Stb. 2003, 306, datum inwerkingtreding 16-07-2003, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-07-1999.
Bedrag van het eigen pensioen per jaar als lid van gedeputeerde staten
1 Het pensioen bedraagt voor ieder jaar als lid van gedeputeerde staten 2 percent van
de daarvoor geldende pensioengrondslag, volgens een of meer van de artikelen 139,
139a en 139aa. Voor de toepassing van die artikelen wordt verstaan onder wedde: de
wedde, bedoeld in artikel 130, tweede lid, onder c, aangepast volgens de regels, bedoeld
in artikel 157, derde lid. Ten aanzien van een lid van gedeputeerde staten dat voor
zijn bezoldiging geacht wordt niet de volledige werkweek aan het ambt te besteden,
is voor de toepassing van de artikelen 139a en 139aa de wedde het tot een jaarbedrag
herleide bedrag waarvan de wedde, bedoeld in artikel 130, tweede lid, onder c, is
afgeleid, aangepast volgens de in de tweede volzin bedoelde regels.
2 Als tijd als lid van gedeputeerde staten telt mee de tijd met recht op uitkering.
Het pensioen over die tijd wordt berekend naar 2 percent per jaar over de eerste vier
jaren van het recht op uitkering dan wel over de volledige tijd met recht op uitkering
indien die tijd minder is dan vier jaren en vervolgens naar 1 percent per jaar. In
het geval van een uitkering als bedoeld in artikel 133a, wordt het pensioen over de
tijd met recht op uitkering berekend naar 2 percent per jaar voor zover en voor zolang
het percentage van de algemene invaliditeit 55 percent of meer bedraagt. Voor de toepassing
van de vorige volzin wordt een uitkering als bedoeld in artikel 131 aangemerkt als
een uitkering als bedoeld in artikel 133a, indien en zolang de belanghebbende tijdens
de duur van de eerstbedoelde uitkering voor 55 percent of meer algemeen invalide is.
3 In afwijking van het tweede lid wordt het pensioen over de in dat lid bedoelde tijd
berekend naar de helft van het ingevolge dat lid toepasselijke percentage, over het
gedeelte van die tijd waarin de uitkering is verminderd wegens het genieten van inkomsten
als bedoeld in artikel 134. Geen meetelling van diensttijd als bedoeld in het tweede
lid vindt plaats:
-
a. voor zover gedurende de in dat lid bedoelde tijd de uitkering wegens het genieten
van inkomsten als bedoeld in artikel 134 tot nihil is verminderd;
-
b. in zover de belanghebbende die recht heeft op uitkering, maar die minder uitkering
geniet dan de krachtens artikel 160 berekende inhoudingen ter zake van ouderdom en
overlijden, er geen zorg voor draagt dat het bedrag van deze inhoudingen, welk bedrag
in dit geval als een op hem rustende schuld wordt beschouwd, bij het bereiken van
de 65-jarige leeftijd is voldaan;
-
c. indien de belanghebbende daarom verzoekt.
Provinciale staten onderscheidenlijk de raad kunnen bepalen dat voor de toepassing
van de eerste en de tweede volzin de vergoeding voor de werkzaamheden als lid van
provinciale staten respectievelijk de raad niet wordt beschouwd als daar bedoelde
inkomsten.
4 Een lid van gedeputeerde staten en een gewezen lid van gedeputeerde staten hebben
bij ingang van het pensioen eenmalig de keuzemogelijkheid het pensioen met 12 percent
te verhogen, voorzover het is berekend over tijd als lid van gedeputeerde staten die
is gelegen na 30 juni 1999 en die overeenkomt met de tijd die krachtens artikel 145
voor de berekening van het nabestandenpensioen in aanmerking wordt genomen.
5 Met de verhoging van het pensioen, bedoeld in het vijfde lid, vervalt de aanspraak
op nabestaandenpensioen, voorzover opgebouwd na 30 juni 1999.
6 De keuze, bedoeld in het vijfde lid, kan slechts worden gedaan met toestemming van
de echtgenoot of de aangemelde partner. De regels, bedoeld in artikel 13a, zevende
lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
7 De verhoging van het pensioen gaat in met ingang van de dag waarop het recht op pensioen
ontstaat en is onherroepelijk.
Stb. 2010, 72, datum inwerkingtreding 27-02-2010, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 15-08-2001.
3 In afwijking van het tweede lid wordt het pensioen over de in dat lid bedoelde tijd
berekend naar de helft van het ingevolge dat lid toepasselijke percentage, over het
gedeelte van die tijd waarin de uitkering is verminderd wegens het genieten van inkomsten
als bedoeld in artikel 134. Geen meetelling van diensttijd als bedoeld in het tweede
lid vindt plaats:
-
a. voor zover gedurende de in dat lid bedoelde tijd de uitkering wegens het genieten
van inkomsten als bedoeld in artikel 134 tot nihil is verminderd;
-
b. in zover de belanghebbende die recht heeft op uitkering, maar die minder uitkering
geniet dan de krachtens artikel 160 berekende inhoudingen ter zake van ouderdom en
overlijden, er geen zorg voor draagt dat het bedrag van deze inhoudingen, welk bedrag
in dit geval als een op hem rustende schuld wordt beschouwd, bij het bereiken van
de 65-jarige leeftijd is voldaan;
-
c. indien de belanghebbende daarom verzoekt.
Voor de toepassing van de eerste en de tweede volzin wordt de vergoeding voor de werkzaamheden
als lid van provinciale staten niet beschouwd als daar bedoelde inkomsten, indien
gedeputeerde staten geen collectieve verzekering hebben afgesloten waarbij ten behoeve
van de leden van provinciale staten wordt voorzien in de opbouw van een ouderdomspensioen
en in geldelijke voorzieningen bij invaliditeit en overlijden.