Wet op de loonvorming

Geraadpleegd op 09-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 17-07-1996 en zichtdatum 08-11-2024.
Geldend van 01-07-2015 t/m heden

Wet van 12 februari 1970, houdende regelen met betrekking tot de loonvorming

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de voorschriften van de derde titel van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 (Stb. 1963, 271) door andere regelen met betrekking tot de totstandkoming van lonen en andere arbeidsvoorwaarden te vervangen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:

  • a. Onze Minister: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

  • b. werknemer:

    • 1°. degene die in dienst van een ander arbeid verricht;

    • 2°. degene die in de zelfstandige uitoefening van een bedrijf of beroep persoonlijk arbeid voor een ander verricht - tenzij hij zodanige arbeid in de regel voor meer dan twee anderen verricht of zich daarbij door meer dan twee personen, niet zijnde zijn echtgenoot of geregistreerde partner of een bij hem inwonend bloed- of aanverwant of pleegkind, laat bijstaan, dan wel deze arbeid voor hem slechts een bijkomstige werkzaamheid is;

  • Abusievelijk [Red: wordt door Stb. 1997/660 onderdeel c i.p.v. onderdeel b gewijzigd.] c. werkgever: de natuurlijke persoon of rechtspersoon in wiens dienst dan wel voor wie de onder b, onderscheidenlijk sub 1° en sub 2°, bedoelde werknemer arbeid verricht;

  • d. arbeidsverhouding: de rechtsbetrekking tussen een werknemer en diens werkgever;

  • e. loon: arbeidsvoorwaarde, regelende de vergoeding van de werkgever aan de werknemer ter zake van diens arbeid.

Artikel 2

  • 1 Deze wet is niet van toepassing op de arbeidsverhouding van:

    • a. personen in dienst van een publiekrechtelijk lichaam;

    • b. personen die een geestelijk ambt bekleden.

  • 2 Deze wet is voorts niet van toepassing op arbeidsverhoudingen, behorende tot een bij algemene maatregel van bestuur daartoe aangewezen categorie.

§ 2. Aanmelding van collectieve arbeidsovereenkomsten

Artikel 4

  • 1 Van het sluiten, wijzigen of opzeggen van een collectieve arbeidsovereenkomst, doen partijen mededeling aan Onze Minister. Daarbij wordt de tekst van de gesloten overeenkomst dan wel van de gewijzigde bepalingen daarvan alsmede een toelichting daarop overgelegd.

  • 2 Onze Minister stelt zo spoedig mogelijk na ontvangst van de mededeling en de bescheiden bedoeld in het eerste lid partijen hiervan in kennis.

  • 3 Een collectieve arbeidsovereenkomst of wijziging daarvan kan eerst in werking treden met ingang van de dag volgende op die waarop Onze Minister de in het tweede lid bedoelde kennisgeving heeft verzonden.

§ 3. Voorzieningen ter regeling van arbeidsvoorwaarden

Artikel 5

  • 2 Alvorens aan het eerste lid toepassing te geven stelt Onze Minister organisaties van werkgevers en van werknemers, welke naar zijn oordeel op centraal niveau hiervoor in aanmerking komen, in de gelegenheid hem hun zienswijze ter zake kenbaar te maken.

  • 3 Onze Minister wijst een verzoek als bedoeld in het eerste lid niet af zonder de verzoekers in de gelegenheid te hebben gesteld hem hun bedenkingen daartegen kenbaar te maken.

  • 4 Regelingen, vastgesteld krachtens het eerste lid, hebben dezelfde rechtskracht als een tussen verzoekers geldende collectieve arbeidsovereenkomst.

Artikel 6

  • 1 Onze Minister kan regelingen van dezelfde inhoud als een collectieve arbeidsovereenkomst, voor een bij zijn besluit te bepalen tijdvak van ten hoogste twee jaar, eveneens vaststellen met betrekking tot arbeidsverhoudingen, behorende tot een bij zijn besluit daartoe aangewezen categorie. Artikel 5, eerste lid, tweede volzin, is van toepassing.

  • 2 Toepassing van het eerste lid kan uitsluitend geschieden op verzoek van de Stichting van de Arbeid dan wel op verzoek van al dan niet in de Stichting van de Arbeid vertegenwoordigde centrale organisaties van werkgevers of van werknemers, van een werkgever, van een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid van werkgevers of van een zodanige vereniging van werknemers.

    Vaststelling kan slechts geschieden nadat niet in de Stichting van de Arbeid vertegenwoordigde organisaties van werkgevers en van werknemers, welke naar het oordeel van Onze Minister op centraal niveau hiervoor in aanmerking komen, in de gelegenheid zijn gesteld hem hun zienswijze ter zake kenbaar te maken. Vaststelling anders dan op verzoek van de Stichting van de Arbeid kan daarenboven slechts geschieden met haar instemming.

    Indien een verzoek als bedoeld in de eerste volzin is gedaan door een centrale organisatie van werkgevers of van werknemers, blijft de tweede volzin ten aanzien van de verzoeker buiten toepassing.

  • 3 Van de indiening van een verzoek als bedoeld in het tweede lid doet Onze Minister mededeling in de Staatscourant. Daarbij bepaalt hij een termijn, binnen welke hem bedenkingen tegen de gevraagde toepassing van het eerste lid schriftelijk kunnen worden kenbaar gemaakt.

  • 4 Onze Minister wijst een verzoek als bedoeld in het tweede lid niet af zonder de verzoeker in de gelegenheid te hebben gesteld hem zijn bedenkingen daartegen kenbaar te maken.

§ 5. Andere maatregelen in het algemeen sociaal-economisch belang

Artikel 10

  • 1 Onze Minister kan, indien naar zijn oordeel een zich plotseling voordoende noodsituatie van de nationale economie, veroorzaakt door één of meer schoksgewijze optredende externe factoren, het nemen van maatregelen ten aanzien van het peil van de loonkosten vereist, algemene regelen vaststellen betreffende lonen en andere op geld waardeerbare arbeidsvoorwaarden.

  • 2 Een regeling op grond van het eerste lid dient gepaard te gaan met de aankondiging van andere maatregelen welke in verband met het zich voordoen van de aldaar bedoelde noodsituatie vereist zijn. Voorts dient, indien een regeling op grond van het eerste lid wordt vastgesteld, voorzien te worden in een adequate bescherming van de levensstandaard van de werknemers.

  • 3 Het tijdvak waarvoor een krachtens het eerste lid genomen besluit geldt omvat een bij het besluit vast te stellen periode die niet langer is dan zes maanden. Deze periode kan één maal worden verlengd met een termijn van ten hoogste zes maanden.

  • 4 Onze Minister kan vrijstelling, of, op verzoek, ontheffing verlenen van de krachtens het eerste lid gestelde regelen. Een vrijstelling of ontheffing kan onder beperkingen worden verleend en daaraan kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 5 Het is de werkgever verboden te handelen in strijd met krachtens het eerste en vierde lid gestelde regelen en voorschriften.

Artikel 11

Elk beding tussen een werkgever en een werknemer alsmede elke bepaling in een collectieve arbeidsovereenkomst strijdig met de krachtens artikel 10, eerste lid, gestelde regelen, is nietig, behoudens voor zover vrijstelling of ontheffing is verleend. In plaats van zodanig beding of zodanige bepaling gelden die regelen.

Artikel 12

  • 1 Alvorens aan artikel 10, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 10, vierde lid, voorzover vrijstelling betreffende, toepassing te geven voert Onze Minister terzake overleg met de Stichting van de Arbeid, alsmede met niet in de Stichting van de Arbeid vertegenwoordigde organisaties van werkgevers en van werknemers, welke naar zijn oordeel op centraal niveau hiervoor in aanmerking komen.

  • 2 In geval het in het eerste lid bedoelde overleg niet heeft plaatsgevonden binnen een week nadat een uitnodiging daartoe door Onze Minister is gedaan, geldt het aldaar bepaalde niet, met dien verstande dat Onze Minister in dat geval na het vaststellen van een regeling zo spoedig mogelijk alsnog, op de voet van het in dat lid bepaalde, overgaat tot het voeren van overleg over het al dan niet handhaven of wijzigen van de regeling.

  • 3 Indien een regeling op grond van artikel 10, eerste lid, wordt voorbereid, wordt, nadat het in het eerste lid bedoelde overleg heeft plaatsgevonden dan wel de in het tweede lid bedoelde termijn van een week is verstreken, de zakelijke inhoud daarvan schriftelijk medegedeeld aan de beide Kamers der Staten-Generaal. De regeling wordt niet eerder vastgesteld dan nadat een week is verstreken na die mededeling.

  • 4 Het bepaalde in de voorafgaande leden is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van een verlenging als bedoeld in artikel 10, derde lid.

§ 6. Slotbepalingen

Artikel 14

Onze Minister kan regelen stellen, inhoudende op welke wijze een mededeling als bedoeld in artikel 4, eerste lid, dan wel een verzoek als bedoeld in artikel 5, eerste lid, of 6, tweede lid, moet worden ingediend en welke gegevens daarbij moeten worden verstrekt, waarbij kan worden bepaald dat dit, in afwijking van artikel 2:14, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, uitsluitend langs elektronische weg kan geschieden, tenzij naar het oordeel van Onze Minister sprake is van omstandigheden die zich daartegen verzetten.

Artikel 15

  • 1 Onze Minister wijst ambtenaren aan, belast met het inwinnen van gegevens omtrent de algemene ontwikkeling van lonen en andere op geld waardeerbare arbeidsvoorwaarden.

Artikel 16

Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren.

Artikel 17

  • 1 Indien Onze Minister heeft vastgesteld dat de Stichting van de Arbeid heeft opgehouden te bestaan of de haar krachtens deze wet toekomende taak te vervullen, treden voor de toepassing van de artikelen 5, tweede lid, 6, tweede lid, en 12, eerste lid, in haar plaats de door Ons aangewezen centrale organisaties van werkgevers en van werknemers. Voor aanwijzing komen slechts in aanmerking de naar Ons oordeel algemeen erkende centrale representatieve organisaties van werkgevers en van werknemers.

  • 2 In het geval, bedoeld in het eerste lid, kan Onze Minister slechts overgaan tot toepassing van artikel 6, eerste lid, na de krachtens het eerste lid aangewezen organisaties in de gelegenheid te hebben gesteld hem hun zienswijze ter zake kenbaar te maken.

Artikel 19

Van een besluit als bedoeld in artikel 5, eerste lid, 6, eerste lid, 10, eerste of vierde lid, voor zover het de vrijstelling betreft, 14, 15, 16 of 17, eerste lid, wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 20

Artikel 28

  • 1 Deze wet kan worden aangehaald als: Wet op de loonvorming.

  • 2 Zij treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk, 12 februari 1970.

JULIANA.

De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid,

B. ROOLVINK.

Uitgegeven de derde maart 1970.

De Minister van Justitie,

C. H. F. POLAK.