Besluit registratie splijtstoffen en ertsen

Geraadpleegd op 18-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2003 en zichtdatum 01-01-2003.
Geldend van 01-01-2003 t/m 15-11-2010

Besluit van 8 oktober 1969, tot uitvoering van de artikelen 13 en 14 van de Kernenergiewet

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken van 5 april 1967, no. 667/321 W.J.A., de Centrale Raad voor de Kernenergie gehoord;

Gelet op de artikelen 13, 14, 26, 73 en 76 van de Kernenergiewet (Stb. 1963, 82);

De Raad van State gehoord (advies van 26 april 1967, no. 51);

Gezien het nader rapport van Onze voornoemde Minister van 3 oktober 1969, no. 669/658 W.J.A.;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

  • 2 In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt mede verstaan onder:

    a. ertsen:

    andere stoffen dan splijtstoffen en ertsen waaruit splijtstoffen kunnen worden verkregen en die naar gewicht gerekend ten minste een tiende procent uranium of drie procent thorium bevatten;

    b voorhanden hebben:

    vervaardigen, bewerken, hanteren en opslaan.

§ 2. Het register

Artikel 2

  • 1 Het register wordt zodanig ingericht, dat daaruit op eenvoudige wijze kan worden afgeleid, hoeveel splijtstoffen en ertsen, waaromtrent aangifte is gedaan, op Nederlands grondgebied voorhanden worden gehouden en waar deze voorhanden worden gehouden.

  • 2 Onze Minister stelt nadere regelen met betrekking tot de inrichting van het register.

Artikel 3

  • 1 Onze Minister verstrekt uit het register aan degenen, aan wie een taak is opgedragen ter zake van de uitvoering van de wet dan wel van internationale overeenkomsten of besluiten van volkenrechtelijke organisaties, welke voor Nederland verbindend zijn en geheel of gedeeltelijk betrekking hebben op het gebied van de kernenergie of van de ioniserende straling, op hun verzoek de voor het vervullen van die taak nodige inlichtingen.

  • 2 Onze Minister verstrekt uit het register aan Nederlandse overheidsorganen op hun verzoek de voor het vervullen van hun taak nodige inlichtingen.

  • 3 Onze Minister kan voorts aan anderen op hun verzoek inlichtingen uit het register verstrekken. Zodanige inlichtingen kunnen zich in geen geval uitstrekken tot gegevens, waaruit gevolgtrekkingen ten aanzien van een afzonderlijke persoon, onderneming of instelling kunnen worden gemaakt.

  • 4 Onze Minister kan bij het verstrekken van inlichtingen de verplichting tot geheimhouding opleggen.

§ 3. De administratie

Artikel 4

  • 1 Hij, die ingevolge artikel 14, eerste lid, van de wet en het onderhavige besluit verplicht is ten aanzien van splijtstoffen of ertsen aangifte te doen, dient ten aanzien van deze stoffen een administratie bij te houden, welke hem in staat stelt te allen tijde zodanige aangifte te doen en de juistheid van een door hem gedane aangifte aan te tonen.

  • 2 Hij, die ingevolge het eerste lid een administratie bijhoudt of heeft bijgehouden, is verplicht de bescheiden, waaruit die administratie bestaat, alsmede de bescheiden, waaraan de in de administratie opgenomen gegevens zijn ontleend, gedurende vijf jaren na het kalenderjaar, waarop zij betrekking hebben, te bewaren.

§ 4. Aangiften met betrekking tot splijtstoffen

Artikel 5

Hij, die krachtens een hem op grond van artikel 15 van de wet verleende vergunning splijtstoffen voorhanden heeft voor of mede voor eigen gebruik daarvan in een inrichting, waarin kernenergie kan worden vrijgemaakt, dan wel voor of mede voor eigen gebruik bij een met de splijtstoffenkringloop verband houdend vervaardigingsproces, is verplicht uiterlijk op de vijftiende dag na afloop van iedere kalendermaand bij het hoofd schriftelijk aangifte te doen van:

  • a. de hoeveelheid, de chemische en fysische toestand, de vorm, het gehalte en de verrijkingsgraad van de splijtstoffen, die hij onderscheidenlijk op de eerste en de laatste dag van die kalendermaand voorhanden heeft gehad;

  • b. de hoeveelheid, de chemische en fysische toestand, de vorm, het gehalte en de verrijkingsgraad, alsmede de herkomst en bestemming van de splijtstoffen, die hij in de loop van die kalendermaand heeft ontvangen onderscheidenlijk verzonden;

  • c. de wijzigingen, welke de splijtstoffenvoorraad in die kalendermaand, anders dan door de ontvangst of verzending, heeft ondergaan.

Artikel 6

Hij, die buiten de in artikel 5 bedoelde gevallen krachtens een hem op grond van artikel 15 van de wet verleende vergunning splijtstoffen voorhanden heeft, anders dan bij opslag in verband met het vervoer, is verplicht uiterlijk op de vijftiende dag na afloop van ieder kalenderkwartaal bij het hoofd schriftelijk aangifte te doen van:

  • a. de hoeveelheid, de chemische en fysische toestand, de vorm, het gehalte en de verrijkingsgraad, alsmede de herkomst van de splijtstoffen, die hij in dat kalenderkwartaal heeft ontvangen, met vermelding van de doeleinden, waarvoor zij zijn bestemd;

  • b. de hoeveelheid, de chemische en fysische toestand, de vorm, het gehalte en de verrijkingsgraad van de splijtstoffen, die hij op de laatste dag van dat kalenderkwartaal voorhanden heeft gehad.

§ 5. Aangiften met betrekking tot ertsen

Artikel 7

Hij, die krachtens een hem op grond van artikel 15 van de wet verleende vergunning ertsen voorhanden heeft voor of mede voor eigen gebruik daarvan voor het vervaardigen van splijtstoffen, is verplicht uiterlijk op de vijftiende dag na afloop van ieder kalendermaand bij het hoofd schriftelijk aangifte te doen van:

  • a. de aard en hoeveelheid en het gemiddelde uranium- of thoriumgehalte van de ertsen, die hij onderscheidenlijk op de eerste en de laatste dag van die kalendermaand voorhanden heeft gehad;

  • b. de aard en hoeveelheid en het gemiddelde uranium- of thoriumgehalte, alsmede de herkomst en de bestemming van de ertsen, die hij in de loop van die kalendermaand heeft ontvangen onderscheidenlijk verzonden;

  • c. de wijzigingen, welke de voorraad ertsen in die kalendermaand, anders dan door de ontvangst of verzending, heeft ondergaan.

Artikel 8

Hij, die buiten het in artikel 7 bedoelde geval krachtens een hem op grond van artikel 15 van de wet verleende vergunning ertsen voorhanden heeft, is verplicht uiterlijk op de vijftiende dag na afloop van ieder kalenderkwartaal bij het hoofd schriftelijk aangifte te doen van:

  • a. de aard en hoeveelheid en het gemiddelde uranium- of thoriumgehalte, alsmede de herkomst van de ertsen, die hij in de loop van dat kalenderkwartaal heeft ontvangen, met vermelding van de doeleinden, waarvoor zij zijn bestemd;

  • b. de aard en hoeveelheid en het gemiddelde uranium- of thoriumgehalte van de ertsen, die hij op de laatste dag van dat kalenderkwartaal voorhanden heeft gehad.

Artikel 9

Hij, die de aanwezigheid van ertsen in de bodem heeft vastgesteld in een zodanige hoeveelheid en vorm, dat hij redelijkerwijs moet vermoeden, dat zij voor winning in aanmerking kunnen komen, is verplicht:

  • a. van de aanwezigheid van die ertsen schriftelijk aangifte te doen bij Onze Minister;

  • b. in die aangifte alle hem ter beschikking staande gegevens te vermelden, waarvan hij redelijkerwijs moet vermoeden, dat zij van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de mogelijkheid tot winning van die ertsen.

§ 7. Slotbepalingen

Artikel 12

  • 1 Dit besluit kan worden aangehaald als: Besluit registratie splijtstoffen en ertsen.

  • 2 Het treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip.

Onze Minister van Economische Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit, dat met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.

Soestdijk, 8 oktober 1969

JULIANA.

De Minister van Economische Zaken,

L. DE BLOCK.

Uitgegeven de elfde november 1969.

De Minister van Justitie,

C. H. F. POLAK.