Stb. 2002, 255, datum inwerkingtreding 01-07-2002, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2002.
1 Onder de naam verontreinigingsheffing rijkswateren vindt een heffing plaats ter bestrijding
van de kosten van het Rijk van maatregelen tot het tegengaan en voorkomen van verontreiniging
van rijkswater.
2 De artikelen 17, 19, 20, 21 derde, vijfde, zesde, zevende en achtste lid en 22 zijn
van overeenkomstige toepassing op de verontreinigingsheffing rijkswateren.
3 De verontreinigingsheffing rijkswateren wordt geheven ter zake van het direct of indirect
brengen van stoffen in rijkswater.
4 Aan de verontreinigingsheffing rijkswateren zijn onderworpen:
-
a. ter zake van het direct of indirect brengen van stoffen in rijkswater vanuit een bedrijfs-,
of woonruimte: degene die het gebruik heeft van die ruimte;
-
b. ter zake van het direct of indirect brengen van stoffen in rijkswater met behulp van
een riolering of van een zuiveringtechnisch werk: degene bij wie die riolering onderscheidenlijk
dat zuiveringtechnisch werk in beheer is.
-
c. ter zake van het direct of indirect brengen van stoffen in rijkswater anders dan bedoeld
onder a of b: degene die de stoffen in rijkswater heeft gebracht.
5 Voor de toepassing van het vierde lid, onderdeel a, wordt:
-
a. gebruik van een woonruimte door de leden van een huishouden aangemerkt als gebruik
door het door het hoofd aangewezen lid van dat huishouden;
-
b. gebruik door degene aan wie een deel van een bedrijfsruimte in gebruik is gegeven,
aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven; degene die
het deel in gebruik heeft gegeven is bevoegd de verontreinigingsheffing rijkswateren
als zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven;
-
c. het ter beschikking stellen van een woonruimte of bedrijfsruimte voor volgtijdig gebruik
aangemerkt als gebruik door degene die die ruimte ter beschikking heeft gesteld; degene
die de ruimte ter beschikking heeft gesteld is bevoegd de verontreinigingsheffing
rijkswateren als zodanig te verhalen op degene aan wie de ruimte ter beschikking is
gesteld.
6 Degene bij wie een zuiveringtechnisch werk waarop geen voorafgaande zuivering plaatsvindt
in beheer is is slechts voor de met behulp daarvan in rijkswater gebrachte stoffen
aan de verontreinigingsheffing rijkswateren onderworpen voorzover hij die zelf op
dat zuiveringtechnisch werk heeft gebracht. Indien stoffen met behulp van een zuiveringtechnisch
werk waar voorafgaande zuivering plaatsvindt in rijkswater worden gebracht is degene
bij wie dat zuiveringtechnisch werk in beheer is voor al die stoffen aan de verontreinigingsheffing
rijkswateren onderworpen.
7 Indien stoffen met behulp van een riolering of van een zuiveringtechnisch werk, dat
bij een openbaar lichaam in beheer is, in rijkswater worden gebracht is, in afwijking
van het zesde lid, degene bij wie die riolering onderscheidenlijk dat zuiveringtechnisch
werk in beheer is, voor die stoffen aan de verontreinigingsheffing rijkswateren onderworpen.
8 De verontreinigingsheffing rijkswateren wordt niet geheven ter zake van de gewichtshoeveelheden
van de in artikel 19, vierde lid, onderdelen d, e en f, bedoelde stoffen en van de
stof zilver.
9 Het aantal vervuilingseenheden, met betrekking tot de gewichtshoeveelheden van de
onderstaande groepen van stoffen, die in een kalenderjaar in rijkswater worden gebracht,
wordt per bedrijfsruimte, riolering en per zuiveringtechnisch werk tot minimaal nihil
verminderd met het produkt van het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot het
zuurstofverbruik van de in dat kalenderjaar vanuit die bedrijfsruimte, riolering of
dat zuiveringtechnisch werk in rijkswater gebrachte stoffen, en:
-
a. voor de groep van stoffen chroom, koper, lood, nikkel, en zink: 0,04;
-
b. voor de groep van stoffen kwik, cadmium en arseen: 0,006.
10 Het aantal vervuilingseenheden, berekend na toepassing van het negende lid, wordt
voor elk van de in het negende lid bedoelde groepen van stoffen op nihil gesteld indien
dat aantal minder bedraagt dan 10.
11 De vervuilingswaarde ten aanzien van de stoffen, die vanuit een woonruimte, op rijkswater
worden gebracht wordt gesteld op drie vervuilingseenheden en op één vervuilingseenheid
indien de woonruimte op 1 januari van het desbetreffende kalenderjaar wordt gebruikt
door één persoon.
12 Het elfde lid vindt geen toepassing met betrekking tot de voor recreatiedoeleinden
bestemde woonruimten die zich bevinden op een voor verblijfsrecreatie bestemd terrein
dat als zodanig wordt geëxploiteerd. De in de vorige volzin bedoelde woonruimten worden
tezamen aangemerkt als één bedrijfsruimte dan wel als onderdeel van een bedrijfsruimte.
13 Indien in de loop van het kalenderjaar het gebruik van een woonruimte door een gebruiker
aanvangt of eindigt, is deze voor een evenredig gedeelte van het op basis van het
elfde lid bepaald aantal vervuilingseenheden aan de verontreinigingsheffing rijkswateren
onderworpen.
14 Nadere regels met betrekking tot meting, bemonstering, analyse en berekening en de
in artikel 20, zevende lid, bedoelde correctie worden voor de verontreinigingsheffing
rijkswateren gegeven bij algemene maatregel van bestuur.