Rechtspositiereglement Korps van deskundigen voor de technische hulp aan ontwikkelingslanden

Geraadpleegd op 25-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-09-2002 en zichtdatum 22-11-2024.
Geldend van 01-07-1970 t/m heden

Besluit van 21 mei 1970, tot vaststelling van een rechtspositiereglement voor de leden van het Korps van deskundigen ter beschikking voor de technische hulp aan ontwikkelingslanden

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Op de voordracht van Onze Minister zonder Portefeuille, belast met de aangelegenheden betreffende de hulp aan ontwikkelingslanden van 11 februari 1970, DTH no. 26143;

Overwegende, dat het wenselijk is regelen vast te stellen inzake de rechtspositie van de leden van het Korps van deskundigen ter beschikking voor de technische hulp aan ontwikkelingslanden;

Gelet op de artikelen 58 en 72 van de Grondwet;

De Raad van State gehoord (advies van 18 maart 1970, no. 3);

Gezien het nader rapport van onze voornoemde Minister van 13 mei 1970, DTH no. 82977;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen

Artikel 1

  • 1 Ambtenaar in de zin van dit besluit is hij die door het Rijk is aangesteld als lid van het bij Ons besluit van 21 mei 1970, Stb. 255 ingestelde Korps van deskundigen ter beschikking voor de technische hulp aan ontwikkelingslanden.

  • 2 Niet is ambtenaar in de zin van dit besluit hij, met wie een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht is gesloten.

Artikel 2

In dit besluit wordt verstaan onder:

"Onze Minister": Onze Minister zonder Portefeuille, belast met de aangelegenheden betreffende de hulp aan ontwikkelingslanden;

"buitenland": het land waarheen de ambtenaar in het kader van zijn aanstelling is uitgezonden;

"gezin": de echtgenote van de ambtenaar alsmede de minderjarige kinderen, voor wie de ambtenaar indien hij in Nederland woont kinderbijslag dan wel kindertoelage geniet krachtens de Algemene Kinderbijslagwet of de Kindertoelageregeling Overheidspersoneel.

Hoofdstuk II. Aanstelling en bevordering

§ 1. Aanstelling

Artikel 4

  • 1 De aanstelling geschiedt door Ons, indien de aan het ambt verbonden maximumbezoldiging gelijk is aan of hoger is dan het maximumsalaris van administrateur bij een departement van algemeen bestuur.

  • 2 In de overige gevallen geschiedt de aanstelling door Onze Minister.

§ 2. Voorwaarden van aanstelling

Artikel 5

Behoudens in door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken te bepalen gevallen, wordt een aanstelling slechts verleend, indien daartegen op grond van de uitslag van een ten aanzien van de betrokkene ingesteld antecedentenonderzoek naar het oordeel van Onze Minister geen bezwaar bestaat.

Artikel 6

  • 1 Onverminderd het bepaalde in het vorig artikel wordt een aanstelling slechts verleend indien de betrokkene, gezien de uitslag van een onderzoek of andere ter beschikking van Onze Minister staande gegevens met betrekking tot zijn psychische en medische gesteldheid en zo nodig die van zijn gezin, voor uitzending naar het buitenland geschikt is verklaard.

  • 2 De kosten van het in het eerste lid bedoelde onderzoek komen voor rekening van het Rijk. Reis- en verblijfkosten worden de betrokkene vergoed op de voet van de bepalingen van het Reisbesluit 1956, met dien verstande, dat hij voor de toepassing van dat besluit wordt geacht het ambt, met betrekking waartoe het onderzoek heeft plaatsgevonden, reeds te bekleden.

  • 3 De beslissing welke, gezien het onderzoek, wordt genomen, wordt uiterlijk binnen 14 dagen na vaststelling aan de betrokkene medegedeeld.

  • 4 Indien de betrokkene binnen 14 dagen na ontvangst van deze mededeling daartoe een verzoek indient, vindt een hernieuwd onderzoek plaats, mits tevens een bedrag van f 10,- is gestort.

  • 5 Het in het vorige lid genoemde bedrag wordt aan de betrokkene teruggegeven en reis- en verblijfkosten worden hem overeenkomstig het tweede lid vergoed, indien hij, of, indien het hernieuwd onderzoek zijn gezin betrof, zijn gezin, bij het hernieuwd onderzoek geschikt is verklaard.

  • 6 Ten aanzien van het hernieuwd onderzoek waaraan in ieder geval niet zal mogen deelnemen een deskundige, die aan het onderzoek heeft deelgenomen, zijn van overeenkomstige toepassing de door Onze Minister van Binnenlandse Zaken krachtens artikel 9a, vierde lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement vastgestelde nadere voorschriften.

§ 3. Akte van aanstelling en andere bescheiden

Artikel 7

  • 1 Aan de ambtenaar wordt, zo mogelijk vóór de aanvaarding van zijn ambt, een akte van aanstelling uitgereikt, waaruit blijkt dat de aanstelling geschiedt krachtens dit besluit en waarin voorts in ieder geval worden vermeld:

    • a. de naam, de voorletters en de geboortedatum van de ambtenaar;

    • b. de rang waarin hij is aangesteld;

    • c. de datum met ingang waarvan hij is aangesteld;

    • d. de bezoldiging waarop hij is aangesteld, de bezoldigingsschaal en de bezoldigingsanciënniteit.

  • 2 Alle wijzigingen in en aanvullingen van de akte van aanstelling worden de ambtenaar schriftelijk medegedeeld.

Hoofdstuk III. Bezoldiging, toeslagen en verdere financiële aanspraken

Artikel 10

De ambtenaar wordt bezoldigd overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur te stellen regelen.

Artikel 11

  • 1 Onze Minister bepaalt tot welke bedragen de ambtenaar in verband met zijn verblijf in het buitenland aanspraak heeft op een duurtetoeslag.

  • 2 Onze Minister bepaalt tevens in welke gevallen en tot welke bedragen de ambtenaar in verband met zijn uitzending naar het buitenland aanspraak heeft op andere toeslagen, vergoedingen of tegemoetkomingen.

  • 3 De ambtenaar heeft aanspraak op een jaarlijkse vakantieuitkering overeenkomstig het terzake in het Algemeen Rijksambtenarenreglement bepaalde. Tevens ontvangt de ambtenaar eenmaal per jaar een vakantieuitkering van 6% van de in het eerste lid bedoelde en over de voorafgaande twaalf maanden ontvangen duurtetoeslag.

Artikel 12

De aan de ambtenaar toekomende bezoldiging wordt betaalbaar gesteld in Nederland, de in het vorige artikel bedoelde toeslagen in het buitenland, een en ander volgens door Onze Minister te stellen regelen.

Artikel 13

Onze Minister bepaalt, de ambtenaar gehoord, die in verband met zijn tewerkstelling bij derden daaruit inkomsten geniet, in welke gevallen en tot welke bedragen deze de verplichting heeft deze inkomsten geheel of gedeeltelijk aan het Rijk af te dragen of in welke gevallen en tot welke bedragen deze inkomsten met de bezoldiging en andere vergoedingen zullen worden verrekend. De inkomsten die de ambtenaar zal genieten zullen echter niet lager kunnen zijn dan hetgeen hij ingevolge de bepalingen van dit besluit zou ontvangen.

Artikel 14

De ambtenaar ontvangt over de tijd, gedurende welke hij in strijd met zijn verplichtingen opzettelijk nalaat zijn dienst te verrichten noch bezoldiging noch toeslagen.

Artikel 15

Wij stellen bij algemene maatregel van bestuur voorschriften vast omtrent de wijze van reizen naar en terug van het buitenland van de ambtenaar alsmede omtrent de vergoeding waarop de ambtenaar aanspraak kan doen gelden ter zake de overtochtskosten voor hemzelf en zijn gezin en bepalen wanneer er sprake is van dienstreizen en op welke vergoedingen de ambtenaar te dier zake aanspraak kan doen gelden.

Artikel 16

Wij stellen bij algemene maatregel van bestuur voorschriften vast omtrent de vergoeding van vervoerskosten voor bagage en huishoudelijke goederen.

Hoofdstuk IV. Tewerkstelling

Artikel 17

  • 1 Onverminderd het bepaalde in artikel 28 is de ambtenaar verplicht een tewerkstelling te aanvaarden bij een overheidsdienst in Nederland, in een van de landen Suriname of Nederlandse Antillen, in het buitenland al dan niet in burgerlijke staatsdienst van een vreemde mogendheid, bij een volkenrechtelijke organisatie, dan wel bij een door Onze Minister aangewezen particuliere organisatie of particulier bedrijf, mits die tewerkstelling hem in verband met zijn specialisatie, zijn persoonlijkheid en zijn omstandigheden kan worden opgelegd.

  • 2 Deze opdracht tot tewerkstelling geschiedt schriftelijk onder vermelding van de termijn waarvoor deze aanwijzing maximaal geldt, behoudens de mogelijkheid van een schriftelijke verlenging van die termijn.

  • 3 De in het eerste lid bedoelde verplichting om in burgerlijke staatsdienst van een vreemde mogendheid te treden kan niet worden opgelegd dan na door Ons ingevolge de Wet op het Nederlanderschap daartoe verleend verlof.

  • 4 Een tewerkstelling of verlenging van tewerkstelling als in het eerste lid bedoeld, vindt niet plaats zonder dat de ambtenaar daarover vooraf is geraadpleegd.

Artikel 18

  • 1 Bij uitzending naar het buitenland is de ambtenaar verplicht zich te onderwerpen aan de door Onze Minister voorgeschreven keuringen en inentingen.

  • 2 Indien de uitslag van een keuring of inenting daartoe aanleiding geeft, wordt de ambtenaar een andere taak binnen het kader van de internationale technische hulp aangewezen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 17, eerste lid.

Artikel 19

De ambtenaar is verplicht zijn medewerking te verlenen aan in verband met uitzending naar het buitenland te vervullen formaliteiten.

Artikel 20

  • 1 Indien naar het oordeel van Onze Minister de duur van een uitzending zodanig is dat het gewenst en redelijk is dat de ambtenaar door één of meer leden van zijn gezin naar het buitenland wordt gevolgd, vindt die uitzending plaats nadat die gezinsleden zich met goed gevolg hebben onderworpen aan de door Onze Minister voorgeschreven keuringen en inentingen.

  • 2 Vergoeding van hun overtochtskosten naar het buitenland en terug vindt plaats bij een verblijf van de gezinsleden van tenminste zes maanden aldaar en met inachtneming van de krachtens artikel 15 te stellen voorschriften.

  • 3 Onze Minister kan in bijzondere gevallen van het bepaalde in het tweede lid afwijkende regels vaststellen.

Hoofdstuk V. Diensttijden

Artikel 21

Op de ambtenaar, die zich in Nederland bevindt, is het bepaalde in artikel 21 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement nopens vaststelling van de dienst- en werktijden van toepassing. Tijdens zijn verblijf in het buitenland kunnen de ambtenaar ten aanzien van de dienst- en werktijden aldaar door of vanwege Onze Minister aanwijzingen worden gegeven.

Hoofdstuk VI. Vakantie, vakantiereiskosten en verlof

§ 1. Vakantie

Artikel 22

Aan de ambtenaar wordt op zijn verzoek in elk kalenderjaar vakantie met behoud van bezoldiging verleend op de voorwaarden en met inachtneming van de regelen, gesteld in deze paragraaf.

Artikel 23

  • 1 De vakantie, bedoeld in artikel 22, wordt slechts verleend voor zover de belangen van de dienst zich daartegen niet verzetten.

  • 2 Verleende vakantie kan worden ingetrokken, indien dringende redenen van dienstbelang zulks noodzakelijk maken.

  • 3 Indien de ambtenaar tengevolge van de intrekking van vakantie geldelijke schade lijdt, wordt deze schade hem vergoed.

Artikel 24

  • 2 Onze Minister stelt voorschriften vast inzake aanspraak op vakantie in het buitenland of na terugkeer daaruit.

  • 4 Onze Minister bepaalt na welke periode van verblijf in het buitenland de ambtenaar aanspraak kan maken op vakantie in Nederland. Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, zal deze periode ten hoogste 24 maanden belopen.

Artikel 25

Indien aan de ambtenaar in enig kalenderjaar de vakantie niet of niet geheel is verleend, wordt hem de niet genoten vakantie zoveel mogelijk in een volgend jaar verleend.

Artikel 26

Aanspraken op niet genoten vakantie vervallen op de dag van ingang van het ontslag van de ambtenaar.

§ 2. Vakantiereiskosten

Artikel 27

Onze Minister stelt voorschriften vast inzake tegemoetkoming in de voor de overtocht naar Nederland van de ambtenaar en zijn gezinsleden gemaakte reiskosten in geval van vakantie in Nederland.

Hoofdstuk VII. Voorzieningen in geval van ziekte of overlijden

Artikel 29

Behoudens het bepaalde in artikel 31 is op de ambtenaar, die wegens ziekte of gebreken verhinderd is zijn werkzaamheden te verrichten, het bepaalde in hoofdstuk VI van het Algemeen Rijksambtenarenreglement van overeenkomstige toepassing.

Artikel 30

Ten aanzien van de tegemoetkoming in de kosten van ziekte worden op overeenkomstige wijze toegepast de regelingen, welke gelden voor ambtenaren op wie het Algemeen Rijksambtenarenreglement van toepassing is.

Artikel 31

  • 1 De in het buitenland verblijvende ambtenaar heeft, mede voor de leden van zijn gezin, die hem met de toestemming van Onze Minister daarheen hebben vergezeld, onverminderd het bepaalde in de artikelen 29 en 30, aanspraak op tegemoetkoming in of vergoeding door het Rijk van de door hem gemaakte noodzakelijke kosten van medische hulp, van ziekenhuisopname, van transport naar en van de plaats waar deze hulp kan worden verleend, van transport naar en van het ziekenhuis of naar het dichtstbijgelegen vliegveld of inscheephaven per ambulance, volgens door Onze Minister te stellen regelen.

  • 2 Verder heeft de ambtenaar aanspraak op vergoeding van de in het eerste lid genoemde kosten, gemaakt in Nederland of enig ander land, waarheen hij of een zijner gezinsleden als eerder omschreven op medisch advies wordt gezonden, wanneer de ziekte hem of het eerderbedoelde gezinslid is overkomen tijdens, of voortvloeit uit zijn verblijf in zijn ambtsgebied in het buitenland, met dien verstande, dat een dergelijke verplaatsing van de ambtenaar of het eerderbedoelde gezinslid buiten het ambtsgebied de goedkeuring van Onze Minister behoeft.

  • 3 De in de leden 1 en 2 bedoelde tegemoetkoming of vergoeding wordt slechts toegekend voor zover de ambtenaar niet uit anderen hoofde een uitkering terzake ontvangt.

Artikel 32

Onze Minister kan toestaan dat het stoffelijk overschot van een in het buitenland overleden ambtenaar of van zijn gezinsleden op rijkskosten naar Nederland wordt overgebracht.

Hoofdstuk VIII. Overige rechten en verplichtingen van de ambtenaar

Artikel 33

  • 2 Indien het wonen in of nabij de in Nederland aangewezen standplaats onevenredig hoge lasten voor de ambtenaar meebrengt, wordt hem volgens door Ons bij algemene maatregel van bestuur te stellen regelen een tegemoetkoming verleend.

Artikel 34

Gedurende zijn tewerkstelling in het buitenland is de ambtenaar verplicht te wonen in het land of de standplaats aldaar, die hem door of vanwege Onze Minister zijn aangewezen.

Artikel 35

Onverminderd het bepaalde in artikel 17 is de ambtenaar verplicht gevolg te geven aan incidentele opdrachten, zoals het zich kwijten van een hem gegeven studieopdracht, het als docent werkzaam zijn, het voorbereiden van cursussen, symposia en lezingen, dan wel het medewerken daaraan.

Artikel 36

De ambtenaar is gehouden omtrent zijn werkzaamheden periodiek te rapporteren volgens de hem dienaangaande gegeven instructies.

Artikel 37

De ambtenaar die, aangewezen zijnde voor uitzending naar het buitenland, zijn bestemming niet of niet ten volle volgt, kan verplicht worden tot gehele of gedeeltelijke vergoeding van te zijnen behoeve voor die uitzending gemaakte kosten, volgens door Onze Minister te stellen regelen.

Hoofdstuk IX. Disciplinaire straffen

Artikel 38

  • 1 De ambtenaar, die een hem bij of krachtens dit reglement opgelegde verplichting niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, kan deswege disciplinair worden gestraft.

  • 2 Plichtsverzuim omvat mede het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.

  • 3 De straf wordt opgelegd door het gezag dat bevoegd is tot aanstelling in het door de ambtenaar beklede ambt. Berust de bevoegdheid tot die aanstelling bij Ons dan geschiedt de strafoplegging door Onze Minister, behalve voor zover betreft de straffen, genoemd in het eerste lid onder g en i van het volgende artikel.

  • 4 Geen straf wordt opgelegd voordat de ambtenaar is gehoord. Hem wordt de gelegenheid gegeven zich, binnen een redelijke, door het bevoegde gezag te stellen termijn, te verantwoorden, waarbij hij zich door een raadsman kan doen bijstaan.

    In geval van verblijf in het buitenland kan deze verantwoording schriftelijk geschieden, onverminderd het recht van de ambtenaar de schriftelijke verantwoording door een raadsman mondeling te doen toelichten.

Artikel 39

  • 1 De disciplinaire straffen, die kunnen worden opgelegd, zijn:

    • a. schriftelijke berisping;

    • b. beperking van het recht op een jaarlijkse vakantie;

    • c. geldboete;

    • d. gehele of gedeeltelijke inhouding van de bezoldiging;

    • e. terugzetting in bezoldiging of niet toekenning van periodieke verhogingen;

    • f. uitsluiting van bevordering;

    • g. terugzetting in rang, al of niet voor een bepaalde tijd en met of zonder vermindering van bezoldiging;

    • h. schorsing voor een bepaalde tijd met gehele of gedeeltelijke inhouding van bezoldiging;

    • i. ontslag.

  • 2 De toepassing van de in het vorige lid genoemde straffen geschiedt met inachtneming van het volgende:

    • 1e. De beperking van het recht op een jaarlijkse vakantie bedraagt ten hoogste een derde van het aantal vakantiedagen dat hem toekomt;

    • 2e. de geldboete bedraagt ten hoogste een honderdste van het bedrag van de jaarbezoldiging;

    • 3e. inhouding van bezoldiging geschiedt tot ten hoogste de bezoldiging over een halve maand;

    • 4e. terugzetting in bezoldiging geschiedt voor ten hoogste het bedrag van de laatste twee periodieke verhogingen;

    • 5e. niet toekenning van periodieke verhogingen en uitsluiting van bevordering geschiedt voor niet langer dan vier jaren.

Artikel 40

De artikelen 83 en 84 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement zijn op de ambtenaren van overeenkomstige toepassing; de uitvoering daarvan geschiedt volgens door Onze Minister te stellen regelen.

Hoofdstuk X. Schorsing, ontslag en overlijden

Artikel 41

  • 1 Het bepaalde in de artikelen 90, 92, 94, 96, 98 en 102 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement is op de ambtenaren van overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat, ingeval en voor zolang de ambtenaar in het buitenland verblijft of vóór zijn overlijden in het buitenland verbleef, voor de toepassing van de artikelen 92 en 102 van dat reglement onder bezoldiging mede wordt verstaan de aan de ambtenaar wegens zijn uitzending naar het buitenland toegekende duurtetoeslag.

    Het bepaalde in artikel 91 van genoemd reglement is van toepassing indien de ambtenaar zich in Nederland bevindt.

  • 2 Behalve in de gevallen, genoemd in de artikelen 94, 96 en 98 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, kan aan de ambtenaar eervol ontslag worden verleend indien hij op grond van de uitslag van een geneeskundige keuring blijvend ongeschikt is verklaard voor werkzaamheden in de tropen.

Artikel 42

  • 1 Ontslag wordt gegeven door het gezag dat bevoegd is tot aanstelling in het door de ambtenaar beklede ambt.

  • 2 Het ontslag wordt schriftelijk verleend.

  • 3 Bij ongevraagd ontslag wordt de ambtenaar de reden van het ontslag schriftelijk medegedeeld.

  • 4 De in het buitenland verblijvende ambtenaar, aan wie ontslag wordt verleend, behoudt gedurende twaalf maanden na de datum van ingang van het ontslag aanspraak op vergoeding van de kosten van de terugreis voor hemzelf en zijn gezin volgens de krachtens de artikelen 15 en 16 vastgestelde voorschriften.

  • 5 De in het vorige lid bedoelde aanspraak wordt, in afwijking van de daarin gestelde termijn, gedurende drie maanden behouden indien ongevraagd ontslag wordt verleend.

Artikel 43

  • 1 De ambtenaar, aan wie eervol ontslag is verleend krachtens artikel 41, tweede lid, en die uit dien hoofde geen recht kan doen gelden op pensioen en de ambtenaar aan wie krachtens het eerste lid van dat artikel met overeenkomstige toepassing van artikel 96 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement ontslag is verleend, hebben aanspraak op een wachtgeld overeenkomstig de bepalingen van het Rijkswachtgeldbesluit 1959. Voor de toepassing van laatstgenoemd besluit wordt onder laatstelijk genoten wedde verstaan het bedrag van de bezoldiging, dat de ambtenaar over de kalendermaand voorafgaande aan de dag van ingang van zijn ontslag toekwam.

  • 2 Het bepaalde in het vorige lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de ambtenaar aan wie eervol ontslag is verleend krachtens artikel 41, eerste lid, met overeenkomstige toepassing van artikel 98, eerste lid onder g, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement.

Hoofdstuk XI. Administratief beroep

Artikel 44

  • 1 De ambtenaar kan tegen een te zijnen aanzien met toepassing van dit reglement of de daarop steunende nadere voorschriften genomen besluit of verrichte handeling, zomede tegen een weigering om te handelen of te besluiten, waardoor hij rechtstreeks in zijn belang is getroffen, bij Onze Minister in beroep komen.

  • 2 Het bepaalde in het vorige lid is van overeenkomstige toepassing ingeval de nagelaten betrekkingen of rechtverkrijgenden van een ambtenaar bezwaar hebben tegen een te zijnen of te hunnen aanzien genomen besluit, verrichte handeling of uitgesproken weigering, waardoor zij rechtstreeks in hun belang zijn getroffen.

  • 3 Het beroep wordt ingesteld:

    • a. indien de ambtenaar, nagelaten betrekking of rechtverkrijgende, verder aan te duiden als: klager, in het buitenland verblijft: binnen 120 dagen na de dag waarop aan klager ter kennis is gebracht dat het besluit is genomen, de handeling is verricht of de weigering is uitgesproken;

    • b. indien klager in Nederland verblijft: binnen 30 dagen na de onder a bedoelde dag.

  • 4 Het beroepschrift houdt in:

    • a. naam en adres van klager, alsmede - indien hij een gemachtigde heeft aangewezen - van zijn gemachtigde;

    • b. de datum waarop de bestreden beslissing of weigering aan klager is medegedeeld of de handeling is verricht;

    • c. een duidelijke omschrijving van het besluit, de handeling of de weigering, waartegen het beroep is gericht;

    • d. de gronden waarop het beroep steunt;

    • e. een bepaalde vordering.

Artikel 45

  • 1 Onze Minister wijst de klager die de voorschriften van het vierde lid van het vorige artikel niet in acht heeft genomen op het gepleegde verzuim en nodigt hem uit dat verzuim binnen een bepaalde termijn te herstellen. De klager, die niet binnen evenbedoelde termijn het door hem gepleegde verzuim heeft hersteld, kan in zijn beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.

  • 2 Hij die een beroepschrift heeft ingediend na de krachtens het derde lid van het vorige artikel voor hem geldende termijn, wordt niet op grond daarvan niet-ontvankelijk verklaard, indien hij ten genoege van Onze Minister aantoont, dat hij het beroep redelijkerwijze niet eerder heeft kunnen instellen.

Artikel 46

Tenzij klager in zijn beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, legt Onze Minister het beroepschrift, alvorens daarop te beslissen, om advies voor aan een daartoe door Ons ingestelde commissie.

Artikel 47

  • 1 De in het vorige artikel bedoelde adviescommissie bestaat uit een voorzitter en twee leden, die allen een plaatsvervanger hebben.

  • 2 De adviescommissie wordt bijgestaan door een secretaris. Ook deze heeft een plaatsvervanger.

  • 3 De voorzitter, de leden, de secretaris en hun plaatsvervangers worden door Ons benoemd en ontslagen.

Artikel 48

  • 1 In de commissie zijn niet benoembaar: ambtenaren, werkzaam bij of ressorterende onder een departement van algemeen bestuur.

  • 2 Eén lid en zijn plaatsvervanger worden benoemd uit een voordracht van personen, opgemaakt door de gezamenlijke centrales van verenigingen van ambtenaren, die zijn toegelaten tot de Centrale Commissie voor Georganiseerd Overleg in Ambtenarenzaken, bedoeld in artikel 105 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement.

Artikel 49

  • 1 De commissie brengt haar advies uit na verhoor van:

    • a. klager of diens gemachtigde, tenzij op een verhoor geen prijs blijkt te worden gesteld;

    • b. het gezag dat het besluit, de handeling of de weigering waarvan beroep, heeft genomen, verricht of uitgesproken, of een door dat gezag aangewezen vertegenwoordiger;

    • c. de personen die de commissie zelf, al dan niet op verzoek van klager, daartoe heeft opgeroepen;

    • d. een door haar zo nodig ingestelde rogatoire commissie;

    • e. de door klager opgeroepen personen.

  • 2 Iedere ambtenaar is verplicht aan een oproep van de commissie gevolg te geven en desgevraagd alle verlangde inlichtingen naar waarheid en zonder voorbehoud te verstrekken, tenzij gewichtige redenen van openbaar belang zich daartegen verzetten.

  • 3 Klager of diens gemachtigde is bevoegd zich bij de behandeling van zijn beroepschrift door de commissie te doen bijstaan door een raadsman.

  • 4 De commissie kan zich door deskundigen schriftelijk van advies en verslag doen dienen.

  • 5 Binnen 3 weken nadat het beroepschrift aan de commissie is toegezonden worden haar door de zorg van Onze Minister alle op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd, tenzij gewichtige redenen van openbaar belang zich daartegen verzetten.

  • 6 Klager en diens raadsman of zijn gemachtigde en diens raadsman zijn bevoegd de verhoren door de commissie bij te wonen en kennis te nemen van alle bescheiden die aan de commissie zijn overgelegd.

  • 7 De zittingen der commissie zijn openbaar.

Artikel 50

  • 1 De commissie stelt haar advies vast bij meerderheid van stemmen. Geen der leden onthoudt zich van deelneming aan enige stemming.

  • 2 De voorzitter, de leden, de secretaris en hun plaatsvervangers zijn verplicht tot geheimhouding van hetgeen hun uit de stukken of uit de besprekingen in de commissie bekend is geworden.

  • 3 Het is de voorzitter, de leden, de secretaris en hun plaatsvervangers verboden over een voor hen aanhangige zaak of over een zaak, die naar zij weten of kunnen vermoeden voor hen aanhangig zal worden, zich in te laten in enig onderhoud of gesprek met klager of het gezag, dat het besluit, de handeling of de weigering heeft genomen, verricht of uitgesproken, of met hun vertegenwoordigers, of van deze enige bijzondere onderrichting, memorie of schriftuur aan te nemen.

Artikel 51

Personen, die door de commissie zijn opgeroepen of aangezocht dan wel met een opdracht belast, ontvangen een vergoeding overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 8-12, 14 en 15 van de Wet Tarieven in Strafzaken. Noodzakelijke uitgaven wegens reis- en verblijfkosten, in het buitenland gemaakt, worden voor rijksrekening genomen.

Artikel 52

  • 1 Het advies wordt door de voorzitter en de secretaris ondertekend en is met redenen omkleed.

  • 2 Klager ontvangt van de commissie afschrift van het door haar aan Onze Minister uitgebrachte advies.

Artikel 53

  • 1 Zo spoedig mogelijk na ontvangst van het advies beslist Onze Minister op het beroepschrift.

  • 2 De beslissing is met redenen omkleed en wordt onverwijld in afschrift aan klager of diens gemachtigde toegezonden.

Artikel 55

  • 1 Klager is bevoegd herziening van de krachtens het vorige artikel door Onze Minister genomen beslissing te verzoeken op grond, dat gebleken is van enige omstandigheid, die bij de behandeling van het beroepschrift aan Onze Minister en aan de in artikel 46 bedoelde adviescommissie niet bekend was en die op zichzelf of in verband met andere feiten en omstandigheden ernstige twijfel doet ontstaan aan de juistheid van de beslissing op het beroepschrift.

  • 2 Op het verzoek om herziening wordt geen beslissing genomen, dan nadat de in artikel 46 bedoelde adviescommissie daarover is gehoord.

  • 3 Het bepaalde in de artikelen 49 tot en met 54 is op de behandeling van het verzoek om herziening van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk XII. Georganiseerd overleg

Artikel 56

Over aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van de ambtenaren met inbegrip van de algemene regels volgens welke het personeelsbeleid zal worden gevoerd, wordt niet beslist dan nadat daarover door of namens Onze Minister van Binnenlandse Zaken overleg is gepleegd met de Centrale Commissie voor Georganiseerd Overleg in Ambtenarenzaken.

Hoofdstuk XIII. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 57

  • 1 Ambtenaren van het Ministerie van Landbouw en Visserij, die op de datum van inwerkingtreden van dit besluit zijn aangesteld bij het onder dat Ministerie ressorterende korps van landbouwdeskundigen worden, zo zij dit wensen, aangesteld tot ambtenaar als bedoeld in artikel 1.

  • 2 Zij die op de datum van inwerkingtreden van dit besluit door de Minister van Landbouw en Visserij reeds geschikt waren bevonden om op grond van hun vaktechnische bekwaamheden deel uit te maken van het in het eerste lid genoemde korps, worden eveneens, behoudens het in artikel 6 eerste lid bedoelde medische en psychologisch onderzoek van henzelf en hun gezin, zo zij dit wensen, aangesteld tot ambtenaar als bedoeld in artikel 1.

Artikel 58

Voor gevallen, waarin dit besluit niet of niet naar billijkheid voorziet, wordt door Ons een bijzondere regeling getroffen op gemeenschappelijke voordracht van de Minister-President, Onze Minister en Onze Minister van Binnenlandse Zaken.

Artikel 60

Dit besluit kan worden aangehaald als "Rechtspositiereglement Korps van deskundigen voor de technische hulp aan ontwikkelingslanden".

Onze Ministers, hoofden van de departementen van algemeen bestuur alsmede Onze Minister belast met de aangelegenheden betreffende de hulp aan ontwikkelingslanden zijn, ieder voor zoveel hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State en de Algemene Rekenkamer.

Soestdijk, 21 mei 1970

JULIANA.

De Minister zonder Portefeuille belast met de aangelegenheden betreffende de hulp aan ontwikkelingslanden,

UDINK.

Uitgegeven de elfde juni 1970.

De Minister van Justitie,

C. H. F. POLAK.

Inhoud

Inhoud

Hoofdstuk

   

Artikel

I.

Algemene bepalingen

1 t/m 2

       

II.

Aanstelling en bevordering

 
 

§1.

Aanstelling

3 t/m 4

 

§2.

Voorwaarden en aanstelling

5 t/m 6

 

§3.

Akte van aanstelling en andere bescheiden

7

 

§4.

Bevordering en loonbaanvorming

8 t/m 9

       

III.

Bezoldiging, toeslagen en verdere financiële aanspraken

10 t/m 16

       

IV.

Tewerkstelling

17 t/m 20

       

V.

Diensttijden

21

       

VI.

Vakantie, vakantiereiskosten en verlof

 
 

§1.

Vakantie

22 t/m 26

 

§2.

Vakantiereiskosten

27

 

§3.

Verlof

28

       

VII.

Voorzieningen in geval van ziekte of overlijden

29 t/m 32

       

VIII.

Overige rechten en verplichtingen van de ambtenaar

33 t/m 37

       

IX.

Disciplinaire straffen

38 t/m 40

       

X.

Schorsing, ontslag en overlijden

41 t/m 43

       

XI.

Administratief beroep

44 t/m 55

       

XII.

Georganiseerd overleg

56

       

XIII.

Overgangs- en slotbepalingen

57 t/m 60