Besluit van 20 oktober 1969, houdende toepassing van de artikelen 14, 21, 28, 32,
34 en 75 van de Kernenergiewet
Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz., enz., enz.
Op de voordracht van Onze Ministers van Defensie en van Economische Zaken en de Staatssecretaris
van Sociale Zaken en Volksgezondheid van 10 februari 1969, no. 249.228/2 E, de Centrale
Raad voor de Kernenergie gehoord;
Overwegende, dat in het belang van de landsverdediging voor bepaalde gevallen vrijstelling
dient te worden verleend van de verboden, vervat in de artikelen 15 en 29 van de Kernenergiewet (Stb. 1963, 82) en een overeenkomstige voorziening dient te worden getroffen ten opzichte
van het krachtens artikel 34 van die wet gestelde verbod;
Gelet op de artikelen 14, 21, 26, 28, 32, 34, 35, 75 en 76, tweede lid, van de Kernenergiewet;
De Raad van State gehoord (advies van 26 maart 1969, no. 22);
Gezien het nader rapport van Onze voornoemde Ministers en voornoemde Staatssecretaris
van 14 oktober 1969, no. 249.228/2Z;
Hebben goedgevonden en verstaan: