-
a. krachtens een levering als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, van de Wet op de omzetbelasting 1968 of een dienst als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel b, slotalinea, van die wet ter zake waarvan omzetbelasting is verschuldigd, tenzij het goed als bedrijfsmiddel
is gebruikt en de verkrijger de omzetbelasting op grond van artikel 15 van de Wet op de omzetbelasting 1968 geheel of gedeeltelijk in aftrek kan brengen;
-
b. door een of meer kinderen, pleegkinderen of kleinkinderen, of hun echtgenoten, van
goederen die behoren tot en dienstbaar zijn aan een onderneming van de ouder of de
grootouder, welke wat de bedrijfsvoering betreft, in haar geheel (al dan niet in fasen)
door dat kind of die kinderen wordt voortgezet;
-
c. door de Staat, een provincie, een gemeente, een waterschap, een politieregio in de
zin van artikel 21 van de Politiewet 1993, een openbaar lichaam in de zin van artikel 134 van de Grondwet, een rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam in de zin van de Wet gemeenschappelijke regelingen of een rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam, gevormd krachtens een door de Staat
met een of meer andere publiekrechtelijke lichamen aangegane gemeenschappelijke regeling;
-
d. krachtens schenking in de zin van artikel 175, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, met dien verstande dat de vrijstelling niet geldt ten aanzien van aandelen als bedoeld
in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, en dat, ingeval aan de schenking lasten zijn verbonden, de vrijstelling niet geldt
tot het bedrag dat ter zake van die lasten in aftrek komt voor de heffing van het
recht van schenking of het recht van overgang;
-
e. krachtens inbreng van een onderneming in een vennootschap, in de volgende gevallen:
-
1°. bij inbreng in een vennootschap die geen in aandelen verdeeld kapitaal heeft, mits:
-
– ter zake van de inbreng de inbrenger wordt bijgeschreven op de kapitaalrekening van
de vennootschap voor een bedrag dat ten minste gelijk is aan de waarde van het vermogen
van de ingebrachte onderneming; en
-
– de ingebrachte onderneming niet heeft behoord tot het vermogen van een lichaam als
bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, tenzij dit lichaam verschillende ondernemingen bezit of heeft bezeten en de bezittingen
van de ingebrachte onderneming niet zouden leiden tot het aanmerken van het lichaam
als een lichaam als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, wanneer de ingebrachte onderneming de enige onderneming van het lichaam zou zijn.
Onder kapitaalrekening wordt verstaan de rekening op de balans van de vennootschap
waarop de deelgerechtigdheid van de vennoot in het vermogen van de vennootschap wordt
opgenomen;
-
2°. bij omzetting van een niet in de vorm van een naamloze vennootschap of besloten vennootschap
met beperkte aansprakelijkheid gedreven onderneming in een wel in zodanige vorm gedreven
onderneming, mits de oprichters van de vennootschap in het aandelenkapitaal geheel
of nagenoeg geheel in dezelfde verhouding gerechtigd zijn als in het vermogen van
de omgezette onderneming;
-
f. krachtens verdeling of vereffening in de volgende gevallen:
-
1°. verdeling der goederen van een maatschap of vennootschap die geen rechtspersoon is,
door de inbrenger of iemand die als rechtverkrijgende onder algemene titel van de
inbrenger een aandeel had in het hem toegedeelde goed, mits het toegedeelde goed in
de vennootschap was ingebracht met toepassing van de vrijstelling, bedoeld in onderdeel
e;
-
2°. vereffening van het vermogen van een rechtspersoon met toepassing van artikel 14c van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969;
-
g. krachtens verdeling van een gemeenschap tussen samenwoners, voor zover de gemeenschap
waarin de ene is gerechtigd voor ten minste 40 percent en de andere voor ten hoogste
60 percent, is ontstaan door een gezamenlijke verkrijging en de toedeling geschiedt
aan een van de verkrijgers of iemand die als rechtverkrijgende onder algemene titel
van een verkrijger in het toegedeelde goed was gerechtigd;
-
h. bij fusie, splitsing en interne reorganisatie;
-
i. van een zaak die is aangebracht door of in opdracht en voor rekening van de verkrijger
of zijn rechtsvoorganger onder algemene titel;
-
j. van bodembestanddelen, zoals zand, grind, veen en terpaarde, welke ingevolge beding
geacht worden niet te zijn verkregen;
-
k. bedoeld in de artikelen 49, 56, 85, tweede lid, 89, tweede lid, en 103, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs, de artikelen 52, 58 en 101, tweede lid, van de Wet op de expertisecentra en de artikelen 42c, 50 en 76n, tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, artikel 90 van de Wet op het hoger beroepsonderwijs, artikel 2.13 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de artikelen 9.1.3 en 9.2.2 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, alsmede verkrijgingen waarvoor de vervreemder de in artikel 106, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs, artikel 104, tweede lid, van de Wet op de expertisecentra en de artikelen 76q, tweede lid, en 98, tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs vereiste toestemming heeft verkregen, een en ander voorzover het verkregene voor
onderwijs is bestemd;
-
l. krachtens de Ruilverkavelingswet 1954, de Reconstructiewet Midden-Delfland, de Herinrichtingswet Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën, de Landinrichtingswet en de Reconstructiewet concentratiegebieden;
-
m. door het bureau beheer landbouwgronden;
-
n.
[Red: vervallen;]
-
o. door in Nederland gevestigde lichamen die de bevordering van stedelijke herstructurering
ten doel hebben. Deze bepaling is van toepassing in bij regeling van Onze Minister
in overeenstemming met Onze Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan te wijzen gevallen
onder daarbij te stellen voorwaarden;
-
p. van monumenten in de zin van de Monumentenwet 1988 door in Nederland gevestigde rechtspersonen welke naar het oordeel van Onze Minister
hoofdzakelijk de instandhouding van dergelijke monumenten ten doel hebben;
-
q. van landerijen en van de als kweek- of teeltmiddel gebruikte ondergrond van glasopstanden
- of van een recht van erfpacht of beklemming daarop - tot een oppervlakte niet groter
dan de oppervlakte van de naburige landerijen en van de als kweek- of teeltmiddel
gebruikte ondergrond van glasopstanden welke de verkrijger reeds gedurende ten minste
vijf jaar in eigendom, economische eigendom, erfpacht of beklemming heeft, mits de
verkrijging in het belang is van een verbetering van de landbouwstructuur; verkrijgingen
binnen een tijdsverloop van vijf jaar door dezelfde verkrijger worden als één verkrijging
beschouwd;
-
r. krachtens herstel als is bedoeld in artikel 19;
-
s. van landerijen en van de als kweek- of teeltmiddel gebruikte ondergrond van glasopstanden
- daaronder begrepen de rechten van erfpacht of beklemming daarop - krachtens ruiling,
voor zover de belasting is verschuldigd over een bedrag gelijk aan de - met overeenkomstige
toepassing van artikel 11 bepaalde - waarde van de door de verkrijger afgestane landerijen en van de als kweek-
of teeltmiddel gebruikte ondergrond van glasopstanden welke zijn gelegen in dezelfde
gemeente als de verkregen landerijen en als kweek- of teeltmiddel gebruikte ondergrond
van glasopstanden of in een aangrenzende gemeente;
-
t. van landerijen en van de als kweek- of teeltmiddel gebruikte ondergrond van glasopstanden
- daaronder begrepen de rechten van erfpacht of beklemming daarop - bij hervestiging
van het landbouwbedrijf van de verkrijger indien de afgestane landerijen en van de
als kweek- of teeltmiddel gebruikte ondergrond van glasopstanden door overheidsbeleid
inzake de ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke waarden of de ruimtelijke
ordening voortaan of waarschijnlijk binnenkort buiten het kader van de uitoefening
van een landbouwbedrijf zullen worden aangewend, voor zover de belasting is verschuldigd
over een bedrag gelijk aan de - met overeenkomstige toepassing van artikel 11 bepaalde - waarde van die afgestane landerijen en van de als kweek- of teeltmiddel
gebruikte ondergrond van glasopstanden, in bij regeling van Onze Minister in overeenstemming
met Onze Ministers van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en van Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aan te wijzen gevallen en onder daarbij te stellen
voorwaarden. Voor de toepassing van deze bepaling wordt de waarde van de afgestane
landerijen en van de als kweek- of teeltmiddel gebruikte ondergrond van glasopstanden
bepaald zonder rekening te houden met de omstandigheid dat de grond voortaan of waarschijnlijk
binnenkort buiten het kader van de uitoefening van het landbouwbedrijf zal worden
aangewend;
-
u. door Staatsbosbeheer van objecten, als bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van de Wet verzelfstandiging Staatsbosbeheer, niet zijnde bedrijfsondersteunende onroerende zaken;
-
v. van landerijen en van de als kweek- of teeltmiddel gebruikte ondergrond van glasopstanden
waarop de Landinrichtingswet niet van toepassing is - daaronder begrepen de rechten van erfpacht of beklemming
daarop - bij hervestiging van het landbouwbedrijf van de verkrijger, indien landerijen
en als kweek- of teeltmiddel gebruikte ondergrond van glasopstanden waarop de Landinrichtingswet van toepassing is, worden afgestaan. Deze bepaling is van toepassing voor zover de
belasting is verschuldigd over een bedrag gelijk aan de - met overeenkomstige toepassing
van artikel 11 bepaalde - waarde van de afgestane landerijen en van de als kweek- of teeltmiddel
gebruikte ondergrond van glasopstanden;
-
w. van landerijen en van ondergrond van glasopstanden - daaronder begrepen de rechten
van erfpacht of beklemming daarop - bij hervestiging van een glastuinbouwbedrijf door
de verkrijger indien de door hem afgestane landerijen en ondergrond van glasopstanden
worden aangewend ter verbetering van de bedrijfsstructuur van het glastuinbouwbedrijf
van de verkrijger van die afgestane gronden. Deze bepaling is van toepassing voor
zover de belasting is verschuldigd over een bedrag gelijk aan de - met overeenkomstige
toepassing van artikel 11 bepaalde - waarde van de afgestane landerijen en ondergrond van de glasopstanden,
in bij regeling van Onze Minister in overeenstemming met de Minister van Landbouw,
Visserij en Natuurbeheer aan te wijzen gevallen en onder daarbij te stellen voorwaarden.
-
x. krachtens uitoefening van een wilsrecht als bedoeld in de artikelen 19 , 20, 21 en 22 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek, voorzover de totale waarde van de verkrijging uit de nalatenschap niet meer bedraagt
dan het bedrag van de geldvordering, bedoeld in artikel 13, derde lid, van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek, vermeerderd met de rentevergoeding waarmee ingevolge artikel 1, tweede of vierde lid, van de Successiewet 1956 voor de heffing van het recht van successie rekening is gehouden. Voor de toepassing
van de vorige volzin blijft bij het bepalen van de waarde van een verkrijging een
door de ouder of stiefouder op grond van artikel 19, onderscheidenlijk artikel 21,
van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek voorbehouden vruchtgebruik buiten beschouwing.