde gedeelte van het nominaal gestorte kapitaal onmiddellijk of middellijk aandeelhouder is of in de loop van de laatste vijf jaren is geweest.

6 De artikelen 3.40 tot en met 3.46 van de Wet inkomstenbelasting 2001 zijn niet van toepassing ten aanzien van lichamen welke als beleggingsinstelling zijn aangemerkt.

7 Voor de toepassing van artikel 3.42b van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt voor medegerechtigde als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, onderdeel a, van die wet gelezen belastingplichtige. Voorts wordt voor de toepassing van artikel 3.42b, vijfde lid, met kleinschaligheids-investeringsaftrek gelijkgesteld energie-investeringsaftrek en milieu-investeringsaftrek.

8 Voor de toepassing van artikel 3.47 van de Wet inkomstenbelasting 2001 worden aan het einde van het jaar, voorafgaande aan dat met ingang waarvan een lichaam als beleggingsinstelling wordt aangemerkt, de goederen van zulk een lichaam geacht te zijn vervreemd voor de waarde in het economische verkeer van die goederen.

9 Onze Minister kan bepalen dat het vijfde lid niet van toepassing is.

10 Artikel 3.55 van de Wet inkomstenbelasting 2001 vindt geen toepassing ingeval de aandelen of winstbewijzen die worden vervreemd behoren tot het vermogen van een lichaam dat als beleggingsinstelling is aangemerkt.

11 Voor de toepassing van artikel 3.54 van de Wet inkomstenbelasting 2001, wordt een deelneming als bedoeld in artikel 13 niet tot de bedrijfsmiddelen gerekend.

Artikel 8b

  • 1 Indien een lichaam, onmiddellijk of middellijk, deelneemt aan de leiding van of het toezicht op, dan wel in het kapitaal van een ander lichaam en tussen deze lichamen ter zake van hun onderlinge rechtsverhoudingen voorwaarden worden overeengekomen of opgelegd (verrekenprijzen) die afwijken van voorwaarden die in het economische verkeer door onafhankelijke partijen zouden zijn overeengekomen, wordt de winst van die lichamen bepaald alsof die laatstbedoelde voorwaarden zouden zijn overeengekomen.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien een zelfde persoon, onmiddellijk of middellijk, deelneemt aan de leiding van of aan het toezicht op, dan wel in het kapitaal van het ene en het andere lichaam.

  • 3 De in het eerste en tweede lid bedoelde lichamen nemen in hun administratie gegevens op waaruit blijkt op welke wijze de in dat lid bedoelde verrekenprijzen tot stand zijn gekomen en waaruit kan worden opgemaakt of er met bettrekking tot de totstandgekomen verrekenprijzen sprake is van voorwaarden die in het economische verkeer door onafhankelijke partijen zouden zijn overeengekomen.

Artikel 8c

  • 1 Bij het bepalen van de winst blijven buiten aanmerking de door de belastingplichtige van onderscheidenlijk aan lichamen of natuurlijke personen die behoren tot het concern waarvan de belastingplichtige deel uitmaakt, ontvangen en betaalde:

    • a. renten ter zake van rechtens dan wel in feite direct of indirect samenhangende geldleningen, of

    • b. royalty's ter zake van rechtens dan wel in feite direct of indirect samenhangende rechtsverhoudingen,

      indien door de belastingplichtige met betrekking tot die geldleningen of rechtsverhoudingen per saldo geen reële risico's worden gelopen.

  • 2 Een belastingplichtige wordt met betrekking tot samenhangende geldleningen geacht reële risico's te lopen indien het eigen vermogen dat passend is ter dekking van de risico's ten minste bedraagt het laagste van de volgende bedragen:

    • a. 1% van het bedrag van de uitstaande geldleningen, of

    • b. € 2 000 000.

    De belastingplichtige dient aannemelijk te maken dat dit bedrag aan eigen vermogen aanwezig is ter dekking van de desbetreffende risico's en dat dit wordt aangetast als deze risico's zich manifesteren.

  • 3 Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, wordt tot de winst van de belastingplichtige gerekend een met inachtneming van artikel 8b te bepalen vergoeding voor de door de belastingplichtige uitgeoefende functies die betrekking hebben op de samenhangende geldleningen of rechtsverhoudingen.

Artikel 9

  • 1 Bij het bepalen van de winst komen mede in aftrek:

    • a. aandelen in de winst aan bestuurders en verder personeel toegekend ter zake van in de onderneming verrichte arbeid;

    • b. aandelen in de winst welke de tegenprestatie vormen voor het verlenen van een concessie of een licentie op een octrooi, of voor een andere, soortgelijke prestatie, zoals leveringen of aankopen, mits deze aandelen in de winst niet aan oprichters, aandeelhouders, leden, deelnemers of deelgerechtigden als zodanig zijn opgekomen;

    • c. aandelen in de winst van een verzekeringsonderneming welke aan verzekerden krachtens hun verzekering toekomen;

    • d. oprichtingskosten, alsmede kosten van wijziging van het kapitaal;

    • e. het gedeelte van de winst van een open commanditaire vennootschap dat toekomt aan de voor het geheel aansprakelijke vennoten als zodanig;

    • f. bij de in artikel 2, eerste lid, letter f, bedoelde ondernemingen van publiekrechtelijke rechtspersonen: een door Onze Minister te bepalen redelijke rente berekend over het vermogen bij het begin van het jaar;

    • g. uitdelingen van een coöperatie of van een vereniging op coöperatieve grondslag uit de daartoe beschikbare over het jaar genoten winst, naar de maatstaf van de door of jegens de leden in dat jaar verrichte prestaties - daaronder niet begrepen kapitaalverstrekking door leden als zodanig - tot ten hoogste het bedrag van het op de voet van het tweede lid bepaalde gedeelte van de over het jaar genoten winst, voor zover die uitdelingen zijn toegekend aan leden, natuurlijke personen;

    • h. bij een vennootschap met een geheel of ten dele in aandelen verdeeld kapitaal: nieuwe aandelen in dat kapitaal, alsmede rechten om aandelen te verwerven en nieuwe winstbewijzen, toegekend aan personeel ter zake van in de onderneming van de vennootschap of een met de vennootschap verbonden vennootschap als bedoeld in artikel 10a, zevende lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 verrichte arbeid;

    • i. bij een lichaam welker werkzaamheid uitsluitend of nagenoeg uitsluitend is gericht op de behartiging van een algemeen maatschappelijk belang of waarvan de werkzaamheid uitsluitend of nagenoeg uitsluitend is gericht op de verkrijging van gelden die ingevolge de statuten van het lichaam of op grond van een schriftelijke overeenkomst zullen worden uitgekeerd aan een instelling als bedoeld in artikel 16, eerste of derde lid: de uitgaven ten bate van het algemeen maatschappelijk belang alsmede de uitkeringen aan die instelling, tenzij als gevolg van deze aftrek ernstige concurrentieverstoring zou optreden;

    • j. bij een lichaam waarbij de behartiging van een algemeen maatschappelijk belang op de voorgrond staat of een lichaam waarbij de behartiging van een sociaal belang op de voorgrond staat en de winst hoofdzakelijk wordt behaald met behulp van arbeid die door natuurlijke personen om niet of naar een loon dat in belangrijke mate lager is dan hetgeen in het economische verkeer gebruikelijk is, wordt verricht: de kosten die met betrekking tot die personen aftrekbaar zouden zijn indien hun beloning plaats zou vinden op basis van het minimumloon, verminderd met de werkelijke kosten, tenzij als gevolg van deze aftrek ernstige concurrentieverstoring zou optreden.

  • 2 Het in het eerste lid, onderdeel g, bedoelde gedeelte is het deel dat zich tot het geheel van de over het jaar genoten winst verhoudt als het gedeelte van de totale kosten van de coöperatie of de vereniging op coöperatieve grondslag over het jaar dat betrekking heeft op door of jegens de leden verrichte prestaties, zich verhoudt tot die totale kosten, met dien verstande dat het aldus berekende deel wordt vermeerderd met € 2269 tot ten hoogste het bedrag van die winst. Bij de berekening van het gedeelte van de totale kosten komen als door de leden geleverde zaken slechts in aanmerking die welke door hen in eigen onderneming zijn voortgebracht, komen aan de leden geleverde zaken, indien zij door de coöperatie of de vereniging op coöperatieve grondslag zelf vervaardigd zijn, slechts in aanmerking tot de daarin verwerkte grondstoffen en komen als op zaken betrekking hebbende kosten uitsluitend in aanmerking die welke aan de leveranciers zelf ten goede zijn gekomen.

  • 4 Voorzover een lichaam als bedoeld in het eerste lid, onderdeel j, aannemelijk maakt dat in het economische verkeer met betrekking tot een in dat onderdeel bedoelde persoon een hoger loon dan het minimumloon gebruikelijk is, worden de daar bedoelde aftrekbare kosten berekend op basis van dat hogere loon.

  • 5 De aftrek van het eerste lid, onderdeel j, wordt slechts in aanmerking genomen voorzover deze meer bedraagt dan de aftrek van het eerste lid, onderdeel i. Indien de berekening van de belastbare winst door de aftrekken van het eerste lid, onderdelen i en j, zou leiden tot een negatief bedrag, blijft de aftrek ingevolge die onderdelen beperkt tot een zodanig bedrag dat geen negatief bedrag ontstaat. Indien voor aftrek van de aftrekken van het eerste lid, onderdelen i en j, de berekening van de belastbare winst reeds leidt tot een negatief bedrag, vinden die aftrekken geen toepassing.

  • 6 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voorwaarden worden gesteld met betrekking tot de toepassing van het eerste lid, onderdelen i en j.

Artikel 10

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 Bij het bepalen van de winst komen niet in aftrek:

    • a. de niet onder artikel 9 vallende onmiddellijke of middellijke uitdelingen van winst, onder welke naam of in welke vorm ook gedaan;

    • b. de niet onder artikel 9 vallende uitkeringen welke worden gedaan ingevolge statuten, stichtingsbrief of andere soortgelijke akte, tenzij zij naar haar aard tot de kosten van een onderneming behoren;

    • c. renten op inleggelden van een coöperatie of van een vereniging op coöperatieve grondslag, renten op aandelen in een onderlinge waarborgmaatschappij of in een vereniging welke op onderlinge grondslag als verzekeraar of kredietinstelling optreedt en, in het algemeen, alle vergoedingen voor kapitaalverstrekkingen door oprichters, aandeelhouders, leden, deelnemers of deelgerechtigden als zodanig;

    • d. vergoedingen op een geldlening alsmede waardemutaties van de lening, indien de lening onder zodanige voorwaarden is aangegaan dat deze feitelijk functioneert als eigen vermogen van de belastingplichtige. Hiervan is sprake indien zich met betrekking tot de geldlening – rechtens dan wel in feite – een omstandigheid voordoet als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, b of c;

    • e. de vennootschapsbelasting, alsmede belastingen die buiten Nederland in enige vorm naar de winst worden geheven, indien voor de belastingplichtige te dier zake een regeling ter voorkoming van dubbele belasting van toepassing is;

    • f. de wegens genoten winst geheven dividendbelasting en naar prijzen van kansspelen geheven kansspelbelasting;

    • g. bij lichamen waarin een publiekrechtelijke rechtspersoon een belang heeft of heeft gehad: door die rechtspersoon geheven belastingen of rechten voorzover aannemelijk is dat de invoering of wijziging daarvan is of was gericht op het verminderen van de grondslag voor de heffing van belastingen naar de winst of het inkomen. De belastingplichtige diezekerheid wenst omtrent de vraag of dit onderdeel ten aanzien van hem toepassing vindt, kan een verzoek indienen bij de inspecteur, die daarop bij voor bezwaar vatbare beschikking beslist.

    • h. krachtens artikel 228 van de Gemeentewet of artikel 222c van de Provinciewet, geheven precariobelastingen ter zake van het hebben van voorwerpen onder, op of boven de voor de openbare dienst bestemde gemeente- onderscheidenlijk de provinciegrond, indien deze voorwerpen worden gebruikt in het kader van een bedrijf als bedoeld in artikel 2, derde lid, tweede volzin, door een publiekrechtelijke rechtspersoon of een lichaam als bedoeld in artikel 2, zevende lid, tweede volzin, onderdeel j, dan wel van een lichaam als bedoeld in het slot van dat artikel, voorzover deze belastingen op of na 1 januari 1998 zijn ingevoerd of zijn verhoogd en voorzover de verhoging uitgaat boven de gemiddelde verhogingen van de overige door de desbetreffende gemeente of provincie geheven belastingen. Voor de toepassing van dit onderdeel worden met belastingen als bedoeld in de vorige volzin gelijkgesteld vergoedingen die op grond van een privaatrechtelijke overeenkomst zijn verschuldigd aan een gemeente of een provincie ter zake van het hebben van de in de vorige volzin bedoelde voorwerpen.

  • 2 De in het eerste lid, onderdeel d, bedoelde omstandigheden zijn:

    • a. de hoogte van de vergoeding op de geldlening is volledig afhankelijk gesteld van de winst of van de uitdeling van winst van de belastingplichtige of van een met de belastingplichtige verbonden lichaam als bedoeld in artikel 10a, vierde lid. De aflossingsdatum is meer dan 10 jaar gelegen na het tijdstip van het aangaan van de geldlening;

    • b. de hoogte van de vergoeding op de lening is gedeeltelijk afhankelijk gesteld van de winst of van de uitdeling van winst van de belastingplichtige of van een met de belastingplichtige verbonden lichaam als bedoeld in artikel 10a, vierde lid. Het niet van de winst afhankelijk gedeelte van de vergoeding bedraagt op het moment dat de vergoeding wordt overeengekomen minder dan de helft van de marktrente die geldt voor leningen met eenzelfde looptijd maar waarvan de vergoeding niet winstafhankelijk is. De aflossingsdatum is meer dan 10 jaar gelegen na het tijdstip van het aangaan van de geldlening;

    • c. de hoogte van de vergoeding is niet afhankelijk gesteld van de winst of van de uitdeling van winst van de belastingplichtige of van een met de belastingplichtige verbonden lichaam als bedoeld in artikel 10a, vierde lid, maar de verschuldigdheid van de vergoeding is daarvan wel afhankelijk gesteld. De lening is achtergesteld en heeft geen vaste aflossingsdatum of een aflossingsdatum die meer dan 50 jaar is gelegen na het tijdstip van het aangaan van de geldlening.

  • 3 Op het moment dat er een wijziging wordt overeengekomen in de vergoeding van een geldlening, wordt beoordeeld of gedurende de resterende looptijd het eerste lid, onderdeel d, op de geldlening van toepassing is. Bij een verschuiving van de aflossingsdatum naar een later tijdstip wordt voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel d, de geldlening geacht vanaf het tijdstip van totstandkoming van de geldlening die nieuwe aflossingsdatum te hebben gehad.

  • 4 Ingeval een geldlening is verkregen van een lichaam waarmee de schuldenaar is gelieerd in de zin van artikel 8b, wordt voor de toepassing van het tweede lid geacht sprake te zijn van een van de winstafhankelijke vergoeding, indien rechtens dan wel in feite:

    • a. geen vergoeding op de geldlening is overeengekomen, of

    • b. een vergoeding is overeengekomen die in belangrijke mate afwijkt van de vergoeding die in het economische verkeer door onafhankelijke partijen zou zijn overeengekomen.

Terugwerkende kracht

Stb. 2002, 613, datum inwerkingtreding 01-01-2003, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2002.

1 Bij het bepalen van de winst komen niet in aftrek:

  • a. de niet onder artikel 9 vallende onmiddellijke of middellijke uitdelingen van winst, onder welke naam of in welke vorm ook gedaan;

  • b. de niet onder artikel 9 vallende uitkeringen welke worden gedaan ingevolge statuten, stichtingsbrief of andere soortgelijke akte, tenzij zij naar haar aard tot de kosten van een onderneming behoren;

  • c. renten op inleggelden van een coöperatie of van een vereniging op coöperatieve grondslag, renten op aandelen in een onderlinge waarborgmaatschappij of in een vereniging welke op onderlinge grondslag als verzekeraar of kredietinstelling optreedt en, in het algemeen, alle vergoedingen voor kapitaalverstrekkingen door oprichters, aandeelhouders, leden, deelnemers of deelgerechtigden als zodanig;

  • d. vergoedingen op een geldlening alsmede waardemutaties van de lening, indien de lening onder zodanige voorwaarden is aangegaan dat deze feitelijk functioneert als eigen vermogen van de belastingplichtige. Hiervan is sprake indien zich met betrekking tot de geldlening – rechtens dan wel in feite – een omstandigheid voordoet als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, b of c;

  • e. de vennootschapsbelasting, alsmede belastingen die buiten Nederland in enige vorm naar de winst worden geheven, indien voor de belastingplichtige te dier zake een regeling ter voorkoming van dubbele belasting van toepassing is;

  • f. de wegens genoten winst geheven dividendbelasting en naar prijzen van kansspelen geheven kansspelbelasting;

  • g. de bedragen aan meer in aanmerking te nemen loon als omschreven in artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964, in situaties van een aanmerkelijk belang in de belastingplichtige, behoudens indien de belastingplichtige aannemelijk maakt dat over die bedragen bij degene die deze bedragen volgens genoemd artikel geniet per saldo een belasting naar het inkomen wordt geheven die naar Nederlandse maatstaven redelijk is;

  • h. bij lichamen waarin een publiekrechtelijke rechtspersoon een belang heeft of heeft gehad: door die rechtspersoon geheven belastingen of rechten voorzover aannemelijk is dat de invoering of wijziging daarvan is of was gericht op het verminderen van de grondslag voor de heffing van belastingen naar de winst of het inkomen. De belastingplichtige diezekerheid wenst omtrent de vraag of dit onderdeel ten aanzien van hem toepassing vindt, kan een verzoek indienen bij de inspecteur, die daarop bij voor bezwaar vatbare beschikking beslist.

Artikel 10a

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 Bij het bepalen van de winst komen mede niet in aftrek renten – kosten en valutaresultaten daaronder begrepen – ter zake van een aan de rechthebbende rechtens dan wel in feite direct of indirect schuldig gebleven winstuitdeling, teruggaaf van gestort kapitaal of kapitaalstorting. De eerste volzin vindt geen toepassing indien de belastingplichtige aannemelijk maakt dat aan de schuldigerkenning in overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag liggen. Voorts vindt de eerste volzin geen toepassing ingeval van een schuldig gebleven kapitaalstorting indien die storting een onderdeel vormt van een solvabiliteitsgarantie ter bescherming van inleggers van spaargelden of polishouders van verzekeringsovereenkomsten.

  • 2 Bij het bepalen van de winst komen voorts niet in aftrek renten – kosten en valutaresultaten daaronder begrepen – ter zake van geldleningen rechtens dan wel in feite direct of indirect verschuldigd aan een verbonden lichaam of een verbonden natuurlijk persoon, voor zover de geldlening verband houdt met één van de volgende rechtshandelingen:

    • a. een winstuitdeling of een teruggaaf van gestort kapitaal aan een verbonden lichaam of een verbonden natuurlijk persoon;

    • b. een verwerving van – daaronder begrepen storting op – aandelen, bewijzen van deelgerechtigdheid of lidmaatschapsrechten in een verbonden lichaam, behoudens voor zover een wijziging wordt aangebracht in het uiteindelijke belang dan wel de uiteindelijke zeggenschap in dat lichaam; of

    • c. een kapitaalstorting of een andere vorm van aanwending van vermogen door de belastingplichtige, dan wel door een met hem verbonden, in Nederland gevestigd lichaam of in Nederland wonend natuurlijk persoon, direct of indirect in het lichaam, onderscheidenlijk ten behoeve van het lichaam of de natuurlijk persoon aan wie de geldlening verschuldigd is.

  • 3 Het tweede lid vindt geen toepassing indien de belastingplichtige aannemelijk maakt dat:

    • a. aan de geldlening en de daarmee verband houdende rechtshandeling in overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag liggen; of

    • b. over de rente bij degene aan wie de rente rechtens dan wel in feite direct of indirect is verschuldigd, per saldo een belasting naar de winst of het inkomen wordt geheven welke naar Nederlandse maatstaven redelijk is en dat er geen sprake is van verrekening van verliezen of van andersoortige aanspraken uit jaren voorafgaande aan het jaar waarin de geldlening is opgenomen waardoor over de rente per saldo geen heffing naar bedoelde redelijke maatstaven is verschuldigd, behoudens ingeval aannemelijk is dat de geldlening is aangegaan met het oog op het verrekenen van verliezen of andersoortige aanspraken welke in het jaar zelf zijn ontstaan dan wel op korte termijn zullen ontstaan.

  • 4 Voor de toepassing van dit artikel en de artikelen 10, 10b, 13, 13b, 13ba, 13c, 13ca, 13d, 13e, 13f, 13j, 13k, 14, 14a, 15, 15b, 17a, 28, 28b en 33 wordt als een met de belastingplichtige verbonden lichaam aangemerkt:

    • a. een lichaam waarin de belastingplichtige voor ten minste een derde gedeelte belang heeft;

    • b. een lichaam dat voor ten minste een derde gedeelte belang heeft in de belastingplichtige;

    • c. een lichaam waarin een derde voor ten minste een derde gedeelte belang heeft, terwijl deze derde tevens voor ten minste een derde gedeelte belang heeft in de belastingplichtige.

    Onze Minister kan op verzoek van een samenwerkende groep van niet-verbonden lichamen de inspecteur machtigen, onder door Onze Minister te stellen voorwaarden, deze groep aan te merken als verbonden lichamen. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking.

  • 5 Als een met de belastingplichtige verbonden natuurlijk persoon wordt aangemerkt:

    • a. voor de toepassing van dit artikel: een natuurlijk persoon die voor tenminste een derde gedeelte een belang heeft in de belastingplichtige of in een met hem verbonden lichaam;

    • b. voor de toepassing van artikel 13b: een natuurlijk persoon die, al dan niet tezamen met zijn echtgenoot, voor tenminste een derde gedeelte een belang heeft in de belastingplichtige of in een met hem verbonden lichaam, alsmede de echtgenoot van deze persoon en een bloed- of aanverwant in de rechte lijn van deze persoon. Een pleegkind, een echtgenoot van een pleegkind en een pleegouder worden daarbij gelijkgesteld met bloed- of aanverwanten. Met een echtgenoot wordt gelijkgesteld de ongehuwd meerderjarige die ingevolge artikel 1.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 kan kwalificeren als partner.

Terugwerkende kracht

Stb. 2005, 468, datum inwerkingtreding 01-12-2005, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 12-07-2001.

1 Bij het bepalen van de winst komen mede niet in aftrek renten – kosten en valutaresultaten daaronder begrepen – ter zake van een aan de rechthebbende rechtens dan wel in feite direct of indirect schuldig gebleven winstuitdeling, teruggaaf van gestort kapitaal, kapitaalstorting, aflossing of verstrekking van een geldlening die bij de schuldenaar feitelijk functioneert als eigen vermogen in de zin van artikel 10, eerste lid, onderdeel d. De eerste volzin vindt geen toepassing indien de belastingplichtige aannemelijk maakt dat aan de schuldigerkenning in overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag liggen. Voorts vindt de eerste volzin geen toepassing ingeval van een schuldig gebleven kapitaalstorting of verstrekking van een geldlening als bedoeld in de eerste volzin, indien die storting of verstrekking een onderdeel vormt van een solvabiliteitsgarantie ter bescherming van inleggers van spaargelden of polishouders van verzekeringsovereenkomsten.

2 Bij het bepalen van de winst komen voorts niet in aftrek renten – kosten en valutaresultaten daaronder begrepen – ter zake van geldleningen rechtens dan wel in feite direct of indirect verschuldigd aan een verbonden lichaam of een verbonden natuurlijk persoon, voor zover de geldlening verband houdt met één van de volgende rechtshandelingen:

  • a. een winstuitdeling, een teruggaaf van gestort kapitaal of een aflossing van een geldlening die bij de schuldenaar feitelijk functioneert als eigen vermogen in de zin van artikel 10, eerste lid, onderdeel d, aan een verbonden lichaam of een verbonden natuurlijk persoon;

  • b. een verwerving van – daaronder begrepen storting op – aandelen, winstbewijzen, bewijzen van deelgerechtigdheid of lidmaatschapsrechten in of schuldvorderingen die bij de schuldenaar feitelijk functioneren als eigen vermogen in de zin van artikel 10, eerste lid, onderdeel d, op een verbonden lichaam, behoudens voor zover een wijziging wordt aangebracht in het uiteindelijke belang dan wel de uiteindelijke zeggenschap in dat lichaam; of

  • c. een kapitaalstorting of een andere vorm van aanwending van vermogen door de belastingplichtige, dan wel door een met hem verbonden, in Nederland gevestigd lichaam of in Nederland wonend natuurlijk persoon, direct of indirect in het lichaam, onderscheidenlijk ten behoeve van het lichaam of de natuurlijk persoon aan wie de geldlening verschuldigd is.

3 Het tweede lid vindt geen toepassing indien de belastingplichtige aannemelijk maakt dat:

  • a. aan de geldlening en de daarmee verband houdende rechtshandeling in overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag liggen; of

  • b. over de rente bij degene aan wie de rente rechtens dan wel in feite direct of indirect is verschuldigd, per saldo een belasting naar de winst of het inkomen wordt geheven welke naar Nederlandse maatstaven redelijk is en dat er geen sprake is van verrekening van verliezen of van andersoortige aanspraken uit jaren voorafgaande aan het jaar waarin de geldlening is opgenomen waardoor over de rente per saldo geen heffing naar bedoelde redelijke maatstaven is verschuldigd, behoudens ingeval aannemelijk is dat de geldlening is aangegaan met het oog op het verrekenen van verliezen of andersoortige aanspraken welke in het jaar zelf zijn ontstaan dan wel op korte termijn zullen ontstaan.

4 Voor de toepassing van dit artikel en de artikelen 10, 10b, 10d, 13, 13b, 13ba,13bb, 13c, 13ca, 13d, 13e, 13f, 13j, 13k, 14, 14a, 15ad, 17a, 20, 28, 28b en 33 wordt als een met de belastingplichtige verbonden lichaam aangemerkt:

  • a. een lichaam waarin de belastingplichtige voor ten minste een derde gedeelte belang heeft;

  • b. een lichaam dat voor ten minste een derde gedeelte belang heeft in de belastingplichtige;

  • c. een lichaam waarin een derde voor ten minste een derde gedeelte belang heeft, terwijl deze derde tevens voor ten minste een derde gedeelte belang heeft in de belastingplichtige;

  • d. een lichaam dat met de belastingplichtige deel uitmaakt van een fiscale eenheid als bedoeld in de artikelen 15 en 15a, tenzij het de toepassing betreft van de artikelen 10d, 13f en 15ad.

Onze Minister kan op verzoek van een samenwerkende groep van niet-verbonden lichamen de inspecteur machtigen, onder door Onze Minister te stellen voorwaarden, deze groep aan te merken als verbonden lichamen. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking.

5 Als een met de belastingplichtige verbonden natuurlijk persoon wordt aangemerkt:

  • a. voor de toepassing van dit artikel en artikel 15ad: een natuurlijk persoon die voor tenminste een derde gedeelte een belang heeft in de belastingplichtige of in een met hem verbonden lichaam;

  • b. voor de toepassing van artikel 13b: een natuurlijk persoon die, al dan niet tezamen met zijn echtgenoot, voor tenminste een derde gedeelte een belang heeft in de belastingplichtige of in een met hem verbonden lichaam, alsmede de echtgenoot van deze persoon en een bloed- of aanverwant in de rechte lijn van deze persoon. Een pleegkind, een echtgenoot van een pleegkind en een pleegouder worden daarbij gelijkgesteld met bloed- of aanverwanten. Met een echtgenoot wordt gelijkgesteld de ongehuwd meerderjarige die ingevolge artikel 1.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 kan kwalificeren als partner.

6 Een met de belastingplichtige verbonden lichaam als bedoeld in het vierde lid wordt, indien die belastingplichtige deel uitmaakt van een fiscale eenheid als bedoeld in artikel 15, eerste lid, tevens aangemerkt als een met de andere van die fiscale eenheid deel uitmakende belastingplichtigen verbonden lichaam.

Artikel 10b

  • 1 Indien een belastingplichtige (schuldenaar) een geldlening is aangegaan waarvan de vergoeding geheel of gedeeltelijk bestaat uit aandelen in of rechten om aandelen te verwerven in het kapitaal van de belastingplichtige of van een met de belastingplichtige verbonden lichaam, komen bij het bepalen van de winst slechts die bedragen in aftrek die als periodieke rente – anders dan in de vorm van de hiervoor bedoelde aandelen of rechten – zijn overeengekomen.

  • 2 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder aandelen mede begrepen:

    • a. winstbewijzen, lidmaatschapsrechten en bewijzen van deelgerechtigdheid;

    • b. rechten waarvan de waarde geheel of gedeeltelijk afhankelijk is van het resultaat van de door de belastingplichtige of een met de belastingplichtige verbonden lichaam gedreven onderneming dan wel van de waarde van de aandelen in de belastingplichtige of een met de belastingplichtige verbonden lichaam.

  • 3 Indien de rechten om aandelen te verwerven in samenhang met de lening zijn overeengekomen, maar geen deel uitmaken van de vergoeding of afzonderlijk verhandelbaar zijn, komt – naast de periodieke rente – slechts in aftrek de waarde van die rechten in het economische verkeer op het tijdstip waarop de lening wordt aangegaan.

Artikel 10c

[Treedt in werking op 29-08-2002]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 11

  • 1 Bij het bepalen van de winst komt een aan een commissaris-natuurlijk persoon die in het lichaam een aanmerkelijk belang heeft in de zin van artikel 4.6 of 4.7 van de Wet inkomstenbelasting 2001 ter zake van de uitoefening van zijn taak toegekende beloning, welke per jaar meer dan € 1815 bedraagt slechts voor de helft doch tot ten minste € 1815 en ten hoogste € 9076 in aftrek. Indien en voor zover wordt aangetoond dat de beloning toegekend ter zake van de toezichthoudende taak uitgeoefend ten behoeve van niet-aandeelhouders en ter zake van het bijkomstig deelhebben aan de bestuurstaak, het op grond van de vorige volzin in aftrek komende bedrag te boven gaat, komt dit meerdere mede in aftrek.

  • 2 Het op grond van het eerste lid niet in aftrek komende gedeelte van een beloning van een commissaris wordt, indien die beloning ten goede komt aan een lichaam dat in de belastingplichtige een deelneming heeft als bedoeld is in artikel 13, aangemerkt als een voordeel uit hoofde van die deelneming.

Artikel 12

  • 1 Indien een schuld waarvan de boekwaarde meer bedraagt dan de waarde in het economische verkeer van de met die schuld corresponderende schuldvordering, door de belastingplichtige (schuldenaar) wordt voldaan door het uitgeven van aandelen, winstbewijzen, lidmaatschapsrechten of bewijzen van deelgerechtigdheid (omzetting), wordt de belastingplichtige geacht een voordeel te hebben genoten. Het voordeel wordt gesteld op het verschil tussen de boekwaarde van de schuld en de waarde in het economische verkeer van de met die schuld corresponderende schuldvordering op het tijdstip van de omzetting.

  • 2 Indien bij de schuldenaar verliezen van een jaar als gevolg van de toepassing van artikel 20a niet meer verrekenbaar zijn, behoeft tot de omvang van die verliezen, in afwijking in zoverre van het eerste lid, het in dat lid bedoelde voordeel niet tot de winst gerekend te worden, mits de in het eerste lid bedoelde schuld in het jaar waarin het verlies is geleden reeds door de schuldenaar verschuldigd was. Het voordeel dat niet tot de winst wordt gerekend, komt – voor de toepassing van dit lid in volgende jaren en voor de verrekening van verliezen – in mindering op de verliezen die als gevolg van de toepassing van artikel 20a niet meer verrekenbaar zijn.

  • 3 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien een schuld gaat functioneren als eigen vermogen van de schuldenaar zonder dat deze daartoe aandelen uitgeeft.

Artikel 13

  • 1 Bij het bepalen van de winst blijven buiten aanmerking voordelen uit hoofde van een deelneming, alsmede kosten – daaronder begrepen voordelen als gevolg van wijzigingen in valutaverhoudingen – welke verband houden met een deelneming, tenzij blijkt dat deze kosten middellijk dienstbaar zijn aan het behalen van in Nederland belastbare winst (deelnemingsvrijstelling). Indien een deelneming is vervreemd tegen een prijs welke geheel of ten dele bestaat uit een recht op een of meer termijnen waarvan het aantal of de omvang in het jaar van de vervreemding nog niet vaststaat, behoren bij de vervreemder de waardeveranderingen van dat recht en bij de verkrijger de waardeveranderingen van de met dat recht corresponderende verplichting tot de voordelen uit hoofde van de deelneming. Tot de kosten welke verband houden met een deelneming worden in elk geval gerekend de renten – kosten en valutaresultaten daaronder begrepen – ter zake van de geldleningen welke zijn aangegaan in de zes maanden voorafgaande aan de verwerving van de deelneming, behoudens voor zover aannemelijk is dat die leningen zijn aangegaan voor een ander doel dan de verwerving van de deelneming. De eerste volzin is met betrekking tot voordelen uit rechtshandelingen welke strekken tot het afdekken van het valutarisico dat met een deelneming wordt gelopen, andere dan geldleningen die zijn aangegaan voor de verwerving van de deelneming, slechts van toepassing indien de inspecteur vooraf bij voor bezwaar vatbare beschikking, eventueel onder het stellen van nadere voorwaarden, heeft vastgesteld dat de desbetreffende rechtshandeling daartoe strekt.

  • 2 Van een deelneming is sprake indien de belastingplichtige:

    • a. voor ten minste vijf percent van het nominaal gestorte kapitaal aandeelhouder is van een vennootschap welker kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld;

    • b. ten minste vijf percent bezit van het aantal in omloop zijnde bewijzen van deelgerechtigdheid in een in Nederland gevestigd fonds voor gemene rekening; daarbij wordt het aantal andere dan enkelvoudige bewijzen van deelgerechtigdheid herleid tot een daarmede overeenstemmend aantal enkelvoudige bewijzen;

    • c. lid is van een coöperatie of van een vereniging op coöperatieve grondslag;

    tenzij de aandelen of de bewijzen van deelgerechtigdheid als voorraad worden gehouden, dan wel, bij een aandelenbezit in of een lidmaatschap van een niet in Nederland gevestigd lichaam, aannemelijk is dat de aandelen of het lidmaatschap als belegging worden gehouden. Bij een aandelenbezit in of een lidmaatschap van een niet in Nederland gevestigd lichaam is bovendien slechts sprake van een deelneming, indien dat lichaam vanwege de Nederlandse Antillen, Aruba, of een andere Mogendheid is onderworpen aan een belasting die aldaar in enige vorm naar de winst wordt geheven. Een aandelenbezit in of een lidmaatschap van een niet in Nederland gevestigd lichaam waarvan de werkzaamheden grotendeels bestaan uit het direct of indirect financieren van met de belastingplichtige verbonden lichamen dan wel van bedrijfsmiddelen van zodanige lichamen daaronder begrepen het ter beschikking stellen van het gebruik of het gebruiksrecht daarvan, wordt voor de toepassing van dit artikel geacht als belegging te worden gehouden, tenzij aannemelijk is dat de werkzaamheden van het lichaam ingevolge bij ministeriële regeling te stellen regels kunnen worden aangemerkt als actieve financieringswerkzaamheden.

  • 3 Onder een deelneming wordt begrepen:

    • a. een daarmee verband houdend bezit aan winstbewijzen;

    • b. een schuldvordering die bij de schuldenaar op grond van artikel 10, eerste lid, onderdeel d, feitelijk functioneert als eigen vermogen, indien de belastingplichtige op grond van het tweede lid een deelneming heeft in de schuldenaar.

      De eerste volzin, aanhef en onderdeel b, is met betrekking tot een schuldvordering op een niet in Nederland gevestigd lichaam, slechts van toepassing indien de belastingplichtige aannemelijk maakt dat in het andere land bij de schuldenaar de vergoeding op die schuldvordering bij de belastingheffing over de winst buiten aanmerking blijft.

      Met een deelneming wordt gelijkgesteld een aandelenbezit of een bezit aan bewijzen van deelgerechtigdheid, dat geen deelneming vertegenwoordigt omdat dat bezit minder bedraagt dan de in het tweede lid bedoelde vijf percent, indien hetzij het aanhouden van dat bezit in de lijn ligt van de normale uitoefening van de door de belastingplichtige gedreven onderneming, hetzij met het verwerven daarvan het algemene belang gediend is geweest.

  • 4 De deelnemingsvrijstelling vindt geen toepassing ten aanzien van een belastingplichtige die als beleggingsinstelling is aangemerkt.

  • 5 De deelnemingsvrijstelling is niet van toepassing op een deelneming in een beleggingsinstelling; eveneens niet op positieve voordelen uit hoofde van een deelneming of een daarmee verband houdend bezit aan winstbewijzen in een lichaam genoten binnen acht maanden na het einde van het tijdvak waarover het lichaam waarin wordt deelgenomen een beleggingsinstelling is voor zover deze voordelen de in die acht maanden op grond van artikel 28, tweede lid, onderdeel b, aan de belastingplichtige ter beschikking te stellen winst niet te boven gaan. De deelnemingsvrijstelling is wel van toepassing op uitdelingen die ter beschikking worden gesteld binnen acht maanden na de aanvang van een zodanig tijdvak en geen winst van dat tijdvak bevatten.

Artikel 13a

  • 1 Bij het bepalen van de winst komen kosten welke verband houden met en negatieve voordelen uit hoofde van een bezitting welke geen deelneming is omdat niet is voldaan aan artikel 13, tweede lid, tweede of derde volzin, slechts in aftrek voor zover tot de winst positieve voordelen uit hoofde van die bezitting behoren.

  • 2 Voor zover kosten en negatieve voordelen ingevolge het eerste lid in een jaar niet in aftrek zijn gekomen, worden deze aangemerkt als kosten en negatieve voordelen van de in dat lid bedoelde bezitting van het daaropvolgende jaar.

Artikel 13b

  • 1 Indien een schuldvordering op een lichaam (schuldenaar) waarin de belastingplichtige of een met hem verbonden lichaam een deelneming heeft, is afgewaardeerd ten laste van de in Nederland belastbare winst van de belastingplichtige of het verbonden lichaam, wordt, indien de schuldvordering door de belastingplichtige wordt vervreemd of overgebracht als bedoeld in het tweede lid, ter zake van die vervreemding of overbrenging tot de winst van de belastingplichtige gerekend een bedrag gelijk aan die afwaardering voorzover met betrekking tot die schuldvordering niet reeds een bedrag op de voet van dit artikel tot de winst van de belastingplichtige of het met hem verbonden lichaam is gerekend.

  • 2 Een vervreemding of overbrenging als bedoeld in het eerste lid doet zich onderscheidenlijk voor indien de afgewaardeerde schuldvordering:

    • a. wordt vervreemd aan een met de belastingplichtige of de schuldenaar verbonden lichaam of verbonden natuurlijk persoon;

    • b. wordt overgebracht naar het vermogen van een buiten Nederland gedreven onderneming, dan wel naar het vermogen van een buiten Nederland gedreven gedeelte van een onderneming op de winst waarvan een regeling ter voorkoming van dubbele belasting van toepassing is.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing indien de belastingplichtige aannemelijk maakt dat de schuldvordering gaat behoren tot het vermogen van een in Nederland gedreven onderneming of van het in Nederland gedreven gedeelte van een onderneming en de verkrijger van de schuldvordering aan door Onze Minister te stellen voorwaarden voldoet.

  • 4 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien de onderneming of een gedeelte van de onderneming van de schuldenaar, wordt vervreemd aan een met de belastingplichtige of het lichaam waarin wordt deelgenomen verbonden lichaam of verbonden natuurlijk persoon.

  • 5 Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel a, en het vierde lid, wordt, bij vervreemding aan een niet in Nederland gevestigd lichaam of een niet in Nederland wonend natuurlijk persoon, dat lichaam onderscheidenlijk die natuurlijke persoon geacht een met de belastingplichtige of het lichaam waarin wordt deelgenomen verbonden lichaam, onderscheidenlijk verbonden natuurlijk persoon te zijn, tenzij de belastingplichtige het tegendeel aannemelijk maakt.

  • 6 Voorzover een schuldvordering, op een lichaam waarin de belastingplichtige of een met hem verbonden lichaam een deelneming heeft en waarop bij de schuldenaar artikel 10, eerste lid, onderdeel d, van toepassing is, is afgewaardeerd ten laste van in Nederland belastbare winst van de belastingplichtige of een ander lichaam, vindt de deelnemingsvrijstelling geen toepassing op positieve voordelen uit die schuldvordering tot het bedrag van de afwaardering.

Artikel 13ba

  • 1 Indien een schuldvordering op een lichaam (schuldenaar) waarin de belastingplichtige of een met hem verbonden lichaam een deelneming heeft, is afgewaardeerd ten laste van de in Nederland belastbare winst van de belastingplichtige of het verbonden lichaam en de met die schuldvordering corresponderende schuld bij de schuldenaar niet behoort tot het vermogen van een in Nederland gedreven onderneming of gedeelte van een onderneming, wordt, indien zich met betrekking tot die schuld een omstandigheid voordoet als bedoeld in het tweede lid, de belastingplichtige geacht een voordeel te hebben genoten. Het voordeel wordt gesteld op het bedrag van de afwaardering.

  • 2 Van een omstandigheid als bedoeld in het eerste lid is sprake indien de schuld:

    • a. wordt omgezet als bedoeld in artikel 12, eerste lid;

    • b. gaat functioneren als eigen vermogen van de schuldenaar zonder dat deze daartoe aandelen uitgeeft; of

    • c. geheel of gedeeltelijk wordt prijsgegeven.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing voorzover de daarin bedoelde omstandigheid bij de schuldenaar per saldo leidt tot de heffing van een belasting naar de winst die naar Nederlandse maatstaven redelijk is.

  • 4 Dit artikel is van overeenkomstige toepassing indien de belastingplichtige als gevolg van de omzetting middellijk of onmiddellijk een deelneming in de schuldenaar verkrijgt.

Artikel 13c

  • 1 Met betrekking tot een deelneming in een lichaam dat een onderneming drijft die voordien als een buitenlandse onderneming werd gedreven door de belastingplichtige of een met hem verbonden lichaam terwijl op de winst van die buitenlandse onderneming een regeling ter voorkoming van dubbele belasting van toepassing is geweest, vindt de deelnemingsvrijstelling geen toepassing op positieve voordelen uit hoofde van die deelneming tot het bedrag van de verliezen uit die buitenlandse onderneming die in mindering zijn gekomen op in Nederland belastbare winst gedurende de jaren dat die buitenlandse onderneming werd gedreven door de belastingplichtige of het met hem verbonden lichaam, voor zover deze verliezen nog niet op de voet van de op grond van artikel 38, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Stb. 1959, 301) gestelde regelen zijn verrekend met het positieve buitenlandse onzuivere inkomen van de belastingplichtige of van het met hem verbonden lichaam.

  • 2 Ingeval in enig jaar zich een omstandigheid voordoet als aangeduid in de volgende volzin, wordt de belastingplichtige geacht in dat jaar voor de toepassing van het eerste lid uit de in dat lid bedoelde deelneming positieve voordelen te hebben genoten tot het bedrag van de in dat lid bedoelde verliezen, voor zover dat bedrag de eerder op de voet van dat lid in aanmerking genomen positieve voordelen overtreft. Een omstandigheid als bedoeld in de vorige volzin is:

    • a. de deelneming wordt geheel of voor een deel vervreemd aan een niet in Nederland gevestigd lichaam;

    • b. de onderneming of een gedeelte van de onderneming van het lichaam waarin wordt deelgenomen, wordt vervreemd aan een ander lichaam;

    • c. het aandeel in de winst dat de belastingplichtige uit hoofde van de deelneming toekomt, neemt af omdat een niet in Nederland gevestigd lichaam een belang bij die winst verwerft;

    • d. de deelneming gaat bij de belastingplichtige behoren tot het vermogen van een buitenlandse onderneming op de winst waarvan een regeling ter voorkoming van dubbele belasting van toepassing is. De eerste volzin vindt geen toepassing ter zake van een omstandigheid als bedoeld onder a, b of c indien de belastingplichtige aannemelijk maakt dat is vervreemd aan een niet met hem verbonden lichaam, onderscheidenlijk dat een niet met hem verbonden lichaam een belang bij de winst heeft verworven.

  • 3 Positieve voordelen waarop de deelnemingsvrijstelling ingevolge dit artikel geen toepassing vindt, worden voor de toepassing van artikel 13, eerste lid, niet als in Nederland belastbare winst beschouwd.

Artikel 13ca

  • 1 Ingeval in de eerste vijf jaren na de verwerving van een deelneming van ten minste een vierde gedeelte van het nominaal gestorte kapitaal in een vennootschap, de waarde in het economische verkeer van de deelneming daalt beneden het opgeofferde bedrag, vindt de deelnemingsvrijstelling geen toepassing ten aanzien van het hierna omschreven verlies (afwaarderingsverlies). Het afwaarderingsverlies bestaat uit de daling van de waarde in het economische verkeer van de deelneming beneden het voor de deelneming opgeofferde bedrag – doch niet verder dan tot nihil – verminderd met de sedert de verwerving van de deelneming verkregen positieve voordelen uit hoofde van die deelneming waarop de deelnemingsvrijstelling van toepassing was, één en ander voor zover het afwaarderingsverlies nog niet in aanmerking is genomen.

  • 2 Nadat het eerste lid toepassing heeft gevonden, vindt de deelnemingsvrijstelling geen toepassing ten aanzien van de positieve voordelen uit hoofde van die deelneming tot een bedrag ter grootte van het afwaarderingsverlies dat op de voet van het eerste lid ten laste van de winst is gebracht en waardeert de belastingplichtige de deelneming zolang de deelnemingsvrijstelling buiten toepassing blijft, jaarlijks op de waarde in het economische verkeer doch niet lager dan op nihil.

  • 3 Indien bij het begin van het zesde jaar na de verwerving van de deelneming waarop het eerste lid toepassing heeft gevonden het bedrag van de positieve voordelen uit die deelneming dat op de voet van het tweede lid tot de winst is gerekend nog steeds lager is dan het afwaarderingsverlies, blijft het tweede lid buiten toepassing en wordt met ingang van dat jaar het verschil in dat jaar en in de vier daarop volgende jaren in elk jaar voor een vijfde deel tot de winst gerekend.

  • 4 Indien bij vervreemding van een deelneming waarop het eerste lid toepassing heeft gevonden het bedrag dat ingevolge het tweede en het derde lid tot de winst is gerekend nog steeds lager is dan het afwaarderingsverlies, wordt het verschil tot de winst van het jaar gerekend waarin de vervreemding plaatsvindt. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing ingeval een deelneming waarop het eerste lid toepassing heeft gevonden, daalt beneden een vierde gedeelte van het nominaal gestorte kapitaal in een vennootschap, wordt ontbonden, dan wel met toepassing van artikel 15 opgaat in een moedermaatschappij.

  • 5 Indien, onmiddellijk of middellijk, tot het vermogen van een lichaam een deelneming behoort of heeft behoord welke is verkregen van een verbonden lichaam, wordt, in afwijking in zoverre van de vorige leden, een afwaarderingsverlies met betrekking tot het eerstgenoemde lichaam voor zover dit is toe te rekenen aan een daling van de waarde in het economische verkeer van die deelneming, slechts in aanmerking genomen voor zover dit toe te rekenen gedeelte niet uitgaat boven het afwaarderingsverlies dat met betrekking tot die deelneming in aanmerking is genomen. Voor zover in verband met een afwaarderingsverlies op de in de eerste volzin bedoelde deelneming een bedrag tot de winst is gerekend, wordt bij de belastingplichtige eveneens een overeenkomstig bedrag tot de winst gerekend.

  • 6 Met betrekking tot een deelneming in een rechtspersoon als bedoeld in artikel 5.18, tweede lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 door een bij ministeriële regeling aangewezen participatiemaatschappij als bedoeld in dat artikel geldt in afwijking van de in het eerste lid genoemde termijn van vijf jaren een termijn van acht jaren. Voorts vinden in dit geval het derde lid alsmede het vierde lid behoudens ingeval de deelneming wordt ontbonden, geen toepassing. Ingeval een zodanige deelneming waarop het eerste lid toepassing heeft gevonden door de participatiemaatschappij wordt vervreemd aan een verbonden lichaam en het bedrag dat ingevolge het tweede lid tot de winst is gerekend nog steeds lager is dan het afwaarderingsverlies, zijn ten aanzien van deze deelneming het tweede en het vierde lid voor het verschil van overeenkomstige toepassing bij het verbonden lichaam.

Artikel 13d

  • 1 De deelnemingsvrijstelling vindt geen toepassing ten aanzien van een verlies op een deelneming dat tot uitdrukking komt nadat het lichaam waarin de belastingplichtige deelneemt is ontbonden (liquidatieverlies). Ten aanzien van een deelneming in een buiten Nederland gevestigd lichaam wordt een liquidatieverlies slechts in aanmerking genomen, indien de belastingplichtige gedurende de in het derde lid, onderdeel a, bedoelde jaren voor ten minste een vierde gedeelte belang heeft in dat lichaam.

  • 2 Het liquidatieverlies wordt gesteld op het bedrag waarmede het door de belastingplichtige voor de deelneming opgeofferde bedrag het totaal van de liquidatie-uitkeringen overtreft.

    Onder het voor de deelneming opgeofferde bedrag worden mede begrepen:

    • a. de bedragen die met betrekking tot vorderingen op die deelneming ingevolge artikel 13b of 13ba tot de winst zijn gerekend;

    • b. de positieve voordelen uit hoofde van die deelneming waarop de deelnemingsvrijstelling op grond van artikel 13c of artikel 13h geen toepassing heeft gevonden;

    • c. de waardeveranderingen van een met de deelneming verband houdende verplichting als bedoeld in artikel 13, eerste lid, tweede volzin;

    • d. het voor een schuldvordering die ingevolge artikel 13, tweede lid, onder een deelneming wordt begrepen, opgeofferde bedrag, verminderd met het bedrag van afwaarderingen van de schuldvordering ten laste van in Nederland belastbare winst van de belastingplichtige.

  • 3 Tot het totaal van de liquidatie-uitkeringen worden ten minste gerekend de positieve voordelen uit hoofde van de deelneming welke zijn genoten in:

    • a. het jaar waarin het ontbonden lichaam zijn onderneming geheel of nagenoeg geheel heeft gestaakt, in de vijf daaraan voorafgaande jaren en in de daaropvolgende jaren;

    • b. het zesde tot en met het tiende jaar voorafgaande aan dat waarin het ontbonden lichaam zijn onderneming geheel of nagenoeg geheel heeft gestaakt ingeval over het desbetreffende jaar dat lichaam volgens zijn jaarrekening - opgemaakt volgens de bepalingen van titel 9, boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel, ten aanzien van een deelneming in een buiten Nederland gevestigd lichaam, volgens soortgelijke buitenlandse wettelijke regelingen - verlies heeft geleden.

  • 4 Indien, onmiddellijk of middellijk, tot het vermogen van het ontbonden lichaam een deelneming heeft behoord die deel uitmaakt van de liquidatie-uitkering of die is vervreemd en die in waarde is gedaald sedert de verkrijging van de deelneming in het ontbonden lichaam, wordt het liquidatieverlies slechts in aanmerking genomen voor zover dit verlies het bedrag van die waardedaling te boven gaat. Indien, onmiddellijk of middellijk, tot het vermogen van het ontbonden lichaam tevens een deelneming heeft behoord die sedertdien in waarde is gestegen, is de vorige volzin slechts van toepassing voor zover de aldaar bedoelde waardedaling deze waardestijging te boven gaat. Waardedalingen en waardestijgingen welke zowel onmiddellijk als middellijk tot uiting komen worden uitsluitend in aanmerking genomen voor zover zij onmiddellijk tot uiting komen. Indien, onmiddellijk of middellijk, tot het vermogen van het ontbonden lichaam een deelneming heeft behoord welke was verkregen van een verbonden lichaam, wordt het liquidatieverlies voor zover dit is toe te rekenen aan een daling van de waarde van die deelneming, slechts in aanmerking genomen voor zover dit toe te rekenen gedeelte niet uitgaat boven het liquidatieverlies dat bij het ontbonden lichaam met betrekking tot die deelneming in aanmerking is genomen.

  • 5 Indien, onmiddellijk of middellijk, tot het vermogen van het ontbonden lichaam een deelneming heeft behoord in een lichaam dat inmiddels is ontbonden en ter zake waarvan ingevolge het eerste lid, tweede volzin, dan wel het achtste lid, geen liquidatieverlies in aanmerking is genomen, of niet in aanmerking zou zijn genomen indien die deelneming door een in Nederland gevestigd lichaam zou zijn gehouden, wordt het liquidatieverlies slechts in aanmerking genomen voor zover dit verlies uitgaat boven het liquidatieverlies met betrekking tot de deelneming in dat eerder ontbonden lichaam.

  • 6 Indien een deelneming is verkregen van een verbonden lichaam wordt het opgeofferde bedrag ten tijde van de verkrijging niet hoger gesteld dan het bedrag hetwelk dat lichaam voor die deelneming heeft opgeofferd. Indien zulk een deelneming is verkregen in het kader van de ontbinding van het verbonden lichaam en ter zake van die deelneming het vierde lid, eerste volzin, toepassing heeft gevonden, wordt het opgeofferde bedrag vermeerderd met de aldaar bedoelde waardedaling tot ten hoogste het door het ontbonden lichaam voor die deelneming opgeofferde bedrag. Indien een storting op aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid bestaat uit aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid in een verbonden lichaam, wordt het opgeofferde bedrag ten tijde van de storting niet hoger gesteld dan op het bedrag dat is opgeofferd voor de aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid die als storting dienen.

  • 7 Indien aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid door middel van aandelenruil worden verkregen van een niet in Nederland gevestigd verbonden lichaam en deze aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid op het tijdstip van de ruil of enig tijdstip daarna tot een deelneming gaan behoren, wordt voor de bepaling van het opgeofferde bedrag de verkrijgingsprijs niet hoger gesteld dan het bedrag hetwelk dat lichaam voor die aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid heeft opgeofferd.

  • 8 Het liquidatieverlies wordt eerst op het tijdstip waarop de vereffening is voltooid in aanmerking genomen, mits:

    • a. geen recht geldt op enigerlei tegemoetkoming bij de belastingheffing ter zake van verliezen die bij het ontbonden lichaam onverrekend zijn gebleven, anders dan op de voet van dit artikel of artikel 13e, voor:

      • 1°. de belastingplichtige, of een met hem verbonden lichaam;

      • 2°. het lichaam dat of de persoon die de onderneming geheel of gedeeltelijk voortzet, of een met dat lichaam verbonden lichaam;

    • b. de onderneming van het ontbonden lichaam:

      • 1°. geheel is gestaakt, dan wel

      • 2°. geheel of gedeeltelijk is voortgezet uitsluitend door een ander dan de belastingplichtige of een met hem verbonden lichaam;

    • c. de omvang van het liquidatieverlies is gebleken en tevens blijkt dat is voldaan aan het bepaalde in de onderdelen a, 1°, en b.

  • 9 Het in een jaar ter zake van een deelneming opgeofferde bedrag wordt op een bij de aangifte gedaan verzoek door de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking vastgesteld. Indien het opgeofferde bedrag tot een onjuist bedrag is vastgesteld, kan de inspecteur de beschikking bij voor bezwaar vatbare beschikking herzien. De bevoegdheid tot herziening vervalt door verloop van vijf jaren na de vaststelling van de beschikking.

  • 10 Indien de onderneming van het ontbonden lichaam geheel of gedeeltelijk wordt voortgezet door de belastingplichtige of door een met hem verbonden lichaam wordt het liquidatieverlies op verzoek van de belastingplichtige bij voor bezwaar vatbare beschikking van de inspecteur vastgesteld. Artikel 20b, derde lid is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 13e

  • 1 Indien de onderneming van het ontbonden lichaam geheel of gedeeltelijk is voortgezet door de belastingplichtige wordt het op de voet van artikel 13d berekende liquidatieverlies in aanmerking genomen zodra de onderneming door de belastingplichtige geheel is gestaakt, of geheel of gedeeltelijk is voortgezet uitsluitend door een ander dan de belastingplichtige of een met hem verbonden lichaam, mits wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 13d, achtste lid, onderdelen a en c.

  • 2 Indien de onderneming van het ontbonden lichaam geheel of gedeeltelijk is voortgezet door een verbonden lichaam waarin de belastingplichtige of een met hem verbonden lichaam deelneemt, wordt het voor de verkrijging van die deelneming opgeofferde bedrag verhoogd met het ten aanzien van het ontbonden lichaam op de voet van artikel 13d berekende liquidatieverlies, mits wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 13d, achtste lid, onderdelen a en c.

Artikel 13f

  • 1 In afwijking van artikel 13d vindt de deelnemingsvrijstelling wel toepassing ten aanzien van een liquidatieverlies op een deelneming in een niet in Nederland gevestigd lichaam, indien die deelneming is verkregen van een niet in Nederland gevestigd verbonden lichaam en het lichaam waarin wordt deelgenomen is ontbonden binnen drie jaar na de verkrijging van de deelneming door de belastingplichtige, dan wel, in het geval van ontbinding na deze drie jaar, de onderneming van het lichaam waarin wordt deelgenomen geheel of voor een gedeelte is gestaakt binnen bedoelde termijn van drie jaar.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien de aldaar bedoelde deelneming is verkregen van een in Nederland gevestigd verbonden lichaam terwijl dat lichaam deze deelneming rechtstreeks of door tussenkomst van een of meer met de belastingplichtige verbonden lichamen, heeft verkregen van een niet in Nederland gevestigd verbonden lichaam. In dit geval wordt voor de toepassing van de in het eerste lid bedoelde termijn van drie jaar de bezitsduur van de deelneming door een in Nederland gevestigd verbonden lichaam aangemerkt als bezitsduur van de belastingplichtige.

  • 3 Indien onmiddellijk of middellijk tot het vermogen van het ontbonden lichaam een deelneming heeft behoord waarop het eerste of tweede lid toepassing heeft gevonden, of zou hebben gevonden indien het ontbonden lichaam in Nederland gevestigd zou zijn geweest, wordt voor de toepassing van artikel 13d het liquidatieverlies slechts in aanmerking genomen voor zover dit verlies het verlies dat ingevolge het eerste of tweede lid wel onder de deelnemingsvrijstelling valt, of zou vallen indien het ontbonden lichaam in Nederland gevestigd zou zijn geweest, te boven gaat.

  • 4 Voor zover de deelnemingsvrijstelling ingevolge het eerste of tweede lid toepassing vindt ten aanzien van een liquidatieverlies, vindt artikel 13e ten aanzien van dat liquidatieverlies geen toepassing.

Artikel 13g

  • 1 Ingeval een belastingplichtige een bezit van ten minste 25 percent in het nominaal gestorte kapitaal van een vennootschap die is gevestigd in een andere Lid-Staat van de Europese Gemeenschappen als belegging houdt, wordt, in afwijking in zoverre van artikel 13, tweede lid, dat bezit met een deelneming gelijkgesteld, indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    • 1°. de in de andere Lid-Staat gevestigde vennootschap is, zonder keuzemogelijkheid, zonder er van te zijn vrijgesteld en zonder toepassing van een bijzonder regime, onderworpen aan de aldaar geheven belasting naar de winst als bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Richtlijn 90/435/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 23 juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende Lid-Staten (PbEG L 225);

    • 2°. de belastingplichtige en de vennootschap hebben één van de in de bijlage bij de richtlijn opgenomen rechtsvormen;

    • 3°. de belastingplichtige en de vennootschap worden in de Lid-Staat van vestiging niet geacht volgens een met een derde Staat gesloten verdrag ter voorkoming van dubbele belasting buiten de Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen te zijn gevestigd.

  • 2 Ingeval de belastingplichtige in het bezit is van aandelen die ten minste 25 percent van de stemrechten vertegenwoordigen in een vennootschap die is gevestigd in een Lid-Staat van de Europese Gemeenschappen waarmee Nederland een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten dat voorziet in een verlaging van de belastingheffing op dividenden op grond van het bezit van het aantal stemrechten, wordt, in afwijking in zoverre van artikel 13, tweede lid, onderdeel a, dit bezit met een deelneming gelijkgesteld, indien aan de in het eerste lid, onder 2° en 3°, gestelde voorwaarden is voldaan. Ingeval de belastingplichtige dit bezit als belegging houdt, is met betrekking tot dat bezit het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

  • 3 In afwijking van het eerste en tweede lid wordt een bezit in een vennootschap die is gevestigd in een andere Lidstaat, welk bezit ter belegging wordt gehouden, niet met een deelneming gelijkgesteld indien:

    • a. de bezittingen van die vennootschap onmiddellijk of middellijk hoofdzakelijk bestaan uit belangen in één of meer niet in een Lidstaat gevestigde vennootschappen, en

    • b. die belangen, indien de belastingplichtige deze rechtstreeks zou hebben gehouden, niet als deelneming zouden worden aangemerkt.

  • 4 Voorzover op een in het derde lid bedoeld belang in een niet in een Lidstaat gevestigde vennootschap, indien de belastingplichtige dit rechtstreeks zou hebben gehouden, artikel 28b, eerste lid, van toepassing zou zijn, waardeert de belastingplichtige de aandelen in de in de andere Lidstaat gevestigde vennootschap op de waarde in het economische verkeer.

  • 5 Het derde en vierde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige aannemelijk maakt dat het houden van de in die leden bedoelde belangen door tussenkomst van een vennootschap die is gevestigd in een Lidstaat, in overwegende mate is ingegeven door andere overwegingen dan het ontgaan of uitstellen van belastingheffing.

Artikel 13h

Indien bij het bepalen van de in een jaar genoten winst ten aanzien van de belastingplichtige met toepassing van artikel 3.55, 3.56 of 3.57 van de Wet inkomstenbelasting 2001 een voordeel uit de vervreemding van aandelen of winstbewijzen die geen deelneming vormen, niet in aanmerking is genomen terwijl de door hem verkregen aandelen of winstbewijzen op het tijdstip van de aandelenfusie of de overgang onder algemene titel in het kader van een fusie of een splitsing van een rechtspersoon dan wel op enig tijdstip daarna wel een deelneming vormen of tot een deelneming gaan behoren:

  • a. vindt de deelnemingsvrijstelling geen toepassing op positieve voordelen uit hoofde van die deelneming met uitzondering van uitkeringen van winst, tot het bedrag van het voordeel dat met toepassing van een van de genoemde artikelen buiten aanmerking is gebleven, behalve voorzover het voordeel al eerder in aanmerking is genomen;

  • b. wordt voor de bepaling van het opgeofferde bedrag als bedoeld in de artikelen 13ca en 13d, de verkrijgingsprijs niet hoger gesteld dan het bedrag hetwelk de belastingplichtige voor de in het kader van de aandelenfusie, de juridische splitsing of de juridische fusie vervreemde aandelen of winstbewijzen heeft opgeofferd.

Artikel 13i

  • 1 Indien de belastingplichtige aandelen of winstbewijzen die een deelneming vormen, in het kader van een aandelenfusie als bedoeld in artikel 3.55 van de Wet inkomstenbelasting 2001 vervreemdt,

    • a. wordt het voor de aandelen of winstbewijzen die in het kader van de fusie worden verkregen, opgeofferde bedrag, bedoeld in de artikelen 13ca en 13d, niet hoger gesteld dan het bedrag dat voor de vervreemde aandelen of winstbewijzen is opgeofferd;

    • b. wordt een geldlening waarop artikel 10a, tweede lid, dan wel artikel 13, eerste lid, van toepassing is die verband houdt met de vervreemde aandelen, geacht verband te houden met de aandelen of winstbewijzen die in het kader van de fusie worden verkregen.

  • 2 Indien het voordeel uit de vervreemding van aandelen of winstbewijzen ingevolge artikel 3.55 van de Wet inkomstenbelasting 2001 niet in aanmerking wordt genomen:

    • a. treden de aandelen of winstbewijzen die in het kader van de fusie worden verkregen, ingeval deze een deelneming vormen, in de plaats van de aandelen of winstbewijzen die in het kader van de fusie worden vervreemd;

    • b. worden de verkregen aandelen of winstbewijzen, ingeval deze geen deelneming vormen, in afwijking in zoverre van het genoemde artikel, te boek gesteld op de waarde in het economische verkeer verminderd met het bedrag dat ingevolge het tweede lid van dat artikel, buiten aanmerking is gebleven.

Artikel 13j

  • 1 Indien vermogen van een rechtspersoon waarin de belastingplichtige een deelneming heeft, in het kader van een splitsing onder algemene titel overgaat, wordt de in artikel 3.56, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 bedoelde vervreemding van aandelen en schuldvorderingen geacht te hebben plaatsgevonden aan een met de belastingplichtige en de splitsende rechtspersoon verbonden lichaam.

  • 2 Het voor de aandelen in de splitsende rechtspersoon opgeofferde bedrag als bedoeld in artikel 13ca en 13d, tweede lid, wordt voor een evenredig gedeelte toegerekend aan de door de verkrijgende rechtspersonen uitgereikte aandelen. Indien de splitsende rechtspersoon na de splitsing blijft bestaan, wordt het voor de aandelen in de splitsende rechtspersoon opgeofferde bedrag in dezelfde mate verminderd.

  • 3 Een geldlening waarop artikel 10a, tweede lid, dan wel artikel 13, eerste lid, van toepassing is en die verband houdt met de aandelen die de belastingplichtige in de splitsende rechtspersoon heeft, wordt geacht verband te houden met de aandelen die de belastingplichtige direct na de splitsing heeft op de bij de splitsing betrokken rechtspersonen.

  • 4 Indien het voordeel bij de splitsing ingevolge artikel 3.56, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 niet in aanmerking wordt genomen:

    • a. treden de aandelen die de belastingplichtige direct na de splitsing in splitsende- en de verkrijgende rechtspersonen heeft, ingeval deze een deelneming vormen, in de plaats van de aandelen die de belastingplichtige ten tijde van de splitsing in de splitsende rechtspersoon heeft;

    • b. worden de aandelen die de belastingplichtige direct na de splitsing in de splitsende- en de verkrijgende rechtspersonen heeft, voorzover deze geen deelneming vormen, in afwijking in zoverre van het derde lid van het genoemde artikel, te boek gesteld voor de waarde in het economische verkeer verminderd met het voordeel dat niet in aanmerking is genomen.

  • 5 De vorige leden zijn van overeenkomstige toepassing indien in het kader van de splitsing aandelen worden uitgereikt:

    • a. aan een ander lichaam dan de belastingplichtige of

    • b. door een andere rechtspersoon dan de rechtspersoon op wie de vermogensbestanddelen onder algemene titel overgaan.

Artikel 13k

  • 1 Indien het vermogen van een rechtspersoon waarin de belastingplichtige een deelneming heeft, in het kader van een fusie onder algemene titel overgaat, wordt de in artikel 3.57, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 bedoelde vervreemding van aandelen en schuldvorderingen geacht te hebben plaatsgevonden aan een met de belastingplichtige en de verdwijnende rechtspersoon verbonden lichaam.

  • 2 Het voor de aandelen in de verkrijgende rechtspersoon opgeofferde bedrag als bedoeld in de artikelen 13ca en 13d, wordt niet hoger gesteld dan het bedrag dat is opgeofferd voor de aandelen in de verdwijnende rechtspersoon.

  • 3 Een geldlening waarop artikel 10a, tweede lid, dan wel artikel 13, eerste lid, van toepassing is en die verband houdt met de aandelen die de belastingplichtige in de verdwijnende rechtspersoon heeft, wordt geacht verband te houden met de aandelen die de belastingplichtige direct na de fusie in de verkrijgende rechtspersoon heeft.

  • 4 Indien het voordeel bij de fusie ingevolge artikel 3.57, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, niet in aanmerking wordt genomen:

    • a. treden de in het kader van de fusie verkregen aandelen ingeval deze een deelneming vormen, in de plaats van de aandelen die de belastingplichtige ten tijde van de fusie in de verdwijnende rechtspersoon heeft;

    • b. worden de in het kader van de fusie verkregen aandelen, ingeval deze geen deelneming vormen, in afwijking in zoverre van het derde lid van het genoemde artikel, te boek gesteld voor de waarde in het economische verkeer verminderd met het voordeel dat niet in aanmerking is genomen.

  • 5 Indien de belastingplichtige tevens de verkrijgende rechtspersoon is, vindt artikel 3.57, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 geen toepassing. Onze Minister kan, op een voor de fusie gedaan verzoek van de belastingplichtige, onder door hem te stellen voorwaarden, de inspecteur toestaan het voordeel dat als gevolg van de in het eerste lid bedoelde vervreemding tot uitdrukking komt, geheel of ten dele buiten aanmerking te laten. De in de tweede volzin bedoelde voorwaarden mogen slechts strekken ter verzekering van de heffing en de invordering van belasting welke verschuldigd zou zijn of zou worden indien die volzin buiten toepassing zou blijven. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking.

  • 6 De vorige leden zijn van overeenkomstige toepassing indien in het kader van de fusie aandelen worden uitgereikt door een andere rechtspersoon dan de rechtspersoon op wie de vermogensbestanddelen onder algemene titel overgaan.

Artikel 14

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 De belastingplichtige die zijn gehele onderneming of een zelfstandig onderdeel van een onderneming overdraagt (overdrager) aan een ander lichaam dat reeds belastingplichtig is of door de overname belastingplichtig wordt (overnemer), tegen uitreiking van aandelen in de overnemer (bedrijfsfusie), behoeft de winst behaald met of bij de overdracht niet in aanmerking te nemen, mits voor het bepalen van de winst bij de overdrager en de overnemer dezelfde bepalingen van toepassing zijn, de overnemer niet op de voet van artikel 20 aanspraak kan maken op voorwaartse verrekening van verliezen en latere heffing is verzekerd. Indien de winst niet in aanmerking wordt genomen, treedt de overnemer ten aanzien van alle vermogensbestanddelen die in het kader van de bedrijfsfusie zijn verkregen in de plaats van de overdrager.

  • 2 Bestaat voor de overnemer aanspraak op voorwaartse verrekening van verliezen, zijn voor het bepalen van de winst niet dezelfde bepalingen van toepassing of kan de belastingheffing uit anderen hoofde alleen met behulp van nadere voorwaarden worden verzekerd, dan kan Onze Minister op gezamenlijk verzoek van de overdrager en de overnemer onder te stellen nadere voorwaarden, de inspecteur belast met de aanslagregeling van de overdrager toestaan de winst behaald met of bij de overdracht geheel of ten dele buiten aanmerking te laten. Daarbij treedt de overnemer ten aanzien van al hetgeen in het kader van de overdracht is verkregen, voorzover daaraan geen nadere voorwaarden zijn gesteld, in de plaats van de overdrager. Het verzoek wordt voor de overdracht gedaan bij de in de vorige volzin bedoelde inspecteur, die daarop bij voor bezwaar vatbare beschikking beslist.

  • 3 Indien de winst op de voet van het eerste of het tweede lid buiten aanmerking blijft en de in het kader van de bedrijfsfusie verkregen aandelen een deelneming vormen, wordt het voor die aandelen opgeofferde bedrag gesteld op de fiscale boekwaarde van het overgedragen vermogen verminderd met de daarin begrepen reserves bedoeld in de artikelen 3.53 en 3.54 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en artikel 15b.

  • 4 In afwijking van het eerste en het tweede lid, wordt de winst wel in aanmerking genomen, indien de bedrijfsfusie in overwegende mate is gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing. De bedrijfsfusie wordt, tenzij het tegendeel aannemelijk wordt gemaakt, geacht in overwegende mate te zijn gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing indien deze niet plaatsvindt op grond van zakelijke overwegingen, zoals herstructurering of rationalisering van de actieve werkzaamheden van de overdrager en de overnemer. Indien aandelen in de overdrager dan wel in de overnemer binnen drie jaar na de overdracht geheel of ten dele, direct of indirect worden vervreemd aan een lichaam dat niet met de overdrager en de overnemer is verbonden, worden zakelijke overwegingen niet aanwezig geacht, tenzij het tegendeel aannemelijk wordt gemaakt.

  • 5 Ten aanzien van een fonds voor gemene rekening zijn de voorgaande leden van overeenkomstige toepassing in geval van overgang van bezittingen van dat fonds.

  • 6 Voor de toepassing van dit artikel worden met aandelen gelijkgesteld winstbewijzen, bewijzen van deelgerechtigdheid of lidmaatschapsrechten.

  • 7 De in het tweede lid bedoelde voorwaarden mogen slechts strekken ter verzekering van de heffing en de invordering van belasting die verschuldigd zou zijn of zou worden indien het tweede of het vijfde lid buiten toepassing zou blijven. Voorts kunnen voorwaarden worden gesteld die betrekking hebben op het bepalen van de in een jaar genoten winst, de toelaatbare reserves, de verrekening van verliezen en de verrekening van buitenlandse resultaten en kunnen voorwaarden worden gesteld indien de waarde in het economische verkeer van de overgedragen vermogensbestanddelen op het tijdstip van de bedrijfsfusie lager is dan de boekwaarde van deze vermogensbestanddelen.

  • 8 De overdrager die zekerheid wenst omtrent de vraag of de bedrijfsfusie niet wordt geacht in overwegende mate te zijn gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing, kan voor de overdracht een verzoek indienen bij de inspecteur, die daarop bij voor bezwaar vatbare beschikking beslist.

  • 9 De overdrager of de overnemer die voorafgaande aan een voorgenomen vervreemding van aandelen als bedoeld in de laatste volzin van het vierde lid, zekerheid wil hebben omtrent de vraag of, niettegenstaande de vervreemding, aannemelijk is dat de overdracht niet in overwegende mate is gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing, kan een verzoek indienen bij de inspecteur, die daarop bij voor bezwaar vatbare beschikking beslist.

Terugwerkende kracht

Stb. 2005, 468, datum inwerkingtreding 01-12-2005, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 12-07-2001.

1 De belastingplichtige die zijn gehele onderneming of een zelfstandig onderdeel van een onderneming overdraagt (overdrager) aan een ander lichaam dat reeds belastingplichtig is of door de overname belastingplichtig wordt (overnemer), tegen uitreiking van aandelen in de overnemer (bedrijfsfusie), behoeft de winst behaald met of bij de overdracht niet in aanmerking te nemen, mits voor het bepalen van de winst bij de overdrager en de overnemer dezelfde bepalingen van toepassing zijn, de overnemer niet op de voet van artikel 20 aanspraak kan maken op voorwaartse verrekening van verliezen en latere heffing is verzekerd. Indien de winst niet in aanmerking wordt genomen, treedt de overnemer ten aanzien van alle vermogensbestanddelen die in het kader van de bedrijfsfusie zijn verkregen in de plaats van de overdrager.

2 Bestaat voor de overnemer aanspraak op voorwaartse verrekening van verliezen, zijn voor het bepalen van de winst niet dezelfde bepalingen van toepassing of kan de belastingheffing uit anderen hoofde alleen met behulp van nadere voorwaarden worden verzekerd, dan kan Onze Minister op gezamenlijk verzoek van de overdrager en de overnemer onder te stellen nadere voorwaarden, de inspecteur belast met de aanslagregeling van de overdrager toestaan de winst behaald met of bij de overdracht geheel of ten dele buiten aanmerking te laten. Daarbij treedt de overnemer ten aanzien van al hetgeen in het kader van de overdracht is verkregen, voorzover daaraan geen nadere voorwaarden zijn gesteld, in de plaats van de overdrager. Het verzoek wordt voor de overdracht gedaan bij de in de vorige volzin bedoelde inspecteur, die daarop bij voor bezwaar vatbare beschikking beslist.

3 Indien de winst op de voet van het eerste of het tweede lid buiten aanmerking blijft en de in het kader van de bedrijfsfusie verkregen aandelen een deelneming vormen, wordt het voor die aandelen opgeofferde bedrag gesteld op de fiscale boekwaarde van het overgedragen vermogen verminderd met de daarin begrepen reserves bedoeld in de artikelen 3.53 en 3.54 van de Wet inkomstenbelasting 2001.

4 In afwijking van het eerste en het tweede lid, wordt de winst wel in aanmerking genomen, indien de bedrijfsfusie in overwegende mate is gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing. De bedrijfsfusie wordt, tenzij het tegendeel aannemelijk wordt gemaakt, geacht in overwegende mate te zijn gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing indien deze niet plaatsvindt op grond van zakelijke overwegingen, zoals herstructurering of rationalisering van de actieve werkzaamheden van de overdrager en de overnemer. Indien aandelen in de overdrager dan wel in de overnemer binnen drie jaar na de overdracht geheel of ten dele, direct of indirect worden vervreemd aan een lichaam dat niet met de overdrager en de overnemer is verbonden, worden zakelijke overwegingen niet aanwezig geacht, tenzij het tegendeel aannemelijk wordt gemaakt.

5 Ten aanzien van een fonds voor gemene rekening zijn de voorgaande leden van overeenkomstige toepassing in geval van overgang van bezittingen van dat fonds.

6 Voor de toepassing van dit artikel worden met aandelen gelijkgesteld winstbewijzen, bewijzen van deelgerechtigdheid of lidmaatschapsrechten.

7 De in het tweede lid bedoelde voorwaarden mogen slechts strekken ter verzekering van de heffing en de invordering van belasting die verschuldigd zou zijn of zou worden indien het tweede of het vijfde lid buiten toepassing zou blijven. Voorts kunnen voorwaarden worden gesteld die betrekking hebben op het bepalen van de in een jaar genoten winst, de toelaatbare reserves, de verrekening van verliezen en de verrekening van buitenlandse resultaten en kunnen voorwaarden worden gesteld indien de waarde in het economische verkeer van de overgedragen vermogensbestanddelen op het tijdstip van de bedrijfsfusie lager is dan de boekwaarde van deze vermogensbestanddelen.

8 De overdrager die zekerheid wenst omtrent de vraag of de bedrijfsfusie niet wordt geacht in overwegende mate te zijn gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing, kan voor de overdracht een verzoek indienen bij de inspecteur, die daarop bij voor bezwaar vatbare beschikking beslist.

9 De overdrager of de overnemer die voorafgaande aan een voorgenomen vervreemding van aandelen als bedoeld in de laatste volzin van het vierde lid, zekerheid wil hebben omtrent de vraag of, niettegenstaande de vervreemding, aannemelijk is dat de overdracht niet in overwegende mate is gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing, kan een verzoek indienen bij de inspecteur, die daarop bij voor bezwaar vatbare beschikking beslist.

Artikel 14a

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 Indien vermogen van een belastingplichtige onder algemene titel in het kader van een splitsing overgaat (de splitsende rechtspersoon), wordt:

    • a. indien de splitsende rechtspersoon ophoudt te bestaan: de splitsende rechtspersoon geacht zijn vermogensbestanddelen ten tijde van de splitsing te hebben overgedragen aan de rechtspersonen waarop deze vermogensbestanddelen onder algemene titel overgaan (verkrijgende rechtspersonen) en ten tijde van de splitsing te zijn opgehouden uit zijn onderneming in Nederland belastbare winst te genieten;

    • b. indien de splitsende rechtspersoon blijft bestaan: de splitsende rechtspersoon geacht de vermogensbestanddelen die in het kader van de splitsing overgaan, ten tijde van de splitsing te hebben overgedragen aan de rechtspersoon of rechtspersonen waarop deze vermogensbestanddelen onder algemene titel overgaan (verkrijgende rechtspersoon respectievelijk verkrijgende rechtspersonen).

  • 2 De winst behaald als gevolg van het eerste lid behoeft niet in aanmerking te worden genomen, mits voor het bepalen van de winst bij de splitsende rechtspersoon en de verkrijgende rechtspersonen dezelfde bepalingen van toepassing zijn, noch bij de splitsende rechtspersoon indien deze ophoudt te bestaan noch bij de verkrijgende rechtspersoon aanspraak bestaat op voorwaartse verrekening van verliezen op de voet van artikel 20 en latere heffing is verzekerd. Indien de winst buiten aanmerking blijft, treedt de verkrijgende rechtspersoon met betrekking tot al hetgeen in het kader van de splitsing is verkregen in de plaats van de splitsende rechtspersoon.

  • 3 Ingeval niet is voldaan aan de in het tweede lid, eerste volzin, bedoelde vereisten, kan onze Minister, op een gezamenlijk voor de splitsing gedaan verzoek van de splitsende rechtspersoon en de verkrijgende rechtspersonen, onder door hem te stellen voorwaarden de inspecteur belast met de aanslagregeling van de splitsende rechtspersoon toestaan de winst behaald als gevolg van het eerste lid geheel of ten dele buiten aanmerking te laten. Daarbij treedt de verkrijgende rechtspersoon met betrekking tot al hetgeen in het kader van de splitsing is verkregen, voorzover daaraan geen voorwaarden zijn gesteld, in de plaats van de splitsende rechtspersoon. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking waarin de in de eerste volzin bedoelde voorwaarden zijn opgenomen.

  • 4 Indien de winst niet in aanmerking wordt genomen en de verkrijgende rechtspersoon aandelen uitreikt aan de splitsende rechtspersoon wordt, indien de uitgereikte aandelen een deelneming vormen, het voor die aandelen opgeofferde bedrag gesteld op de fiscale boekwaarde van het vermogen dat in het kader van de splitsing overgaat verminderd met de daarin begrepen reserves als bedoeld in de artikelen 3.53 en 3.54 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en artikel 15b.

  • 5 De in het derde lid bedoelde voorwaarden mogen slechts strekken ter verzekering van de heffing en de invordering van belasting welke verschuldigd zou zijn of zou worden indien de eerste volzin van het derde lid buiten toepassing zou blijven. Voorts kunnen voorwaarden worden gesteld die betrekking hebben op het bepalen van de in een jaar genoten winst van de verkrijgende rechtspersoon, de toelaatbare reserves, de verrekening van verliezen, de verrekening van buitenlandse resultaten en kunnen voorwaarden worden gesteld indien de waarde in het economisch verkeer van de vermogensbestanddelen die onder algemene titel overgaan op het tijdstip van de overgang lager is dan de boekwaarde van deze vermogensbestanddelen.

  • 6 Het tweede lid, respectievelijk het derde lid, eerste volzin, is niet van toepassing indien de splitsing in overwegende mate is gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing. De splitsing wordt, tenzij het tegendeel aannemelijk wordt gemaakt, geacht in overwegende mate te zijn gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing indien de splitsing niet plaatsvindt op grond van zakelijke overwegingen zoals herstructurering of rationalisering van de actieve werkzaamheden van de splitsende- en de verkrijgende rechtspersonen. Indien aandelen in de gesplitste rechtspersoon, dan wel in een verkrijgende rechtspersoon binnen drie jaar na de splitsing geheel of ten dele, direct of indirect worden vervreemd aan een lichaam dat niet met de gesplitste rechtspersoon en met de verkrijgende rechtspersonen is verbonden, worden zakelijke overwegingen niet aanwezig geacht, tenzij het tegendeel aannemelijk wordt gemaakt.

  • 7 De verkrijgende rechtspersoon wordt ten tijde van de splitsing als een met de belastingplichtige verbonden lichaam aangemerkt.

  • 8 Bij het bepalen van de winst komen renten – kosten en valutaresultaten daaronder begrepen – ter zake van geldleningen welke rechtens dan wel in feite direct of indirect zijn verschuldigd aan een verbonden lichaam en die verband houden met de verwerving van de aandelen in een lichaam, terwijl ten gevolge van de splitsing zowel de geldlening als het vermogen van het lichaam waarin de aandelen zijn verworven, deel zijn gaan uitmaken van het vermogen van eenzelfde lichaam, in de acht volgende jaren nadat alle aandelen in de dochtermaatschappij in het bezit zijn gekomen van de moedermaatschappij slechts in aftrek tot het bedrag dat de winst van het lichaam dat de geldlening heeft opgenomen, zou hebben belopen indien de splitsing niet zou hebben plaatsgevonden. Het vorenstaande is van overeenkomstige toepassing op renten – kosten en valutaresultaten daaronder begrepen – ter zake van geldleningen welke rechtens dan wel in feite direct of indirect zijn verschuldigd aan een verbonden lichaam en welke verband houden met de verwerving van dan wel terugbetaling op aandelen welke ten gevolge van de splitsing zijn uitgegeven. Onze Minister kan nadere regelen geven met betrekking tot het bepalen van het in de eerste volzin bedoelde bedrag dat de winst zou hebben belopen, gedurende de in de eerste volzin aangegeven periode van acht jaren en de verrekening van rente die bij het einde van die periode van acht jaren nog niet in aftrek is gekomen.

  • 9 Het bepaalde in het achtste lid vindt geen toepassing voorzover blijkt dat het lichaam waaraan de geldlening is verschuldigd met het oog op de verwerving van de aandelen rechtens dan wel in feite direct of indirect in dezelfde mate vermogen uit hoofde van geldlening heeft aangetrokken van niet verbonden lichamen en voorts vindt artikel 15, vijfde lid, onderdeel b, overeenkomstige toepassing.

  • 10 De splitsende rechtspersoon die zekerheid wil hebben omtrent de vraag of de splitsing niet wordt geacht in overwegende mate te zijn gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing kan voor de splitsing een verzoek indienen bij de inspecteur, die daarop bij voor bezwaar vatbare beschikking beslist.

  • 11 De gesplitste rechtspersoon of de verkrijgende rechtspersoon die voorafgaande aan een voorgenomen vervreemding van aandelen als bedoeld in het zesde lid, laatste volzin, zekerheid wil hebben omtrent de vraag of, niettegenstaande de vervreemding, aannemelijk is dat de splitsing niet in overwegende mate is gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing, kan een verzoek indienen bij de inspecteur, die daarop bij voor bezwaar vatbare beschikking beslist.

  • 12 Voor de toepassing van dit artikel worden met aandelen gelijk gesteld winstbewijzen, bewijzen van deelgerechtigdheid en lidmaatschapsrechten.

Terugwerkende kracht

Stb. 2005, 468, datum inwerkingtreding 01-12-2005, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 12-07-2001.

1 Indien vermogen van een belastingplichtige onder algemene titel in het kader van een splitsing overgaat (de splitsende rechtspersoon), wordt:

  • a. indien de splitsende rechtspersoon ophoudt te bestaan: de splitsende rechtspersoon geacht zijn vermogensbestanddelen ten tijde van de splitsing te hebben overgedragen aan de rechtspersonen waarop deze vermogensbestanddelen onder algemene titel overgaan (verkrijgende rechtspersonen) en ten tijde van de splitsing te zijn opgehouden uit zijn onderneming in Nederland belastbare winst te genieten;

  • b. indien de splitsende rechtspersoon blijft bestaan: de splitsende rechtspersoon geacht de vermogensbestanddelen die in het kader van de splitsing overgaan, ten tijde van de splitsing te hebben overgedragen aan de rechtspersoon of rechtspersonen waarop deze vermogensbestanddelen onder algemene titel overgaan (verkrijgende rechtspersoon respectievelijk verkrijgende rechtspersonen).

2 De winst behaald als gevolg van het eerste lid behoeft niet in aanmerking te worden genomen, mits voor het bepalen van de winst bij de splitsende rechtspersoon en de verkrijgende rechtspersonen dezelfde bepalingen van toepassing zijn, noch bij de splitsende rechtspersoon indien deze ophoudt te bestaan noch bij de verkrijgende rechtspersoon aanspraak bestaat op voorwaartse verrekening van verliezen op de voet van artikel 20 en latere heffing is verzekerd. Indien de winst buiten aanmerking blijft, treedt de verkrijgende rechtspersoon met betrekking tot al hetgeen in het kader van de splitsing is verkregen in de plaats van de splitsende rechtspersoon.

3 Ingeval niet is voldaan aan de in het tweede lid, eerste volzin, bedoelde vereisten, kan onze Minister, op een gezamenlijk voor de splitsing gedaan verzoek van de splitsende rechtspersoon en de verkrijgende rechtspersonen, onder door hem te stellen voorwaarden de inspecteur belast met de aanslagregeling van de splitsende rechtspersoon toestaan de winst behaald als gevolg van het eerste lid geheel of ten dele buiten aanmerking te laten. Daarbij treedt de verkrijgende rechtspersoon met betrekking tot al hetgeen in het kader van de splitsing is verkregen, voorzover daaraan geen voorwaarden zijn gesteld, in de plaats van de splitsende rechtspersoon. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking waarin de in de eerste volzin bedoelde voorwaarden zijn opgenomen.

4 Indien de winst niet in aanmerking wordt genomen en de verkrijgende rechtspersoon aandelen uitreikt aan de splitsende rechtspersoon wordt, indien de uitgereikte aandelen een deelneming vormen, het voor die aandelen opgeofferde bedrag gesteld op de fiscale boekwaarde van het vermogen dat in het kader van de splitsing overgaat verminderd met de daarin begrepen reserves als bedoeld in de artikelen 3.53 en 3.54 van de Wet inkomstenbelasting 2001.

5 De in het derde lid bedoelde voorwaarden mogen slechts strekken ter verzekering van de heffing en de invordering van belasting welke verschuldigd zou zijn of zou worden indien de eerste volzin van het derde lid buiten toepassing zou blijven. Voorts kunnen voorwaarden worden gesteld die betrekking hebben op het bepalen van de in een jaar genoten winst van de verkrijgende rechtspersoon, de toelaatbare reserves, de verrekening van verliezen, de verrekening van buitenlandse resultaten en kunnen voorwaarden worden gesteld indien de waarde in het economisch verkeer van de vermogensbestanddelen die onder algemene titel overgaan op het tijdstip van de overgang lager is dan de boekwaarde van deze vermogensbestanddelen.

6 Het tweede lid, respectievelijk het derde lid, eerste volzin, is niet van toepassing indien de splitsing in overwegende mate is gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing. De splitsing wordt, tenzij het tegendeel aannemelijk wordt gemaakt, geacht in overwegende mate te zijn gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing indien de splitsing niet plaatsvindt op grond van zakelijke overwegingen zoals herstructurering of rationalisering van de actieve werkzaamheden van de splitsende- en de verkrijgende rechtspersonen. Indien aandelen in de gesplitste rechtspersoon, dan wel in een verkrijgende rechtspersoon binnen drie jaar na de splitsing geheel of ten dele, direct of indirect worden vervreemd aan een lichaam dat niet met de gesplitste rechtspersoon en met de verkrijgende rechtspersonen is verbonden, worden zakelijke overwegingen niet aanwezig geacht, tenzij het tegendeel aannemelijk wordt gemaakt.

7 De verkrijgende rechtspersoon wordt ten tijde van de splitsing als een met de belastingplichtige verbonden lichaam aangemerkt.

8 Bij het bepalen van de winst komen renten – kosten en valutaresultaten daaronder begrepen – ter zake van geldleningen welke rechtens dan wel in feite direct of indirect zijn verschuldigd aan een verbonden lichaam en die verband houden met de verwerving van de aandelen in een lichaam, terwijl ten gevolge van de splitsing zowel de geldlening als het vermogen van het lichaam waarin de aandelen zijn verworven, deel zijn gaan uitmaken van het vermogen van eenzelfde lichaam, in de acht volgende jaren nadat alle aandelen in de dochtermaatschappij in het bezit zijn gekomen van de moedermaatschappij slechts in aftrek tot het bedrag dat de winst van het lichaam dat de geldlening heeft opgenomen, zou hebben belopen indien de splitsing niet zou hebben plaatsgevonden. Het vorenstaande is van overeenkomstige toepassing op renten – kosten en valutaresultaten daaronder begrepen – ter zake van geldleningen welke rechtens dan wel in feite direct of indirect zijn verschuldigd aan een verbonden lichaam en welke verband houden met de verwerving van dan wel terugbetaling op aandelen welke ten gevolge van de splitsing zijn uitgegeven. Onze Minister kan nadere regelen geven met betrekking tot het bepalen van het in de eerste volzin bedoelde bedrag dat de winst zou hebben belopen, gedurende de in de eerste volzin aangegeven periode van acht jaren en de verrekening van rente die bij het einde van die periode van acht jaren nog niet in aftrek is gekomen.

9 Het bepaalde in het achtste lid vindt geen toepassing voorzover blijkt dat het lichaam waaraan de geldlening is verschuldigd met het oog op de verwerving van de aandelen rechtens dan wel in feite direct of indirect in dezelfde mate vermogen uit hoofde van geldlening heeft aangetrokken van niet verbonden lichamen en voorts vindt artikel 15ad, derde lid, onderdeel c, en vierde lid, overeenkomstige toepassing.

10 De splitsende rechtspersoon die zekerheid wil hebben omtrent de vraag of de splitsing niet wordt geacht in overwegende mate te zijn gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing kan voor de splitsing een verzoek indienen bij de inspecteur, die daarop bij voor bezwaar vatbare beschikking beslist.

11 De gesplitste rechtspersoon of de verkrijgende rechtspersoon die voorafgaande aan een voorgenomen vervreemding van aandelen als bedoeld in het zesde lid, laatste volzin, zekerheid wil hebben omtrent de vraag of, niettegenstaande de vervreemding, aannemelijk is dat de splitsing niet in overwegende mate is gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing, kan een verzoek indienen bij de inspecteur, die daarop bij voor bezwaar vatbare beschikking beslist.

12 Voor de toepassing van dit artikel worden met aandelen gelijk gesteld winstbewijzen, bewijzen van deelgerechtigdheid en lidmaatschapsrechten.

13 Het tweede tot en met het twaalfde lid vinden slechts toepassing indien de splitsende en de verkrijgende rechtspersonen in Nederland zijn gevestigd, of in de zin van artikel 3.55, vijfde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 zijn gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie.

Artikel 14b

  • 1 Indien vermogen van een belastingplichtige onder algemene titel in het kader van een fusie overgaat (de verdwijnende rechtspersoon), wordt de verdwijnende rechtspersoon geacht zijn vermogensbestanddelen ten tijde van de fusie te hebben overgedragen aan de rechtspersoon waarop deze vermogensbestanddelen onder algemene titel overgaan (verkrijgende rechtspersoon) en ten tijde van de fusie te zijn opgehouden uit de onderneming in Nederland belastbare winst te genieten.

  • 2 De winst behaald als gevolg van het eerste lid behoeft niet in aanmerking te worden genomen, mits voor het bepalen van de winst bij de verdwijnende rechtspersoon en de verkrijgende rechtspersoon dezelfde bepalingen van toepassing zijn, bij geen van deze rechtspersonen aanspraak bestaat op voorwaartse verrekening van verliezen op de voet van artikel 20 en latere heffing is verzekerd. Indien de winst buiten aanmerking blijft, treedt de verkrijgende rechtspersoon met betrekking tot al hetgeen in het kader van de fusie is verkregen in de plaats van de verdwijnende rechtspersoon.

  • 3 Ingeval niet is voldaan aan de in het tweede lid, eerste volzin, bedoelde vereisten, kan onze Minister, op een gezamenlijk voor de fusie gedaan verzoek van de verdwijnende rechtspersoon en de verkrijgende rechtspersoon, onder door hem te stellen voorwaarden de inspecteur belast met de aanslagregeling van de verdwijnende rechtspersoon toestaan de winst behaald als gevolg van het eerste lid geheel of ten dele buiten aanmerking te laten. Daarbij treedt de verkrijgende rechtspersoon met betrekking tot al hetgeen in het kader van de fusie is verkregen, voorzover daaraan geen voorwaarden zijn gesteld, in de plaats van de verdwijnende rechtspersoon. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking waarin de in de eerste volzin bedoelde voorwaarden zijn opgenomen.

  • 4 De in het derde lid bedoelde voorwaarden mogen slechts strekken ter verzekering van de heffing en de invordering van belasting welke verschuldigd zou zijn of zou worden indien de eerste volzin van het derde lid buiten toepassing zou blijven. Voorts kunnen voorwaarden worden gesteld die betrekking hebben op het bepalen van de in een jaar genoten winst van de verkrijgende rechtspersoon, de toelaatbare reserves, de verrekening van verliezen en de verrekening van buitenlandse resultaten en kunnen voorwaarden worden gesteld indien de waarde in het economische verkeer van de vermogensbestanddelen die onder algemene titel overgaan op het tijdstip van de overgang lager is dan de boekwaarde van deze vermogensbestanddelen.

  • 5 Het tweede lid, respectievelijk het derde lid, eerste volzin, is niet van toepassing indien de fusie in overwegende mate is gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing. De fusie wordt, tenzij het tegendeel aannemelijk wordt gemaakt, geacht in overwegende mate te zijn gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing indien de fusie niet plaatsvindt op grond van zakelijke overwegingen, zoals herstructurering of rationalisering van de actieve werkzaamheden van de verdwijnende en de verkrijgende rechtspersoon.

  • 6 Bij het bepalen van de winst komen renten – kosten en valutaresultaten daaronder begrepen – ter zake van geldleningen welke rechtens dan wel in feite direct of indirect zijn verschuldigd aan een verbonden lichaam en die verband houden met de verwerving van de aandelen in een lichaam, terwijl ten gevolge van de fusie zowel de geldlening als het vermogen van het lichaam waarin de aandelen zijn verworven, deel zijn gaan uitmaken van het vermogen van eenzelfde lichaam, in de acht volgende jaren nadat alle aandelen in de dochtermaatschappij in het bezit zijn gekomen van de moedermaatschappij slechts in aftrek tot het bedrag dat de winst van het lichaam dat de geldlening heeft opgenomen, zou hebben belopen indien de fusie niet zou hebben plaatsgevonden. Het vorenstaande is van overeenkomstige toepassing op renten – kosten en valutaresultaten daaronder begrepen – ter zake van geldleningen welke rechtens dan wel in feite direct of indirect zijn verschuldigd aan een verbonden lichaam en welke verband houden met de verwerving van dan wel terugbetaling op aandelen welke ten gevolge van de fusie zijn uitgegeven. Onze Minister kan nadere regelen geven met betrekking tot het bepalen van het in de eerste volzin bedoelde bedrag dat de winst zou hebben belopen, gedurende de in de eerste volzin aangegeven periode van acht jaren en de verrekening van rente die bij het einde van die periode van acht jaren nog niet in aftrek is gekomen.

  • 7 Het bepaalde in het zesde lid vindt geen toepassing voorzover blijkt dat het lichaam waaraan de geldlening is verschuldigd met het oog op de verwerving van de aandelen rechtens dan wel in feite direct of indirect in dezelfde mate vermogen uit hoofde van geldlening heeft aangetrokken van niet verbonden lichamen en voorts vindt artikel 15, vijfde lid, onderdeel b, overeenkomstige toepassing.

  • 8 De verkrijgende rechtspersoon wordt ten tijde van de fusie als een met de belastingplichtige verbonden lichaam, [tekstcorrectie :“lichaam,” moet zijn “lichaam”] aangemerkt.

  • 9 De verdwijnende rechtspersoon die zekerheid wil hebben omtrent de vraag of de fusie niet wordt geacht in overwegende mate te zijn gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing kan voor de fusie een verzoek indienen bij de inspecteur, die daarop bij voor bezwaar vatbare beschikking beslist.

  • 10 Het tweede tot en met het negende lid vinden slechts toepassing indien de verdwijnende en de verkrijgende rechtspersoon in Nederland zijn gevestigd, of in de zin van artikel 3.55, vijfde lid, Wet inkomstenbelasting 2001 zijn gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie.

Artikel 14c

  • 1 Indien een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid die uitsluitend natuurlijke personen als aandeelhouder heeft, wordt ontbonden en de door de vennootschap gedreven onderneming door de aandeelhouders wordt voortgezet, kan Onze Minister op gezamenlijk verzoek van de belastingplichtige en de voortzettende aandeelhouders onder door hem nader te stellen voorwaarden toestaan dat de winst die bij of als gevolg van de ontbinding tot uitdrukking komt, niet in aanmerking wordt genomen. De aandeelhouders treden met betrekking tot de vermogensbestanddelen waarmee zij de onderneming voortzetten en die zij in het kader van de ontbinding verkrijgen, ieder voor zijn gedeelte, in de plaats van de belastingplichtige, behalve voorzover bij de te stellen voorwaarden anders is bepaald.

  • 2 Indien de belastingplichtige aanspraak kan maken op voorwaartse verrekening van verliezen of indien ingevolge voorschriften ter voorkoming van dubbele belasting winst uit buitenlandse onderneming naar volgende jaren is overgebracht en welke nog niet in aanmerking is genomen, blijft de in het eerste lid bedoelde winst slechts buiten aanmerking voorzover deze uitgaat boven die verliezen respectievelijk winst uit buitenlandse onderneming. Voorzover de in het eerste lid bedoelde winst betrekking heeft op een buitenlandse onderneming, blijft die winst slechts buiten aanmerking voorzover deze uitgaat boven de verliezen uit buitenlandse onderneming die ingevolge voorschriften ter voorkoming van dubbele belasting naar andere jaren zijn overgebracht en welke nog niet in aanmerking zijn genomen. Voorzover de winst, bedoeld in het eerste lid, wel in aanmerking wordt genomen, vindt een verhoging van boekwaarden van bezittingen of opheffing van fiscale reserves plaats.

  • 3 Voorzover na toepassing van het tweede lid verliezen nog niet zijn verrekend, worden deze voor 35/50 deel aangemerkt als ondernemingsverlies in de zin van artikel 3.148, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 van de aandeelhouders die de onderneming voortzetten. Een en ander voorzover aannemelijk is dat dit verlies is geleden in de uitoefening van de onderneming die wordt voortgezet. Het verlies wordt door de inspecteur vastgesteld bij voor bezwaar vatbare beschikking. Voorzover na toepassing van het tweede lid naar volgende jaren overgebrachte winst of verliezen uit buitenlandse onderneming nog niet in aanmerking zijn genomen, wordt bij algemene maatregel van bestuur bepaald op welke wijze die winst of verliezen, bij de aandeelhouders van de voortgezette onderneming in aanmerking worden genomen.

  • 4 Het eerste lid is niet van toepassing:

    • a. voorzover de vermogensbestanddelen en fiscale reserves van de belastingplichtige niet kunnen gaan behoren tot het vermogen waarmee de onderneming door de aandeelhouders wordt voortgezet;

    • b. op de positieve voordelen die volgens artikel 13ca tot de winst gerekend moeten worden;

    • c. indien de naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid niet in Nederland is gevestigd, behoudens indien de vennootschap een onderneming drijft met behulp van een in Nederland aanwezige vaste inrichting, en:

      • 1°. het heffingsrecht over de uit die onderneming genoten winst ingevolge de Belastingregeling voor het Koninkrijk dan wel een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting aan Nederland is toegewezen, en

      • 2°. de plaats van de werkelijke leiding van de vennootschap is gelegen in een in het achtste lid bedoeld land of bedoelde staat.

  • 5 Voor de toepassing van dit artikel:

    • a. wordt onder een aandeelhouder die voortzet verstaan een aandeelhouder bij wie de in het eerste lid bedoelde vermogensbestanddelen, vanaf het tijdstip dat deze vermogensbestanddelen hem aangaan, behoren tot het vermogen van een onderneming met betrekking waartoe hij ondernemer als bedoeld in artikel 3.4 van de Wet Inkomstenbelasting 2001 of medegerechtigde als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, onderdeel a, van die wet, is;

    • b. worden met aandeelhouders gelijkgesteld houders van winstbewijzen die medegerechtigd zijn tot het vermogen van de vennootschap.

  • 6 De in het eerste lid bedoelde voorwaarden mogen slechts strekken ter verzekering van de heffing en de invordering van de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting die verschuldigd zouden zijn of zouden worden indien het eerste lid buiten toepassing zou blijven. Voorts kunnen aan de voortzettende aandeelhouder voorwaarden worden gesteld die betrekking hebben op de in een jaar genoten winst, de toelaatbare reserves, en kunnen voorwaarden worden gesteld indien de waarde in het economische verkeer van de vermogensbestanddelen op het tijdstip dat onmiddellijk voorafgaat aan het voortzetten van de onderneming voor rekening van de aandeelhouders lager is dan de boekwaarde van deze vermogensbestanddelen. Indien de onderneming door meerdere aandeelhouders wordt voortgezet, wordt in de voorwaarden bepaald dat de verliezen, bedoeld in het derde lid, naar rato van het belang van een ieder in de belastingplichtige worden toegerekend. Tevens kunnen voorwaarden worden gesteld die betrekking hebben op de verdeling van de in het eerste lid bedoelde vermogensbestanddelen over de voortzettende aandeelhouders en de voortgang van de vereffening van het vermogen van de belastingplichtige. Tenslotte kunnen voorwaarden worden gesteld met betrekking tot de financiering van de onderneming bij aanvang van het voortzetten door de aandeelhouder indien de vennootschap voor de overdracht van vermogensbestanddelen waarmee de aandeelhouder de onderneming wil voortzetten, een tegenprestatie ontvangt.

  • 7 Het in het eerste lid bedoelde verzoek wordt voor de ontbinding van belastingplichtige gedaan bij de inspecteur belast met de aanslagregeling van de belastingplichtige. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking waarin de in het eerste lid bedoelde voorwaarden zijn opgenomen.

  • 8 Voor de toepassing van dit artikel wordt met een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid gelijkgesteld een rechtspersoon met een in aandelen verdeeld kapitaal die:

    • a. is opgericht naar het recht van de Nederlandse Antillen, Aruba, een lidstaat van de Europese Unie of een staat in de relatie waarmee een met Nederland gesloten verdrag ter voorkoming van dubbele belasting van toepassing is waarin een bepaling is opgenomen die discriminatie naar nationaliteit verbiedt voor rechtspersonen die overigens in dezelfde omstandigheden verkeren als een naar Nederlands recht opgerichte naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, en

    • b. naar aard en inrichting vergelijkbaar is met de naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid.

    Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gegeven voor de beoordeling of een naar buitenlands recht opgerichte rechtspersoon naar aard en inrichting vergelijkbaar is met een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid.

Artikel 15

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 Zolang alle aandelen van een dochtermaatschappij in het bezit zijn van een moedermaatschappij, wordt, op verzoek van beide belastingplichtigen en ten vroegste met ingang van het jaar waarin het verzoek is ingediend, de belasting geheven alsof de dochtermaatschappij in de moedermaatschappij is opgegaan.

    Het verzoek wordt slechts ingewilligd indien de tijdvakken waarover de belasting wordt geheven voor beide belastingplichtigen samenvallen en voorts indien de door Onze Minister nader te stellen voorwaarden zijn vervuld. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking waarin de in de vorige volzin bedoelde voorwaarden zijn opgenomen. Indien een dochtermaatschappij wordt geacht te zijn opgegaan in een coöperatie vindt met betrekking tot die coöperatie artikel 9, eerste lid, onderdeel h, geen toepassing.

    Onder dochtermaatschappij wordt verstaan: een in Nederland gevestigde naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid.

    Onder moedermaatschappij wordt verstaan: een in Nederland gevestigde naamloze vennootschap, besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, coöperatie of onderlinge waarborgmaatschappij.

  • 2 Het eerste lid vindt geen toepassing ingeval voor het bepalen van de winst niet bij beide belastingplichtigen dezelfde bepalingen van toepassing zijn, tenzij Onze Minister anders bepaalt.

  • 3 De in het eerste lid bedoelde voorwaarden mogen slechts strekken ter verzekering van de heffing en de invordering van de belasting met het oog op de omstandigheid dat de in het eerste lid bedoelde lichamen uitsluitend voor de toepassing van deze wet een eenheid vormen en het geval dat deze eenheid wordt beëindigd, wordende onder die voorwaarden mede begrepen voorwaarden die betrekking kunnen hebben op het bepalen van de in een jaar genoten winst, de toelaatbare reserves, de verrekening van verliezen en de vervreemding van de in het eerste lid bedoelde aandelen.

  • 4 Indien ingevolge het eerste lid de belasting van een dochtermaatschappij wordt geheven alsof deze is opgegaan in de moedermaatschappij komen renten – kosten en valutaresultaten daaronder begrepen – ter zake van geldleningen welke rechtens dan wel in feite direct of indirect zijn verschuldigd aan een verbonden lichaam en welke verband houden met de verwerving van aandelen in die dochtermaatschappij, in de acht volgende jaren nadat alle aandelen in de dochtermaatschappij in het bezit zijn gekomen van de moedermaatschappij, slechts in aftrek tot het bedrag dat de winst van de maatschappij die de geldlening heeft opgenomen zou hebben belopen zonder toepassing van het eerste lid en zonder rekening te houden met de hiervoor bedoelde renten. Voor zover in een jaar renten ingevolge de eerste volzin niet in aftrek zijn gekomen, worden deze aangemerkt als renten die verband houden met de verwerving van aandelen in de desbetreffende dochtermaatschappij van het volgende jaar. Onze Minister kan nadere regelen geven met betrekking tot het bepalen van het in de eerste volzin bedoelde bedrag dat de winst zou hebben belopen gedurende de in die volzin aangegeven periode van acht jaren en de verrekening van rente die bij het einde van die periode van acht jaren nog niet in aftrek is gekomen.

  • 5 Het bepaalde in het vierde lid vindt met betrekking tot geldleningen die verband houden met de verwerving van aandelen geen toepassing:

    • a. voor zover blijkt dat het lichaam waaraan de geldlening is verschuldigd, of een daarmee verbonden lichaam, met het oog op de verwerving van de aandelen vermogen uit hoofde van geldlening heeft aangetrokken van niet verbonden lichamen; of

    • b. indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

      • 1°. de moedermaatschappij toont aan dat het uiteindelijke belang in de dochtermaatschappij in belangrijke mate is gewijzigd; en

      • 2°. een natuurlijk persoon of een samenwerkende groep van natuurlijke personen heeft middellijk of onmiddellijk een belang van ten minste vijf percent in de moedermaatschappij en de overige aandeelhouders hebben elk een belang van minder dan een derde in de moedermaatschappij waarbij aandeelhouderslichamen die met elkaar zijn verbonden in de zin van artikel 10a, vierde lid, als één aandeelhouder worden aangemerkt; en

      • 3°. een of meer van de onder 2° bedoelde personen geniet belastbaar inkomen uit werk en woning op de voet van artikel 3.1, tweede lid, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001 ter zake van voor de dochtermaatschappij verrichte werkzaamheden welke van wezenlijke aard zijn.

    Aan de voorwaarden van onderdeel b, onder 2°, wordt ook geacht te zijn voldaan in het geval de waarde in het economisch verkeer van de dochtermaatschappij:

    • a. € 6 500 000 of meer maar minder dan € 23 000 000 bedraagt, indien een natuurlijk persoon of een samenwerkende groep van natuurlijke personen middellijk of onmiddellijk een belang heeft van ten minste vijf percent in de moedermaatschappij en de overige aandeelhouders elk een belang van minder dan de helft in de moedermaatschappij hebben waarbij aandeelhouderslichamen die met elkaar zijn verbonden in de zin van artikel 10a, vierde lid, als één aandeelhouder worden aangemerkt;

    • b. minder bedraagt dan € 6 500 000, indien een natuurlijk persoon of een samenwerkende groep van natuurlijke personen middellijk of onmiddellijk een belang heeft van ten minste vijfentwintig percent in de moedermaatschappij.

  • 6 Indien tot de winst van een fiscale eenheid winst uit een buitenlandse onderneming of uit een in het buitenland gelegen onroerende zaak behoort en de laatstgenoemde winst voor de vermindering van belasting ingevolge voorschriften ter voorkoming van dubbele belasting tot een hoger bedrag in aanmerking zou worden genomen dan het gezamenlijke bedrag dat in aanmerking zou zijn genomen bij afwezigheid van de fiscale eenheid, als gevolg van het feit dat er in het laatste geval financieringskosten toerekenbaar zijn aan de buitenlandse onderneming of de in het buitenland gelegen onroerende zaak die bij de fiscale eenheid niet tot uitdrukking komen, wordt, in afwijking van het eerste lid, de vermindering berekend alsof deze financieringskosten wel bij de fiscale eenheid tot uitdrukking komen, met dien verstande dat voor de berekening van de vermindering ten minste in aanmerking wordt genomen het hiervoor bedoelde gezamenlijke bedrag.

  • 7 Het zesde lid vindt geen toepassing voorzover de belastingplichtige aannemelijk maakt dat de in dat lid bedoelde financieringskosten in het andere land bij de berekening van de belastbare grondslag niet in aftrek worden toegelaten.

Terugwerkende kracht

Stb. 2002, 613, datum inwerkingtreding 01-01-2003, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2002.

1 Zolang alle aandelen van een dochtermaatschappij in het bezit zijn van een moedermaatschappij, wordt, op verzoek van beide belastingplichtigen en ten vroegste met ingang van het jaar waarin het verzoek is ingediend, de belasting geheven alsof de dochtermaatschappij in de moedermaatschappij is opgegaan.

Het verzoek wordt slechts ingewilligd indien de tijdvakken waarover de belasting wordt geheven voor beide belastingplichtigen samenvallen en voorts indien de door Onze Minister nader te stellen voorwaarden zijn vervuld. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking waarin de in de vorige volzin bedoelde voorwaarden zijn opgenomen. Indien een dochtermaatschappij wordt geacht te zijn opgegaan in een coöperatie vindt met betrekking tot die coöperatie artikel 9, eerste lid, onderdeel g, geen toepassing.

Onder dochtermaatschappij wordt verstaan: een in Nederland gevestigde naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid.

Onder moedermaatschappij wordt verstaan: een in Nederland gevestigde naamloze vennootschap, besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, coöperatie of onderlinge waarborgmaatschappij.

Artikel 15a

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 Van een centrale maatschappij en haar ledenmaatschappijen wordt, op verzoek van al deze belastingplichtigen en ten vroegste met ingang van het jaar waarin het verzoek is ingediend, de belasting geheven alsof de ledenmaatschappijen in de centrale maatschappij zijn opgegaan zolang:

    • a. de werkzaamheden van de ledenmaatschappijen plaatsvinden onder leiding van de centrale maatschappij;

    • b. de werkzaamheden van de maatschappijen elkaar over en weer aangaan, met dien verstande dat de maatschappijen in ieder geval onderling instaan voor elkaars schulden;

    • c. winstuitdelingen aan de leden van de ledenmaatschappijen plaatsvinden naar een gelijke maatstaf;

    • d. de tijdvakken waarover de belasting wordt geheven voor de maatschappijen samenvallen;

    • e. de door Onze Minister nader te stellen voorwaarden zijn vervuld.

    De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking waarin de in de vorige volzin bedoelde voorwaarden zijn opgenomen.

  • 2 Het eerste lid vindt geen toepassing ingeval voor het bepalen van de winst niet bij de maatschappijen dezelfde bepalingen - uitgezonderd artikel 9, eerste lid, onderdeel h - van toepassing zijn, tenzij Onze Minister anders bepaalt.

  • 3 De in het eerste lid, onderdeel e, bedoelde voorwaarden mogen slechts strekken ter verzekering van de heffing en de invordering van de belasting met het oog op de omstandigheid dat de in dit artikel bedoelde maatschappijen uitsluitend voor de toepassing van deze wet een eenheid vormen en het geval dat deze eenheid wordt beëindigd. Onder deze voorwaarden worden begrepen voorwaarden die betrekking kunnen hebben op het bepalen van de in een jaar genoten winst, de toelaatbare reserves, de verrekening van verliezen en de inhoud en wijziging van de statuten van de maatschappijen alsmede de overdracht en beëindiging van lidmaatschapsrechten in de centrale maatschappij.

  • 4 Indien de ledenmaatschappijen worden geacht te zijn opgegaan in de centrale maatschappij vindt met betrekking tot die centrale maatschappij artikel 9, eerste lid, onderdeel h, geen toepassing.

  • 5 Dit artikel verstaat onder:

    • a. centrale maatschappij: een binnen het Rijk gevestigde coöperatie waarvan de leden uitsluitend zijn binnen het Rijk gevestigde coöperaties;

    • b. ledenmaatschappijen: de leden van een centrale maatschappij.

  • 6 Dit artikel is op overeenkomstige wijze van toepassing op onderlinge waarborgmaatschappijen.

Terugwerkende kracht

Stb. 2002, 613, datum inwerkingtreding 01-01-2003, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2002.

1 Van een centrale maatschappij en haar ledenmaatschappijen wordt, op verzoek van al deze belastingplichtigen en ten vroegste met ingang van het jaar waarin het verzoek is ingediend, de belasting geheven alsof de ledenmaatschappijen in de centrale maatschappij zijn opgegaan zolang:

  • a. de werkzaamheden van de ledenmaatschappijen plaatsvinden onder leiding van de centrale maatschappij;

  • b. de werkzaamheden van de maatschappijen elkaar over en weer aangaan, met dien verstande dat de maatschappijen in ieder geval onderling instaan voor elkaars schulden;

  • c. winstuitdelingen aan de leden van de ledenmaatschappijen plaatsvinden naar een gelijke maatstaf;

  • d. de tijdvakken waarover de belasting wordt geheven voor de maatschappijen samenvallen;

  • e. de door Onze Minister nader te stellen voorwaarden zijn vervuld.

De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking waarin de in de vorige volzin bedoelde voorwaarden zijn opgenomen.

2 Het eerste lid vindt geen toepassing ingeval voor het bepalen van de winst niet bij de maatschappijen dezelfde bepalingen - uitgezonderd artikel 9, eerste lid, onderdeel g - van toepassing zijn, tenzij Onze Minister anders bepaalt.

3 De in het eerste lid, onderdeel e, bedoelde voorwaarden mogen slechts strekken ter verzekering van de heffing en de invordering van de belasting met het oog op de omstandigheid dat de in dit artikel bedoelde maatschappijen uitsluitend voor de toepassing van deze wet een eenheid vormen en het geval dat deze eenheid wordt beëindigd. Onder deze voorwaarden worden begrepen voorwaarden die betrekking kunnen hebben op het bepalen van de in een jaar genoten winst, de toelaatbare reserves, de verrekening van verliezen en de inhoud en wijziging van de statuten van de maatschappijen alsmede de overdracht en beëindiging van lidmaatschapsrechten in de centrale maatschappij.

4 Indien de ledenmaatschappijen worden geacht te zijn opgegaan in de centrale maatschappij vindt met betrekking tot die centrale maatschappij artikel 9, eerste lid, onderdeel g, geen toepassing.

5 Dit artikel verstaat onder:

  • a. centrale maatschappij: een binnen het Rijk gevestigde coöperatie waarvan de leden uitsluitend zijn binnen het Rijk gevestigde coöperaties;

  • b. ledenmaatschappijen: de leden van een centrale maatschappij.

6 Dit artikel is op overeenkomstige wijze van toepassing op onderlinge waarborgmaatschappijen.

7 Het bepaalde in artikel 15, zesde en zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 15b

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 Met betrekking tot een lichaam dat deel uitmaakt van een internationaal werkzaam concern en dat uitsluitend vanuit Nederland financieringsactiviteiten verricht ten behoeve van tot het concern behorende lichamen welke zijn gevestigd dan wel mede zijn gelegen in ten minste vier Mogendheden dan wel op twee continenten, wordt door de inspecteur op verzoek van de belastingplichtige onder door hem te stellen voorwaarden toegestaan dat een reserve wordt gevormd ter zake van risico’s welke verband houden met die financieringsactiviteiten, met het houden van deelnemingen in de zin van artikel 13, tweede lid, eerste volzin en derde lid, door het concern alsmede met het drijven van ondernemingen door het concern met behulp van vaste inrichtingen buiten Nederland. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder:

    • a. financieringsactiviteiten ten behoeve van tot het concern behorende lichamen verstaan financieringsactiviteiten welke strekken ter financiering van bedrijfsmiddelen en bedrijfsmatige activiteiten van tot het concern behorende lichamen, daaronder begrepen het financieren van deelnemingen in de zin van artikel 13, tweede lid, eerste volzin en derde lid, alsmede het ter beschikking stellen van het gebruik of het gebruiksrecht van bedrijfsmiddelen binnen het concern, andere dan financieringsactiviteiten buiten het concern alsmede beleggen;

    • b. concernfinancieringswinst verstaan:

      • 1°. de winst behaald met de financieringsactiviteiten ten behoeve van tot het concern behorende lichamen voor zover deze winst in Nederland belastbaar is, met uitzondering van de winst behaald met vermogen van het lichaam bestaande uit aandelen die bij ontbinding van het lichaam niet delen in de reserves van het lichaam en met uitzondering van verliezen van het lichaam voor zover ter zake van deze verliezen een toevoeging uit de reserve aan de winst op de voet van het vierde lid plaatsvindt;

      • 2°. de positieve voordelen die samenhangen met een risico als bedoeld in het eerste lid, welke onderdeel uitmaken van de in Nederland belastbare winst van andere tot het concern behorende lichamen en voor welk risico het lichaam zelf een bedrag uit de reserve aan de winst heeft toegevoegd, doch ten hoogste tot het laatstbedoelde bedrag;

    • c. concern verstaan de belastingplichtige te zamen met de met hem verbonden lichamen als bedoeld in artikel 10a, vierde lid, waarbij voor de bepaling van het belang als bedoeld in dat artikellid buiten aanmerking blijven aandelen die bij de ontbinding van het lichaam niet delen in de reserves van het lichaam.

  • 2 Het eerste lid is slechts van toepassing indien aannemelijk is dat:

    • a. van het vermogen dat is aangewend voor de financieringsactiviteiten ten behoeve van tot het concern behorende lichamen voor zover daar concernfinancieringswinst mee wordt behaald, een niet groter gedeelte dan overeenkomt met de verhouding tussen de waarde in het economische verkeer van de in Nederland aanwezige bezittingen van het concern en de waarde in het economische verkeer van alle bezittingen van het concern, direct of indirect betrekking heeft op financieringsactiviteiten ten behoeve van tot het concern behorende lichamen in Nederland, doch nooit meer dan een tiende gedeelte;

    • b. de inkomsten van het lichaam die behoren tot de concernfinancieringswinst per Mogendheid ten minste 5% dan wel per continent ten minste 10% bedragen van de totale in Nederland belastbare inkomsten van het lichaam ter zake van financieringsactiviteiten ten behoeve van tot het concern behorende lichamen.

    Voor de toepassing van onderdeel b mag het lichaam één of meer groepen van lichamen vormen welke in verschillende mogendheden dan wel op verschillende continenten zijn gevestigd en waarvan de gezamenlijke inkomsten worden toegerekend aan één mogendheid of aan één continent.

  • 3 Het ten laste van de winst van een jaar aan de reserve toe te voegen bedrag beloopt ten hoogste 80 percent van de in dat jaar behaalde concernfinancieringswinst alsmede van de opbrengsten van bij ministeriële regeling nader omschreven kort lopende beleggingen welke worden aangehouden ter financiering van acquisities die passend zijn bij de omvang en liggen in de lijn van de activiteiten van het concern. Het in de eerste volzin bedoelde percentage wordt verhoogd tot 100 voor positieve voordelen als gevolg van wijzigingen in valutaverhoudingen, alsmede voor zover de concernfinancieringswinst bestaat uit positieve voordelen die samenhangen met een risico als bedoeld in het eerste lid en voor welk risico een bedrag uit de reserve aan de winst is toegevoegd, doch ten hoogste voor het laatstbedoelde bedrag. Het aan de reserve toe te voegen bedrag bedraagt echter niet meer dan 80 percent van het belastbare bedrag dat door de belastingplichtige zou zijn genoten indien over dat jaar geen bedrag aan de reserve zou zijn toegevoegd, noch onttrekkingen ten laste van de reserve aan de winst zouden zijn toegevoegd. Over jaren bij het einde waarvan de in het tweede lid, aanhef en onderdeel a, bedoelde norm is overschreden, blijft voor de berekening van de dotatie aan de reserve van de concernfinancieringswinst buiten aanmerking dat gedeelte dat is toe te rekenen aan het vermogen dat direct of indirect is aangewend voor de financieringsactiviteiten die betrekking hebben op de tot het concern behorende lichamen in Nederland en als gevolg waarvan niet langer wordt voldaan aan de norm bedoeld in het tweede lid, aanhef en onderdeel a. Toevoegingen aan de reserve vinden niet plaats over jaren bij het einde waarvan niet wordt voldaan aan de voorwaarde van het tweede lid, aanhef, onderdeel b, juncto het eerste lid. Een toevoeging aan de reserve ondergaat geen wijziging bij verrekening van verliezen uit volgende jaren.

  • 4 Uit de reserve wordt, voor zoveel mogelijk, aan de winst van een jaar toegevoegd een bedrag ter grootte van de in het jaar geleden verliezen ter zake van de in het eerste lid omschreven risico’s voor zover die in Nederland ten laste van de winst komen. Het bepaalde in de vorige volzin is niet van toepassing op liquidatieverliezen bedoeld in artikel 13d en verliezen van ondernemingen gedreven met behulp van vaste inrichtingen buiten Nederland, die zich voordoen binnen vijf jaar nadat de belastingplichtige voor de eerste maal ten laste van de winst aan de reserve heeft toegevoegd waarbij het ook binnen het concern voor de eerste maal is dat de reserve wordt gevormd en die betrekking hebben op voor die periode reeds gehouden deelnemingen onderscheidenlijk voor die periode reeds gedreven ondernemingen met behulp van vaste inrichtingen buiten Nederland; het vorenstaande geldt niet voor zover het liquidatieverlies betrekking heeft op een toename van het opgeofferd bedrag in de hiervoor bedoelde periode van vijf jaar.

  • 5 Zonder dat dit tot een toevoeging aan de winst leidt kan ten laste van de reserve worden gebracht 50% van het bedrag van een directe of indirecte kapitaalstorting of verwerving van aandelen in een lichaam voor zover het belang bij deze deelneming hier te lande gevestigde tot het concern behorende lichamen aangaat en de kapitaalstorting of verwerving is gefinancierd uit het vermogen van de belastingplichtige dat betrekking heeft op de financieringsactiviteiten, onder gelijktijdige afboeking met een zelfde bedrag van het opgeofferde bedrag bedoeld in artikel 13d voor de desbetreffende deelneming. Het in de vorige volzin bedoelde percentage van 50 wordt vervangen door 100, indien het betreft:

    • a. een kapitaalstorting welke samenhangt met een aansprakelijkstelling van het concern of een daartoe behorend lichaam en het lichaam op wie de aansprakelijkheid rust deze niet zelf kan dragen;

    • b. een kapitaalstorting of een verwerving van aandelen in een lichaam aan wier activiteiten dan wel de geografische ligging daarvan naar het oordeel van Onze Minister bijzondere risico’s zijn verbonden, een en ander mits is zeker gesteld dat in geval van buitenlandse activiteiten de voor de toepassing van deze bepaling benodigde inlichtingen kunnen worden verkregen.

  • 6 Op verzoek van de belastingplichtige kan de reserve in gelijke delen aan de winst van een jaar en de daarop volgende vier jaren worden toegevoegd. In die jaren vinden geen toevoegingen aan de reserve meer plaats. Ingeval zich in deze jaren een situatie voordoet als bedoeld in het vierde of vijfde lid, vinden afboekingen van de reserve overeenkomstig die leden plaats en wordt het eventuele bedrag van de reserve na die afboekingen in gelijke delen toegevoegd aan de winst van de resterende jaren. De belasting over de toevoeging aan de winst ingevolge dit lid bedraagt in afwijking van artikel 22, 10% van de toevoeging, of als dat lager is het belastbare bedrag, mits de belastingplichtige in het desbetreffende jaar voldoet aan de in het eerste lid en de door de inspecteur gestelde voorwaarden.

  • 7 Bij het begin van het jaar waarin het lichaam ophoudt in Nederland belastbare winst te genieten, dan wel waarin het lichaam niet langer voldoet aan de voorwaarden van het eerste lid of de door de inspecteur gestelde voorwaarden, wordt de reserve aan de winst toegevoegd. In zoverre al in de voorgaande vier jaren op de voet van het zesde lid toevoegingen aan de winst hebben plaatsgevonden, wordt de belasting verhoogd met een bedrag gelijk aan 25% van die toevoegingen.

  • 8 De in het eerste lid bedoelde voorwaarden, welke iedere 10 jaar aan feiten en omstandigheden kunnen worden aangepast, strekken tot het zeker stellen:

    • a. van de heffing van belastingen overeenkomstig doel en strekking van dit artikel alsmede van de invordering van belastingen;

    • b. dat indien verliezen waarvoor de reserve wordt gevormd bij een ander lichaam in Nederland in aanmerking worden genomen een bedrag ter grootte van deze verliezen ten laste van de reserve aan de winst wordt toegevoegd;

    • c. dat eigen vermogen van het lichaam niet direct of indirect is gefinancierd uit geldleningen aangegaan door in Nederland gevestigde tot het concern behorende lichamen en waarvan de rente bij het bepalen van de winst in aftrek komt;

    • d. dat het gebruik van deze regeling direct of indirect er niet toe leidt dat de grondslag voor de heffing van belastingen naar de winst of het inkomen in enigszins belangrijke mate wordt aangetast;

    • e. dat vanwege andere Mogendheden geheven belastingen over de inkomsten uit de financieringsactiviteiten door de toepassing van dit artikel niet in volgende jaren in aanmerking worden genomen.

    Bij de toepassing van onderdeel e wordt op verzoek van de belastingplichtige de vanwege andere Mogendheden geheven belastingen over de inkomsten uit de financieringsactiviteiten in het jaar waarin deze worden genoten gezamenlijk in aanmerking genomen.

  • 9 In geval de belastingplichtige niet voldoet aan de door de inspecteur gewijzigde voorwaarden wordt in afwijking van het zevende lid de reserve niet aan de winst toegevoegd zolang de belastingplichtige blijft voldoen aan de voorwaarden die van toepassing waren totdat deze werden gewijzigd. In afwijking van het derde lid vinden alsdan echter geen toevoegingen meer aan de reserve plaats.

  • 10 De inspecteur beslist op het verzoek en past de voorwaarden aan bij voor bezwaar vatbare beschikking.

Terugwerkende kracht

Stb. 2005, 468, datum inwerkingtreding 01-12-2005, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 12-07-2001.

Dit onderdeel vervalt.

Artikel 15ba

  • 1 Lichamen zonder aandeelhouders of deelgerechtigden waarbij een algemeen maatschappelijk of sociaal belang op de voorgrond staat, kunnen een herbestedingsreserve vormen tot vermindering van de in aanmerking te nemen kosten bedoeld in het tweede lid, indien en zolang het voornemen bestaat tot het maken van die kosten.

  • 2 De kosten waarvoor een herbestedingsreserve kan worden gevormd zijn de in het jaar of in de volgende drie jaren te verrichten:

    • a. uitgaven ter zake van de aanschaf, voortbrenging of verbetering van bedrijfsmiddelen, of

    • b. uitgaven ter zake van projecten voorzover het lichaam daardoor naar verwachting een verlies zal leiden.

  • 3 Het eerste lid is slechts van toepassing voorzover ondernemingsactiviteiten worden verricht die in de lijn liggen van het belang dat bij het lichaam op de voorgrond staat of bestaan uit het inzamelen om niet en vervolgens verkopen van gebruikte goederen met het oog op dat belang. Daarbij wordt onder gebruikte goederen verstaan: alle roerende lichamelijke zaken die, in de staat waarin zij verkeren of na herstelling daarvan, opnieuw kunnen worden gebruikt of verbruikt, met uitzondering van vervoermiddelen, kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen, antiquiteiten, edele metalen en edelstenen.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen ter voorkoming van ernstige concurrentieverstoring, lichamen, groepen lichamen of activiteiten worden uitgezonderd van de toepassing van het eerste lid.

  • 5 Het ten laste van de winst van een jaar aan de reserve toe te voegen bedrag beloopt ten hoogste de in het jaar behaalde winst vóór die toevoeging.

  • 6 Een herbestedingsreserve van een jaar wordt uiterlijk in het derde jaar na het jaar waarin de reserve is ontstaan, in de winst opgenomen, behalve voorzover de reserve is gevormd met betrekking tot de aanschaf, voortbrenging of verbetering van een bedrijfsmiddel of met betrekking tot een project:

    • a. waarvan uit de aard voortvloeit dat een langer tijdvak is vereist, of

    • b. waarbij aan de aanschaf, voortbrenging of verbetering van het bedrijfsmiddel respectievelijk voorbereiding van het project een begin van uitvoering is gegeven, maar verdere uitvoering is vertraagd door bijzondere omstandigheden.

Artikel 15c

  • 1 Indien een belastingplichtige voor de toepassing van deze wet of een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting dan wel de Belastingregeling voor het Koninkrijk niet meer wordt aangemerkt als inwoner van Nederland, worden de bestanddelen van zijn vermogen waarvan de voordelen dientengevolge niet meer begrepen worden in de belastbare winst, op het tijdstip onmiddellijk voorafgaande aan het ophouden van het hiervoor bedoelde inwonerschap geacht te zijn vervreemd tegen de waarde in het economische verkeer.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de vermogensbestanddelen die bij een fiscale eenheid afkomstig zijn van een dochtermaatschappij indien zich ten aanzien van die dochtermaatschappij een omstandigheid voordoet als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 15d

Voordelen die niet reeds uit anderen hoofde in aanmerking zijn genomen, worden gerekend tot de winst van het jaar waarin de belastingplichtige ophoudt in Nederland belastbare winst te genieten. In dat geval worden de bestanddelen van zijn vermogen voor de toepassing van de desinvesteringsbijtelling geacht te zijn vervreemd tegen de waarde in het economische verkeer.

Artikel 15e

  • 1 Indien de belastingplichtige op de voet van artikel 8, eerste lid, in verbinding met artikel 3.54 van de Wet inkomstenbelasting 2001, een herinvesteringsreserve heeft gevormd en aannemelijk is dat het uiteindelijke belang in de belastingplichtige nadien in belangrijke mate is gewijzigd, wordt deze reserve in afwijking in zoverre van het laatstgenoemde artikel direct voorafgaande aan die wijziging aan de winst toegevoegd, tenzij de bezittingen van de belastingplichtige de laatste drie maanden voor de wijziging niet grotendeels bestaan uit beleggingen.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid blijft een wijziging van het uiteindelijke belang in de belastingplichtige buiten aanmerking voorzover:

    • a. de wijziging voortvloeit uit een overgang krachtens erfrecht of huwelijksvermogensrecht, of

    • b. de wijziging betrekking heeft op een uitbreiding van het uiteindelijke belang van een natuurlijke persoon of rechtspersoon die bij het begin van het jaar waarin de herinvesteringsreserve is gevormd, reeds ten minste een derde deel van het uiteindelijke belang in de belastingplichtige had.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing indien het de belastingplichtige niet bekend is of bekend had kunnen zijn dat het uiteindelijke belang in de belastingplichtige in belangrijke mate is gewijzigd, mits de wijziging niet uitgaat boven hetgeen als gebruikelijk kan worden aangemerkt.

  • 4 Voor de toepassing van dit artikel:

    • a. worden onder beleggingen mede begrepen liquide middelen alsmede onroerende zaken die zijn bestemd om direct of indirect ter beschikking te worden gesteld aan anderen dan met de belastingplichtige verbonden lichamen als bedoeld in artikel 10a, vierde lid;

    • b. worden, bij een belastingplichtige die een onderneming drijft waarvan de werkzaamheden noodzakelijkerwijs meebrengen dat gelden worden belegd die aan hem zijn toevertrouwd door lichamen of natuurlijke personen die niet met hem zijn verbonden als bedoeld in artikel 10a, vierde onderscheidenlijk vijfde lid, de beleggingen die rechtstreeks samenhangen met die gelden niet als belegging aangemerkt.

Artikel 16

  • 1 Aftrekbare giften zijn de in het jaar gedane en met schriftelijke bescheiden gestaafde giften aan in Nederland gevestigde kerkelijke, levensbeschouwelijke, charitatieve, culturele, wetenschappelijke of het algemeen nut beogende instellingen, voor zover zij te zamen € 227 te boven gaan. De aftrek bedraagt ten hoogste 6 percent van de winst.

  • 2 Als giften worden aangemerkt bevoordelingen uit vrijgevigheid en al dan niet verplichte bijdragen, voor zover daardoor geen op geld waardeerbare aanspraken ontstaan.

  • 3 Giften aan niet in Nederland gevestigde instellingen die voor het overige voldoen aan de in het eerste lid, eerste volzin, omschreven voorwaarden, worden aangemerkt als aftrekbare giften voorzover de instellingen daartoe bij ministeriële regeling zijn aangewezen.

Hoofdstuk III. Voorwerp van de belasting bij buitenlandse belastingplichtigen

Artikel 17

  • 1 Ten aanzien van buitenlandse belastingplichtigen wordt de belasting geheven naar het belastbare Nederlandse bedrag; artikel 7, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Het belastbare Nederlandse bedrag is het in een kalenderjaar genoten Nederlandse inkomen verminderd met de op de voet van Hoofdstuk IV te verrekenen verliezen uit Nederlands inkomen.

  • 3 Het Nederlandse inkomen is het gezamenlijke bedrag van:

    • a. de belastbare winst uit een in Nederland gedreven onderneming, zijnde het bedrag van de gezamenlijke voordelen die worden verkregen uit een onderneming die, of een gedeelte van een onderneming dat wordt gedreven met behulp van een vaste inrichting in Nederland of van een vaste vertegenwoordiger in Nederland (Nederlandse onderneming);

    • b. het belastbare inkomen uit een aanmerkelijk belang in de zin van hoofdstuk 4 van de Wet inkomstenbelasting 2001 in een in Nederland gevestigde vennootschap indien het aanmerkelijk belang niet behoort tot het vermogen van een onderneming.

Artikel 17a

Tot een Nederlandse onderneming worden gerekend:

  • a. in Nederland gelegen onroerende zaken, daaronder begrepen:

    • 1°. rechten die direct of indirect betrekking hebben op in Nederland gelegen onroerende zaken en

    • 2°. rechten die samenhangen met de exploratie en de exploitatie van in Nederland aanwezige natuurlijke rijkdommen, of rechten waaraan deze zijn onderworpen;

  • b. rechten op aandelen in de winst of de medegerechtigdheid tot het vermogen van een onderneming waarvan de leiding in Nederland is gevestigd voorzover zij niet opkomen uit effectenbezit;

  • c. schuldvorderingen op een in Nederland gevestigde vennootschap indien de gerechtigde tot de schuldvordering een aanmerkelijk belang als bedoeld in artikel 17, derde lid, onderdeel b, in de vennootschap heeft;

  • d. werkzaamheden die worden verricht als bestuurder of commissaris van een in Nederland gevestigd lichaam in de zin van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, ook indien de bevoegdheid is beperkt tot buiten Nederland gelegen gedeelten van de onderneming van dat lichaam;

  • e. werkzaamheden die gedurende een aaneengesloten periode van tenminste 30 dagen in, op of boven het Noordzeewinningsgebied worden verricht. Het Noordzeewinningsgebied bestaat uit de territoriale zee van Nederland alsmede het buiten de territoriale zee onder de Noordzee gelegen deel van de zeebodem en de ondergrond daarvan, voorzover het Koninkrijk der Nederlanden daar op grond van het internationale recht rechten mag uitoefenen, en

  • f. werkzaamheden als bedoeld in onderdeel e, indien deze na een onderbreking worden voortgezet door het lichaam dat deze werkzaamheden heeft verricht, of onmiddellijk of na een onderbreking worden voortgezet door een met dat lichaam verbonden lichaam en de duur van deze werkzaamheden in een tijdvak van 12 maanden een periode van ten minste 30 dagen bedraagt. In dat geval wordt ieder van deze lichamen geacht te hebben voldaan aan de in dat onderdeel gestelde voorwaarde van 30 dagen.

Artikel 18

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

Terugwerkende kracht

Stb. 2005, 468, datum inwerkingtreding 01-12-2005, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 12-07-2001.

1 De belastbare winst uit onderneming wordt opgevat en bepaald op de voet van artikel 8, eerste tot en met het achtste, elfde en dertiende lid, alsmede de artikelen 8b tot en met 15aj en de artikelen 15d en 15e. Artikel 3.66 van de Wet inkomstenbelasting 2001 is hierbij van overeenkomstige toepassing.

2 Het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang wordt opgevat en berekend volgens de regels van hoofdstuk 4 van de Wet inkomstenbelasting 2001.

Artikel 19

Indien in het land waar de onderneming is gevestigd een overeenkomstig standpunt wordt ingenomen, wordt niet als het drijven van een binnenlandse onderneming door een niet in Nederland gevestigd lichaam aangemerkt:

  • a. het vervoer te water of door de lucht van personen en zaken tussen plaatsen buiten Nederland en plaatsen in Nederland, dan wel tussen plaatsen buiten Nederland onderling, tenzij de leiding van de onderneming in Nederland gevestigd is;

  • b. het exploiteren van baanvakken van spoor- en tramlijnen tussen de grens en het naastbij de grens gelegen station.

Hoofdstuk IV. Verrekening van verliezen

Artikel 20

  • 1 Indien de berekening van de belastbare winst of van het Nederlandse inkomen leidt tot een negatief bedrag, wordt dit aangemerkt als een verlies.

  • 2 Een verlies wordt verrekend met de belastbare winsten, onderscheidenlijk de Nederlandse inkomens, van de drie voorafgaande jaren en de volgende jaren, mits het verlies door de inspecteur is vastgesteld bij voor bezwaar vatbare beschikking.

  • 3 In afwijking van het tweede lid zijn de verliezen geleden in een periode waarin een belastingplichtige als beleggingsinstelling is aangemerkt (statusperiode), niet verrekenbaar met de belastbare winsten, onderscheidenlijk Nederlandse inkomens, die buiten de statusperiode zijn genoten, en zijn verliezen die buiten de statusperiode zijn geleden niet verrekenbaar met de winsten, onderscheidenlijk Nederlandse inkomens, die binnen de statusperiode zijn genoten.

  • 4 De verrekening geschiedt in de volgorde waarin de verliezen zijn ontstaan en de belastbare winsten zijn gemaakt of de Nederlandse inkomens zijn genoten.

  • 6 Het vijfde lid is van toepassing op verliezen die zijn toe te rekenen aan kosten en lasten van schade als gevolg van risico's die andere belastingplichtigen die wat betreft aard en omvang van de bedrijfsactiviteiten in een vergelijkbare positie verkeren als de belastingplichtige, plegen te verzekeren.

Artikel 20a

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 Indien aannemelijk is dat in vergelijking met het begin van het oudste jaar waarvan een verlies nog niet volledig is verrekend, het uiteindelijke belang in de belastingplichtige in belangrijke mate is gewijzigd, zijn met ingang van het jaar waarin de wijziging heeft plaatsgevonden, verliezen van daaraan voorafgaande jaren, in afwijking in zoverre van artikel 20, niet meer voorwaarts verrekenbaar.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid blijft buiten aanmerking een wijziging van het uiteindelijke belang in de belastingplichtige voorzover:

    • a. de wijziging voortvloeit uit een overgang krachtens erfrecht of huwelijksvermogensrecht, of

    • b. de wijziging betrekking heeft op een uitbreiding van het uiteindelijke belang van een natuurlijke persoon of rechtspersoon die bij het begin van het oudste jaar, bedoeld in het eerste lid, reeds ten minste een derde deel van het uiteindelijke belang in de belastingplichtige had.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing indien het de belastingplichtige niet bekend is of bekend had kunnen zijn dat het uiteindelijke belang in de belastingplichtige in belangrijke mate is gewijzigd, mits de wijziging niet uitgaat boven hetgeen als gebruikelijk kan worden aangemerkt.

  • 4 Het eerste lid is voorts niet van toepassing op een verlies dat is geleden in een jaar waarin de bezittingen van de belastingplichtige gedurende ten minste negen maanden niet grotendeels uit beleggingen bestonden, mits:

    • a. direct voorafgaande aan de wijziging, bedoeld in het eerste lid, de gezamenlijke omvang van de werkzaamheden van de belastingplichtige niet is afgenomen tot minder dan 30 percent van de gezamenlijke omvang van de werkzaamheden bij het begin van het oudste jaar, bedoeld in het eerste lid, en

    • b. ten tijde van de wijziging niet het voornemen bestaat de gezamenlijke omvang van de op dat tijdstip aanwezige werkzaamheden binnen een periode van drie jaar alsnog te laten afnemen tot minder dan 30 percent van de gezamenlijke omvang van de werkzaamheden bij het begin van het oudste jaar, bedoeld in het eerste lid.

  • 5 Voor de toepassing van het vierde lid, onderdelen a en b, blijven werkzaamheden die in samenhang met de in het eerste lid bedoelde wijziging zijn aangevangen, buiten beschouwing.

  • 6 Een verlies waarop het vierde lid van toepassing is, is slechts verrekenbaar met de belastbare winst onderscheidenlijk het Nederlandse inkomen van een jaar waarin de bezittingen van de belastingplichtige gedurende ten minste negen maanden niet grotendeels bestaan uit beleggingen.

  • 7 Indien de omvangrijkste werkzaamheid van de belastingplichtige van het oudste jaar, bedoeld in het eerste lid, in dat jaar of in één van de drie daaraan voorafgaande jaren is aangevangen of verworven, wordt voor de toepassing van het vierde lid, onderdelen b en c, voor het oudste jaar gelezen het jaar waarvan het verlies ten tijde van de wijziging nog niet volledig is verrekend en de omvang van de werkzaamheden het grootst was.

  • 8 Voor de toepassing van dit artikel:

    • a. worden onder beleggingen mede begrepen liquide middelen alsmede onroerende zaken die zijn bestemd om direct of indirect ter beschikking te worden gesteld aan anderen dan met de belastingplichtige verbonden lichamen als bedoeld in artikel 10a, vierde lid;

    • b. worden, bij een belastingplichtige die een onderneming drijft waarvan de werkzaamheden noodzakelijkerwijs meebrengen dat gelden worden belegd die aan hem, anders dan als eigen vermogen, zijn toevertrouwd door lichamen of natuurlijke personen die niet met hem zijn verbonden als bedoeld in artikel 10a, vierde onderscheidenlijk vijfde lid, de beleggingen die rechtstreeks samenhangen met die gelden niet als belegging aangemerkt.

  • 9 Met betrekking tot de verrekening van een verlies met de belastbare winsten, onderscheidenlijk binnenlandse inkomens uit voorafgaande jaren vinden het eerste, tweede en derde lid overeenkomstige toepassing, tenzij:

    • a. in de tussenliggende periode de werkzaamheden van de belastingplichtige niet zijn gestaakt, noch nagenoeg geheel zijn gestaakt, en

    • b. gedurende ten minste negen maanden in het jaar waarin het verlies is geleden en in het jaar waarin de belastbare winst onderscheidenlijk het binnenlandse inkomen is behaald waarmee het verlies achterwaarts zou worden verrekend, de bezittingen van de belastingplichtige niet grotendeels bestaan uit beleggingen. Daarbij wordt voor het in het eerste lid bedoelde oudste jaar, gelezen het derde jaar voorafgaande aan het jaar waarin die wijziging heeft plaatsgevonden.

  • 10 De belastingplichtige die zekerheid wenst over het antwoord op de volgende vragen, kan een verzoek indienen bij de inspecteur, die daarop bij voor bezwaar vatbare beschikking beslist. De vragen betreffen:

    • a. is sprake van een situatie waarin het uiteindelijke belang in de belastingplichtige in belangrijke mate wijzigt of is gewijzigd;

    • b. bestonden de bezittingen gedurende ten minste negen maanden in het jaar waarin het verlies is geleden niet grotendeels uit beleggingen;

    • c. is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in het vierde lid, onderdelen a of b;

    • d. zijn de werkzaamheden van het lichaam gestaakt of nagenoeg geheel gestaakt als bedoeld in het zevende lid, of

    • e. bestonden de bezittingen gedurende ten minste negen maanden in het jaar waarin de belastbare winst onderscheidenlijk het binnenlandse inkomen is behaald waarmee een verlies achterwaarts zou worden verrekend, niet grotendeels uit beleggingen.

  • 11 Indien niet is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in het vierde lid, onderdelen a of b, maar wel aan de voorwaarde in de aanhef van dat lid, kunnen op verzoek van de belastingplichtige verliezen toch nog voorwaarts worden verrekend met belastbare winsten onderscheidenlijk binnenlandse inkomens voorzover die winsten en inkomens zijn toe te rekenen aan werkzaamheden die reeds aanwezig waren direct voorafgaande aan de wijziging, bedoeld in het eerste lid.

  • 12 Indien een belastingplichtige vanaf enig tijdstip als gevolg van de toepassing van dit artikel verliezen niet meer kan verrekenen met winsten na dat tijdstip, kan hij op het onmiddellijk daaraan voorafgaande tijdstip een herinvesteringsreserve in de winst opnemen en de boekwaarde van zijn bezittingen verhogen tot ten hoogste de waarde in het economische verkeer, behoudens voorzover die verhoging gepaard zou moeten gaan met een verhoging van de boekwaarde van een verplichting.

Terugwerkende kracht

Stb. 2003, 528, datum inwerkingtreding 01-03-2004, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2002.

1 Indien aannemelijk is dat in vergelijking met het begin van het oudste jaar waarvan een verlies nog niet volledig is verrekend, het uiteindelijke belang in de belastingplichtige in belangrijke mate is gewijzigd, zijn met ingang van het jaar waarin de wijziging heeft plaatsgevonden, verliezen van daaraan voorafgaande jaren, in afwijking in zoverre van artikel 20, niet meer voorwaarts verrekenbaar.

2 Voor de toepassing van het eerste lid blijft buiten aanmerking een wijziging van het uiteindelijke belang in de belastingplichtige voorzover:

  • a. de wijziging voortvloeit uit een overgang krachtens erfrecht of huwelijksvermogensrecht, of

  • b. de wijziging betrekking heeft op een uitbreiding van het uiteindelijke belang van een natuurlijke persoon of rechtspersoon die bij het begin van het oudste jaar, bedoeld in het eerste lid, reeds ten minste een derde deel van het uiteindelijke belang in de belastingplichtige had.

3 Het eerste lid is niet van toepassing indien het de belastingplichtige niet bekend is of bekend had kunnen zijn dat het uiteindelijke belang in de belastingplichtige in belangrijke mate is gewijzigd, mits de wijziging niet uitgaat boven hetgeen als gebruikelijk kan worden aangemerkt.

4 Het eerste lid is voorts niet van toepassing op een verlies dat is geleden in een jaar waarin de bezittingen van de belastingplichtige gedurende ten minste negen maanden niet grotendeels uit beleggingen bestonden, mits:

  • a. direct voorafgaande aan de wijziging, bedoeld in het eerste lid, de gezamenlijke omvang van de werkzaamheden van de belastingplichtige niet is afgenomen tot minder dan 30 percent van de gezamenlijke omvang van de werkzaamheden bij het begin van het oudste jaar, bedoeld in het eerste lid, en

  • b. ten tijde van de wijziging niet het voornemen bestaat de gezamenlijke omvang van de op dat tijdstip aanwezige werkzaamheden binnen een periode van drie jaar alsnog te laten afnemen tot minder dan 30 percent van de gezamenlijke omvang van de werkzaamheden bij het begin van het oudste jaar, bedoeld in het eerste lid.

5 Voor de toepassing van het vierde lid, onderdelen a en b, blijven werkzaamheden die in samenhang met de in het eerste lid bedoelde wijziging zijn aangevangen, buiten beschouwing.

6 Een verlies waarop het vierde lid van toepassing is, is slechts verrekenbaar met de belastbare winst onderscheidenlijk het Nederlandse inkomen van een jaar waarin de bezittingen van de belastingplichtige gedurende ten minste negen maanden niet grotendeels bestaan uit beleggingen.

7 Indien de omvangrijkste werkzaamheid van de belastingplichtige van het oudste jaar, bedoeld in het eerste lid, in dat jaar of in één van de drie daaraan voorafgaande jaren is aangevangen of verworven, wordt voor de toepassing van het vierde lid, onderdelen a en b, voor het oudste jaar gelezen het jaar waarvan het verlies ten tijde van de wijziging nog niet volledig is verrekend en de omvang van de werkzaamheden het grootst was.

8 Voor de toepassing van dit artikel:

  • a. worden onder beleggingen mede begrepen liquide middelen alsmede onroerende zaken die zijn bestemd om direct of indirect ter beschikking te worden gesteld aan anderen dan met de belastingplichtige verbonden lichamen als bedoeld in artikel 10a, vierde lid;

  • b. worden, bij een belastingplichtige die een onderneming drijft waarvan de werkzaamheden noodzakelijkerwijs meebrengen dat gelden worden belegd die aan hem, anders dan als eigen vermogen, zijn toevertrouwd door lichamen of natuurlijke personen die niet met hem zijn verbonden als bedoeld in artikel 10a, vierde onderscheidenlijk vijfde lid, de beleggingen die rechtstreeks samenhangen met die gelden niet als belegging aangemerkt.

9 Met betrekking tot de verrekening van een verlies met de belastbare winsten, onderscheidenlijk binnenlandse inkomens uit voorafgaande jaren vinden het eerste, tweede en derde lid overeenkomstige toepassing, tenzij:

  • a. in de tussenliggende periode de werkzaamheden van de belastingplichtige niet zijn gestaakt, noch nagenoeg geheel zijn gestaakt, en

  • b. gedurende ten minste negen maanden in het jaar waarin het verlies is geleden en in het jaar waarin de belastbare winst onderscheidenlijk het binnenlandse inkomen is behaald waarmee het verlies achterwaarts zou worden verrekend, de bezittingen van de belastingplichtige niet grotendeels bestaan uit beleggingen. Daarbij wordt voor het in het eerste lid bedoelde oudste jaar, gelezen het derde jaar voorafgaande aan het jaar waarin die wijziging heeft plaatsgevonden.

10 De belastingplichtige die zekerheid wenst over het antwoord op de volgende vragen, kan een verzoek indienen bij de inspecteur, die daarop bij voor bezwaar vatbare beschikking beslist. De vragen betreffen:

  • a. is sprake van een situatie waarin het uiteindelijke belang in de belastingplichtige in belangrijke mate wijzigt of is gewijzigd;

  • b. bestonden de bezittingen gedurende ten minste negen maanden in het jaar waarin het verlies is geleden niet grotendeels uit beleggingen;

  • c. is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in het vierde lid, onderdelen a of b;

  • d. zijn de werkzaamheden van het lichaam gestaakt of nagenoeg geheel gestaakt als bedoeld in het zevende lid, of

  • e. bestonden de bezittingen gedurende ten minste negen maanden in het jaar waarin de belastbare winst onderscheidenlijk het binnenlandse inkomen is behaald waarmee een verlies achterwaarts zou worden verrekend, niet grotendeels uit beleggingen.

11 Indien niet is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in het vierde lid, onderdelen a of b, maar wel aan de voorwaarde in de aanhef van dat lid, kunnen op verzoek van de belastingplichtige verliezen toch nog voorwaarts worden verrekend met belastbare winsten onderscheidenlijk binnenlandse inkomens voorzover die winsten en inkomens zijn toe te rekenen aan werkzaamheden die reeds aanwezig waren direct voorafgaande aan de wijziging, bedoeld in het eerste lid.

12 Indien een belastingplichtige vanaf enig tijdstip als gevolg van de toepassing van dit artikel verliezen niet meer kan verrekenen met winsten na dat tijdstip, kan hij op het onmiddellijk daaraan voorafgaande tijdstip een herinvesteringsreserve in de winst opnemen en de boekwaarde van zijn bezittingen verhogen tot ten hoogste de waarde in het economische verkeer, behoudens voorzover die verhoging gepaard zou moeten gaan met een verhoging van de boekwaarde van een verplichting.

Artikel 20b

  • 1 De inspecteur stelt het bedrag van een verlies van een jaar vast bij voor bezwaar vatbare beschikking, gelijktijdig met het vaststellen van de aanslag over dat jaar.

  • 2 Het bedrag van het verlies wordt op het aanslagbiljet afzonderlijk vermeld.

  • 3 Indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat het verlies te hoog is vastgesteld, kan de inspecteur de in het eerste lid bedoelde beschikking herzien bij voor bezwaar vatbare beschikking. Een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor herziening opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is. Artikel 16, derde en vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 21

  • 1 De verrekening van een verlies met de belastbare winst, onderscheidenlijk het Nederlandse inkomen, van een voorafgaand jaar geschiedt door vermindering van de aanslag bij voor bezwaar vatbare beschikking van de inspecteur. De beschikking wordt gegeven gelijktijdig met het vaststellen van de aanslag over het jaar waarin het verlies is ontstaan.

  • 2 Rechtsmiddelen tegen de beschikking bedoeld in het eerste lid kunnen uitsluitend betrekking hebben op de toepassing van artikel 20.

  • 3 Voorafgaand aan de vermoedelijke vaststelling van de in het eerste lid bedoelde beschikking kan de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking volgens door Onze Minister te stellen regelen een voorlopige teruggaaf verlenen tot ten hoogste het bedrag waarop de vermindering vermoedelijk zal worden vastgesteld. Een voorlopige teruggaaf kan door één of meer voorlopige teruggaven worden aangevuld. Voorlopige teruggaven worden verrekend bij de in het eerste lid bedoelde beschikking dan wel, indien een dergelijke beschikking niet wordt vastgesteld, met de aanslag over het jaar waarover het verlies dat tot een voorlopige teruggaaf heeft geleid, is aangegeven.

Artikel 21a

  • 1 Het bedrag van een met de belastbare winst, onderscheidenlijk het Nederlandse inkomen, van een volgend jaar verrekend verlies wordt door de inspecteur, gelijktijdig met het vaststellen van de aanslag over dat jaar, vastgesteld bij voor bezwaar vatbare beschikking.

  • 2 Het bedrag van het verrekende verlies wordt op het aanslagbiljet afzonderlijk vermeld.

  • 3 Rechtsmiddelen tegen de beschikking bedoeld in het eerste lid kunnen uitsluitend betrekking hebben op de toepassing van artikel 20, alsmede, indien geen belasting is verschuldigd, tegen de grootte van het verrekende bedrag.

Hoofdstuk V. Tarief

Artikel 22

De belasting bedraagt 34,5 percent van het belastbare bedrag of van het belastbare Nederlandse bedrag, met dien verstande dat de belasting 29 percent bedraagt van het gedeelte van deze bedragen dat € 22 689 niet te boven gaat.

Artikel 23a

  • 3 Onze Minister kan onder door hem te stellen voorwaarden bepalen dat de in het eerste lid bedoelde vermeerdering geheel of gedeeltelijk achterwege blijft.

Artikel 23b

Indien in enig jaar een bij ministeriële regeling aangewezen kredietinstelling of beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 5.14 of artikel 5.15 van de Wet inkomstenbelasting 2001 of een bij ministeriële regeling aangewezen participatiemaatschappij als bedoeld in artikel 5.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001 niet langer voldoet aan de voorwaarden gesteld voor die aanwijzing, wordt bij die instelling of maatschappij de volgens de artikelen 22 en 23a of krachtens artikel 28 verschuldigde belasting over dat jaar vermeerderd met een bedrag ter grootte van een in de volgende volzin aangegeven percentage van de waarde in het economische verkeer van het vermogen van die instelling of maatschappij op het tijdstip dat niet meer aan de voorwaarden wordt voldaan. Het in de eerste volzin bedoelde percentage bedraagt voor elke maand vanaf het niet meer voldoen aan de voorwaarden tot de intrekking van de aanwijzing 0,2.

Hoofdstuk VI. Wijze van heffing

Artikel 25

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

Als voorheffingen worden aangewezen de geheven dividendbelasting, uitgezonderd de belasting die op de voet van artikel 12, eerste lid, van de Wet op de dividendbelasting 1965 is geheven, en naar prijzen van kansspelen geheven kansspelbelasting, betrekking hebbende op bestanddelen van de winst en van het Nederlands inkomen.

Terugwerkende kracht

Stb. 2002, 396, datum inwerkingtreding 29-08-2002, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 27-04-2001.

1

Als voorheffingen worden aangewezen de geheven dividendbelasting, uitgezonderd de belasting die op de voet van artikel 12, eerste lid, van de Wet op de dividendbelasting 1965 is geheven, en naar prijzen van kansspelen geheven kansspelbelasting, betrekking hebbende op bestanddelen van de winst en van het Nederlands inkomen.

2 In afwijking van het eerste lid wordt dividendbelasting niet als voorheffing in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten laste van wie de dividendbelasting is ingehouden niet tevens de uiteindelijk gerechtigde is tot de opbrengst waarop dividendbelasting is ingehouden. Niet als uiteindelijk gerechtigde wordt beschouwd degene die in samenhang met de genoten opbrengst een tegenprestatie heeft verricht als onderdeel van een samenstel van transacties waarbij aannemelijk is dat:

  • a de opbrengst geheel of gedeeltelijk direct of indirect ten goede is gekomen aan een natuurlijk persoon of rechtspersoon die in mindere mate gerechtigd is tot vermindering, teruggaaf of verrekening van dividendbelasting dan degene die de tegenprestatie heeft verricht; en

  • b deze natuurlijk persoon of rechtspersoon een positie in aandelen, winstbewijzen of winstdelende obligaties op directe of indirecte wijze behoudt of verkrijgt die vergelijkbaar is met zijn positie in soortgelijke aandelen, winstbewijzen of winstdelende obligaties voorafgaand aan het moment waarop het samenstel van transacties een aanvang heeft genomen.

3 Voor de toepassing van het tweede lid:

  • a kan van een samenstel van transacties eveneens sprake zijn ingeval transacties zijn aangegaan op een gereglementeerde effectenbeurs of markt;

  • b wordt met een samenstel van transacties gelijkgesteld een transactie die betrekking heeft op de enkele verwerving van een of meer dividendbewijzen of op de vestiging van kortlopende genotsrechten op aandelen.

Artikel 25a

  • 1 Geen aanslag wordt vastgesteld, dan wel een aanslag wordt vastgesteld op nihil, en verrekening van voorheffingen blijft achterwege indien de berekening van de belasting niet leidt tot een positief bedrag.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van de belastingplichtige die binnen een door Onze Minister te bepalen termijn aangifte heeft gedaan. Alsdan wordt een aanslag vastgesteld en worden de voorheffingen verrekend, ook indien de berekening van de belasting leidt tot nihil.

Hoofdstuk VII. Aanvullende regelingen

Artikel 28

  • 1 Wij behouden Ons voor bij algemene maatregel van bestuur:

    • a. nadere, van de bepalingen van deze wet afwijkende, regelen te geven met betrekking tot de heffing van de belasting van beleggingsinstellingen;

    • b. regelen te geven krachtens welke aan beleggingsinstellingen een tegemoetkoming wordt gegeven ter zake van buiten Nederland door inhouding geheven belasting naar de aan die instellingen opgekomen opbrengst van effecten en van schuldvorderingen tot ten hoogste het bedrag van de belasting dat bij rechtstreekse belegging bij in Nederland wonende of gevestigde houders van aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid krachtens de Belastingregeling voor het Koninkrijk (Stb. 1964, 425) of verdragen ter vermijding van dubbele belasting verrekenbaar zou zijn met de inkomstenbelasting.

  • 2 Als beleggingsinstellingen worden aangemerkt in Nederland gevestigde naamloze vennootschappen, besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid en fondsen voor gemene rekening welker doel en feitelijke werkzaamheid bestaan in het beleggen van vermogen en welke lichamen voldoen aan de volgende voorwaarden:

    • a. de te beleggen middelen, voor zover zij het vermogen van het lichaam te boven gaan, zijn slechts verkregen door het aangaan van schulden op aan het lichaam toebehorende onroerende zaken of op rechten waaraan deze zijn onderworpen tot ten hoogste zestig percent van de boekwaarde van de onroerende zaken of van de rechten waaraan deze zijn onderworpen en van andere schulden tot ten hoogste twintig percent van de boekwaarde van de overige beleggingen;

    • b. het door Ons bij algemene maatregel van bestuur te bepalen gedeelte van de winst wordt niet later dan in de achtste maand na afloop van het jaar ter beschikking gesteld van aandeelhouders en houders van bewijzen van deelgerechtigdheid; de ter beschikking te stellen winst wordt gelijkelijk over alle aandelen en bewijzen van deelgerechtigdheid verdeeld;

    • c. de aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid in het lichaam worden:

      • 1°. officieel op de effectenbeurs te Amsterdam genoteerd en zowel van het totaal aantal aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid als van de aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid die bij ontbinding van het lichaam delen in de reserves van het lichaam berust niet vijf en veertig percent of meer bij een lichaam - niet zijnde een beleggingsinstelling waarvan de aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid officieel op de effectenbeurs te Amsterdam worden genoteerd - dat is onderworpen aan een in enige vorm naar de winst geheven belasting of waarvan de winst in een zodanige belasting wordt betrokken bij de gerechtigden tot het vermogen of tot de winst van het lichaam, dan wel bij twee of meer zodanige lichamen welke met elkaar zijn verbonden, waarbij mede in aanmerking worden genomen de aandelen of de bewijzen van deelgerechtigdheid op grond waarvan vorenbedoelde lichamen al dan niet krachtens overeenkomst met andere stemgerechtigden in de algemene vergadering van aandeelhouders stemrechten kunnen uitoefenen;

      • 2°. niet in vorenbedoelde zin aan die beurs genoteerd en zowel van het totaal aantal aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid als van de aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid die bij ontbinding van het lichaam delen in de reserves van het lichaam berust drie vierde gedeelte of meer bij natuurlijke personen, bij lichamen die niet zijn onderworpen aan een in enige vorm naar de winst geheven belasting of daarvan zijn vrijgesteld en waarvan de winst niet in een zodanige belasting wordt betrokken bij de gerechtigden tot het vermogen of tot de winst van het lichaam, dan wel direct of indirect bij beleggingsinstellingen waarvan de aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid voldoen aan de onder 1° bedoelde voorwaarde;

    • d. het belang bij het lichaam berust niet door tussenkomst van niet in Nederland gevestigde fondsen voor gemene rekening en vennootschappen welker kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld, voor een vierde gedeelte of meer bij in Nederland gevestigde lichamen;

    • e. het belang bij het lichaam berust niet voor een vierde gedeelte of meer bij een niet in Nederland gevestigd fonds voor gemene rekening dan wel een niet in Nederland gevestigde vennootschap welker kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld;

    • f. indien de aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid in het lichaam niet officieel op de effectenbeurs te Amsterdam worden genoteerd en het lichaam niet beschikt over een vergunning op grond van de Wet toezicht beleggingsinstellingen: er zijn geen natuurlijke personen die een aanmerkelijk belang hebben in het lichaam in de zin van afdeling 4.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001;

    • g. indien de aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid in het lichaam officieel op de effectenbeurs te Amsterdam worden genoteerd of het lichaam beschikt over een vergunning op grond van de Wet toezicht beleggingsinstellingen: het belang bij het lichaam berust niet voor een vierde gedeelte of meer bij een enkele natuurlijke persoon;

    • h. een bestuurder van het lichaam alsmede meer dan de helft van de leden van de raad van commissarissen van het lichaam zijn niet tevens bestuurder of commissaris van een belastingplichtige of lichaam als bedoeld in het vierde lid en staan evenmin in dienstbetrekking tot die belastingplichtige of dat lichaam, met dien verstande dat deze voorwaarde niet geldt ingeval bedoelde belastingplichtige of bedoeld lichaam een beleggingsinstelling is waarvan de aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid officieel op de effectenbeurs te Amsterdam worden genoteerd;

  • 3 Onze Minister kan in bijzondere gevallen onder door hem te stellen voorwaarden afwijkingen toestaan van het bepaalde in het tweede lid.

  • 4 De belastingplichtige bij wie al dan niet te zamen met een verbonden lichaam één vierde gedeelte of meer berust van de aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid in een beleggingsinstelling waarvan de aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid officieel op de effectenbeurs te Amsterdam worden genoteerd, waardeert deze aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid op de waarde in het economische verkeer, of, indien de belastingplichtige aannemelijk maakt dat dit lager is, op de waarde die overeenkomt met het evenredige gedeelte van het vermogen van de beleggingsinstelling dat aan de aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid kan worden toegerekend, tenzij de verkrijgingsprijs meer bedraagt dan deze laatste waarde; deze waardering wordt toegepast met inachtneming van een bestendige gedragslijn.

  • 5 Met ingang van het tijdstip waarop het vierde lid geen toepassing meer vindt ten aanzien van de belastingplichtige wordt de verkrijgingsprijs van de aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid in de beleggingsinstelling voor de bepaling van de winst gesteld op de boekwaarde van deze aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid op het tijdstip onmiddellijk voorafgaande aan dat waarop het vierde lid geen toepassing meer vindt.

  • 6 Voor de bepaling van het in het vierde lid bedoelde één vierde gedeelte blijven buiten beschouwing aandelen en bewijzen van deelgerechtigdheid die bij ontbinding van het lichaam niet delen in de reserves van het lichaam.

Artikel 28a

  • 1 Bij een omzetting op de voet van artikel 18 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek van een rechtspersoon in een andere rechtsvorm, anders dan van een naamloze vennootschap in een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid of omgekeerd dan wel van een vereniging in een stichting of omgekeerd, wordt:

    • a. de rechtspersoon geacht te zijn geliquideerd;

    • b. het vermogen van de rechtspersoon geacht te zijn uitgekeerd aan de deelgerechtigden tot dat vermogen naar de mate van hun gerechtigdheid, en

    • c. het vermogen van de andere rechtsvorm geacht daarin te zijn ingebracht.

  • 2 Het eerste lid is mede van toepassing voor de heffing van de inkomstenbelasting en de dividendbelasting.

  • 3 Onze Minister kan op verzoek, onder door hem te stellen voorwaarden, de inspecteur toestaan afwijkingen toe te staan van het eerste en het tweede lid. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking waarin de in de vorige volzin bedoelde voorwaarden zijn opgenomen. De voorwaarden mogen slechts strekken ter verzekering van de heffing en de invordering van de belastingen.

Artikel 28b

  • 1 De belastingplichtige die al dan niet te zamen met een verbonden lichaam een belang heeft van één vierde gedeelte of meer in een niet in Nederland gevestigd lichaam waarvan de bezittingen uitsluitend of nagenoeg uitsluitend, onmiddellijk of middellijk, bestaan uit beleggingen – daaronder begrepen bezittingen die worden aangewend voor financieringswerkzaamheden als bedoeld in artikel 13, tweede lid, laatste volzin, die niet kunnen worden aangemerkt als actieve financieringswerkzaamheden waardeert dat belang op de waarde in het economische verkeer.

  • 2 Met ingang van het tijdstip waarop het eerste lid geen toepassing meer vindt ten aanzien van de belastingplichtige wordt de verkrijgingsprijs van de aandelen, lidmaatschapsrechten of bewijzen van deelgerechtigdheid in het niet in Nederland gevestigde lichaam voor de bepaling van de winst gesteld op de boekwaarde van deze aandelen, lidmaatschapsrechten of bewijzen van deelgerechtigdheid op het tijdstip onmiddellijk voorafgaande aan dat waarop het eerste lid geen toepassing meer vindt.

  • 3 Voor de bepaling van het in het eerste lid bedoelde één vierde gedeelte blijven buiten beschouwing aandelen, lidmaatschapsrechten of bewijzen van deelgerechtigdheid die bij de ontbinding van het lichaam niet delen in de reserves van het lichaam.

Artikel 29

Wij behouden Ons voor bij algemene maatregel van bestuur:

  • a. nadere regelen te geven met betrekking tot het bepalen van de winst van verzekeringsondernemingen, waaronder regelen met betrekking tot bij deze ondernemingen toelaatbaar te achten reserves, alsmede

  • b. andere in het kader van de wet passende nadere regelen te geven ter aanvulling van in de wet geregelde onderwerpen.

Hoofdstuk VIII. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 30

  • 1 Voor de berekening van het in artikel 13d bedoelde liquidatieverlies wordt bij het begin van het eerste jaar waarover de winst volgens deze wet wordt bepaald het bedrag dat voor de verkrijging van een deelneming is opgeofferd niet hoger gesteld dan de boekwaarde aan het einde van het laatste jaar waarover de winst volgens het Besluit op de Vennootschapsbelasting 1942 is bepaald.

  • 2 Ingeval een naamloze vennootschap bij de aanvang van het jaar waarover voor het eerst belasting wordt geheven volgens deze wet, aandelen bezit in een andere naamloze vennootschap die krachtens een beschikking als bedoeld is in artikel 37, zesde lid, deel uitmaakt of heeft uitgemaakt van een fiscale eenheid, waartoe ook de eerstbedoelde vennootschap behoort of heeft behoord, blijft artikel 13 buiten toepassing ten aanzien van koerswinsten op die aandelen, welke worden behaald binnen vijf jaren na het tijdstip waarop de andere vennootschap geen deel meer uitmaakt van die fiscale eenheid, indien de samenstelling van het vermogen van de andere vennootschap is gewijzigd ten gevolge van transacties binnen die fiscale eenheid tenzij deze transacties plaatsvonden in het kader van een bij de aard en de omvang van de onderneming van de andere vennootschap passende normale bedrijfsuitoefening. Het bepaalde in de vorige volzin blijft van toepassing ingeval één of beide van de aldaar bedoelde naamloze vennootschappen wordt omgezet in een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid.

Artikel 31

  • 1 Artikel 13, eerste lid, is niet van toepassing op een deelneming in een naamloze vennootschap welke is aangemerkt als effecten-beleggingsmaatschappij in de zin van de Beschikking Beleggingsmaatschappijen (Stcrt. 1947, 249).

  • 2 Artikel 13, tweede lid, tweede volzin, is niet van toepassing op uitdelingen die ter beschikking worden gesteld hetzij door naamloze vennootschappen, bij welke de aanvang van het tijdvak waarover zij worden aangemerkt als beleggingsinstelling, aansluit op het einde van het jaar waarover zij voor het laatst als effecten-beleggingsmaatschappij in de zin van de Beschikking Beleggingsmaatschappijen zijn aangemerkt, hetzij door fondsen voor gemene rekening bij welke de aanvang van dat tijdvak samenvalt met het tijdstip waarop deze wet van toepassing wordt.

Artikel 31a

Artikel I, onderdeel E, van hoofdstuk 2 van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 vindt overeenkomstige toepassing.

Artikel 31b

Artikel I, onderdelen H en G, van hoofdstuk 2 van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 vinden overeenkomstige toepassing.

Artikel 31c

Artikel I, onderdeel J, vierde lid, van hoofdstuk 2 van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 32

Indien in het kader van een bedrijfsfusie artikel VII van de Wet van 28 december 1989, Stb. 601, tot invoering in de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting van een investeringsaftrek voor investeringen van een beperkte omvang en intrekking van de Wet investeringsrekening toepassing vindt, vindt artikel 14, vierde lid, overeenkomstige toepassing.

Artikel 33

  • 1 Indien immateriële activa die bij een publiekrechtelijke rechtspersoon of een lichaam als bedoeld in artikel 2, zevende lid, eerste volzin, deel uitmaken van vermogen waarmee geen belastbare winst wordt behaald omdat het niet wordt aangewend in het kader van de uitoefening van een bedrijf als bedoeld in artikel 2, derde lid, op enig tijdstip bij dezelfde rechtspersoon of hetzelfde lichaam of bij een verbonden lichaam deel gaan uitmaken van vermogen waarmee belastbare winst wordt behaald, worden zij op dat tijdstip te boek gesteld voor de in het tweede tot en met vierde lid bedoelde waarde.

  • 2 Ingeval de activa bij dezelfde rechtspersoon of hetzelfde lichaam gaan behoren tot vermogen waarmee belastbare winst wordt behaald, vindt de teboekstelling plaats voor de waarde die zou gelden als de activa bij de rechtspersoon of het lichaam altijd hadden behoord tot vermogen waarmee belastbare winst wordt behaald en op die activa was afgeschreven volgens artikel 3.30 van de Wet inkomstenbelasting 2001.

  • 3 Ingeval de activa bij een verbonden lichaam gaan behoren tot vermogen waarmee belastbare winst wordt behaald, vindt de teboekstelling bij dat verbonden lichaam plaats voor nihil.

  • 4 In afwijking van het tweede lid vindt de teboekstelling plaats voor nihil indien de activa door de rechtspersoon of het lichaam zijn verkregen van een ten tijde van de verkrijging verbonden lichaam en de vervreemding bij dat verbonden lichaam niet heeft geleid tot belastbare winst.

Artikel 33a

  • 1 Voor een recht dat periodieke uitkeringen of verstrekkingen oplevert (stamrecht) waarop het met ingang van 1 januari 1992 vervallen artikel 19 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, dan wel het met ingang van die datum vervallen artikel 44j, derde lid, van die wet is toegepast, blijft het met ingang van die datum vervallen artikel 23a van kracht.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing indien het stamrecht is bedongen vóór 1 januari 1973.

Artikel 34

  • 1 Indien een lichaam binnen tien jaar na een herkapitalisatie als bedoeld in artikel 58 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, zoals dit artikel ten tijde van de herkapitalisatie luidde, de herkapitalisatie door een verkleining van het gestorte kapitaal geheel of gedeeltelijk ongedaan maakt, wordt de volgens de artikelen 22, 23a en 23b of krachtens artikel 28 berekende belasting over het jaar waarin die kapitaalsverkleining plaats vindt vermeerderd met 50% van die kapitaalsverkleining.

  • 2 Onder verkleining van het gestorte kapitaal wordt verstaan teruggaaf van hetgeen op aandelen is gestort, nadat tevoren de algemene vergadering van aandeelhouders tot deze teruggaaf heeft besloten en de nominale waarde van de desbetreffende geplaatste aandelen bij statutenwijziging met een gelijk bedrag is verminderd, zomede onmiddellijke of middellijke verwerving van eigen aandelen. Het bedrag van de kapitaalsverkleining wordt gesteld op het bedrag van de teruggaaf, onderscheidenlijk het bedrag van het op de verworven aandelen nominaal gestorte kapitaal.

  • 3 Over het jaar waarin de herkapitalisatie geheel ongedaan wordt gemaakt, wordt de volgens het eerste lid verschuldigde belasting verhoogd tot 50% van de kapitaalsvergroting bij die herkapitalisatie.

  • 4 De volgens het vervallen artikel 23 en volgens dit artikel verschuldigde belasting beloopt over een tijdvak van tien jaar ten hoogste 50% van de kapitaalsvergroting waarop artikel 58 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, zoals dit artikel ten tijde van de herkapitalisatie luidde, is toegepast.

  • 5 Onze Minister kan afwijkingen toestaan van het bepaalde in de eerste drie leden.

Artikel 37

  • 1 Het Besluit op de Vennootschapsbelasting 1942 (Verord.bl. 51), het Invoeringsbesluit Vennootschapsbelasting 1942 (Stcrt. 85, verbeterd bij publikatie in Stcrt. 90 en 94), het besluit van de secretaris-generaal van het Departement van Financiën van 3 juni 1942 (Stcrt. 113) tot wijziging van het Invoeringsbesluit Vennootschapsbelasting 1942, de verordening van de Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandse gebied van 26 juni 1943 (Verord.bl. 60), houdende wijziging van het Besluit op de Vennootschapsbelasting 1942 en van de Zegelwet, en het Besluit op de Winstbelasting 1940 (Verord.bl. 83), vervallen.

  • 2 De Wet op de Dividend- en Tantièmebelasting 1917 (Stb. 1918, 4) wordt ingetrokken.

  • 3 Het Besluit op de Commissarissenbelasting 1941 (Verord.bl. 106) en het besluit van de secretaris-generaal van het Departement van Financiën van 10 augustus 1942 (Verord.bl. 97) tot wijziging van het Besluit op de Commissarissenbelasting 1941 vervallen.

  • 4 De in het eerste en het tweede lid bedoelde regelingen blijven van toepassing met betrekking tot jaren voorafgaande aan die waarop deze wet van toepassing is. De in het derde lid bedoelde regeling blijft van toepassing met betrekking tot commissarisloon dat voor de toepassing van het Besluit op de Vennootschapsbelasting 1942 als bedrijfskosten wordt beschouwd.

  • 5 Hoofdstuk IV is voor zoveel nodig mede van toepassing op naar de bepalingen van het Besluit op de Vennootschapsbelasting 1942 te berekenen verliezen, winsten en binnenlandse inkomens.

  • 6 Beschikkingen, genomen krachtens artikel 32, 5) van het Besluit op de Vennootschapsbelasting 1942 in samenhang met artikel 27 van het Besluit op de Winstbelasting 1940, alsmede beschikkingen als bedoeld zijn in artikel 14 van het Invoeringsbesluit Vennootschapsbelasting 1942 worden geacht te zijn genomen krachtens artikel 15 van deze wet.

Artikel 39

  • 1 Deze wet treedt in werking met ingang van de tweede dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij is geplaatst.

  • 2 [Red: Vervallen.]

  • 3 Deze wet kan worden aangehaald als: Wet op de vennootschapsbelasting 1969.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk , 8 oktober 1969

JULIANA.

De Minister van Financiën,

H. J. WITTEVEEN.

De Staatssecretaris van Financiën,

F. H. M. GRAPPERHAUS.

Uitgegeven de achtentwintigste oktober 1969.

De Minister van Justitie,

C. H. F. POLAK.