Stb. 2007, 503, datum inwerkingtreding 01-01-2008, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2007.
-
a. krachtens een levering als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel a, onder 1°,
van de Wet op de omzetbelasting 1968 of een dienst als bedoeld in artikel 11, eerste
lid, onderdeel b, slotalinea, van die wet ter zake waarvan omzetbelasting is verschuldigd,
tenzij het goed als bedrijfsmiddel is gebruikt en de verkrijger de omzetbelasting
op grond van artikel 15 van de Wet op de omzetbelasting 1968 geheel of gedeeltelijk
in aftrek kan brengen;
-
b. door een of meer kinderen, kleinkinderen, broers, zusters, of hun echtgenoten, van
een ondernemer van goederen die behoren tot en dienstbaar zijn aan diens onderneming
die wat de bedrijfsvoering betreft, in haar geheel (al dan niet in fasen) door de
verkrijger of verkrijgers wordt voortgezet. Voor de toepassing van de vorige volzin
wordt:
-
1°. met een kind gelijkgesteld een pleegkind;
-
2°. met een broer of zuster gelijkgesteld een halfbroer, halfzuster, pleegbroer of pleegzuster;
-
c. door de Staat, een provincie, een gemeente, een waterschap, een politieregio in de
zin van artikel 21 van de Politiewet 1993, een openbaar lichaam in de zin van artikel
134 van de Grondwet, een rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam in de zin van de
Wet gemeenschappelijke regelingen of een rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam,
gevormd krachtens een door de Staat met een of meer andere publiekrechtelijke lichamen
aangegane gemeenschappelijke regeling;
-
d. krachtens schenking in de zin van artikel 175, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk
Wetboek, met dien verstande dat de vrijstelling niet geldt ten aanzien van aandelen
als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, en dat, ingeval aan de schenking
lasten zijn verbonden, de vrijstelling niet geldt tot het bedrag dat ter zake van
die lasten in aftrek komt voor de heffing van het recht van schenking of het recht
van overgang;
-
e. krachtens inbreng van een onderneming in een vennootschap, in de volgende gevallen:
Uitv.Besl RV4
-
1°. bij inbreng in een vennootschap die geen in aandelen verdeeld kapitaal heeft, mits:
-
– ter zake van de inbreng de inbrenger wordt bijgeschreven op de kapitaalrekening van
de vennootschap voor een bedrag dat ten minste 90 percent is van de waarde van het
vermogen van de ingebrachte onderneming; en
-
– de ingebrachte onderneming niet heeft behoord tot het vermogen van een lichaam als
bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, tenzij dit lichaam verschillende ondernemingen
bezit of heeft bezeten en de bezittingen van de ingebrachte onderneming niet zouden
leiden tot het aanmerken van het lichaam als een lichaam als bedoeld in artikel 4,
eerste lid, onderdeel a, wanneer de ingebrachte onderneming de enige onderneming van
het lichaam zou zijn.
Onder kapitaalrekening wordt verstaan de rekening op de balans van de vennootschap
waarop de deelgerechtigdheid van de vennoot in het vermogen van de vennootschap wordt
opgenomen;
Uitv.Besl. RV5
-
2°. bij omzetting van een niet in de vorm van een naamloze vennootschap of besloten vennootschap
met beperkte aansprakelijkheid gedreven onderneming in een wel in zodanige vorm gedreven
onderneming, mits de oprichters van de vennootschap in het aandelenkapitaal geheel
of nagenoeg geheel in dezelfde verhouding gerechtigd zijn als in het vermogen van
de omgezette onderneming;
-
f. krachtens verdeling of vereffening in de volgende gevallen:
-
1°. verdeling der goederen van een maatschap of vennootschap die geen rechtspersoon is,
door de inbrenger of iemand die als rechtverkrijgende onder algemene titel van de
inbrenger een aandeel had in het hem toegedeelde goed, mits het toegedeelde goed in
de vennootschap was ingebracht met toepassing van de vrijstelling, bedoeld in onderdeel
e;
Uitv.Besl RV4a
-
2°. vereffening van het vermogen van een rechtspersoon met toepassing van artikel 14c
van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969;
-
g. krachtens verdeling van een gemeenschap tussen samenwoners, voor zover de gemeenschap
waarin de ene is gerechtigd voor ten minste 40 percent en de andere voor ten hoogste
60 percent, is ontstaan door een gezamenlijke verkrijging en de toedeling geschiedt
aan een van de verkrijgers of iemand die als rechtverkrijgende onder algemene titel
van een verkrijger in het toegedeelde goed was gerechtigd;
-
h. bij fusie, splitsing en interne reorganisatie;
Uitv.Besl. RV5a5c
-
i. van een zaak die is aangebracht door of in opdracht en voor rekening van de verkrijger
of zijn rechtsvoorganger onder algemene titel;
-
j. van bodembestanddelen, zoals zand, grind, veen en terpaarde, welke ingevolge beding
geacht worden niet te zijn verkregen;
-
k. bedoeld in de artikelen 49, 56, 85, tweede lid, 89, tweede lid, en 103, tweede lid,
van de Wet op het primair onderwijs, de artikelen 52, 58 en 101, tweede lid, van de
Wet op de expertisecentra en de artikelen 42c, 50 en 76n, tweede lid, van de Wet op
het voortgezet onderwijs, artikel 90 van de Wet op het hoger beroepsonderwijs, artikel
2.13 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de artikelen
9.1.3 en 9.2.2 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, alsmede verkrijgingen waarvoor
de vervreemder de in artikel 106, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs,
artikel 104, tweede lid, van de Wet op de expertisecentra en de artikelen 76q, tweede
lid, en 98, tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs vereiste toestemming
heeft verkregen, een en ander voorzover het verkregene voor onderwijs is bestemd;
-
l. krachtens de Ruilverkavelingswet 1954, de Reconstructiewet Midden-Delfland, de Herinrichtingswet
Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën, de Landinrichtingswet, de Wet
inrichting landelijk gebied en de Reconstructiewet concentratiegebieden;
-
m. door het bureau beheer landbouwgronden;
-
n. van woningen door een in Nederland gevestigde landelijke werkende toegelaten instelling
als bedoeld in artikel 70, eerste lid, van de Woningwet, die geen winstoogmerk heeft
en die hoofdzakelijk tot doel heeft de aankoop van woningen van andere toegelaten
instellingen die betrokken zijn bij stedelijke herstructurering en de verkoop van
deze woningen aan natuurlijke personen.
De bepaling is van toepassing voorzover de andere toegelaten instellingen de bij de
verkoop van woningen aan de landelijk werkende toegelaten instelling verkregen middelen
binnen zeven kalenderjaren na het einde van het kalenderjaar waarin de woningen zijn
verkocht, investeren ter bevordering van de stedelijke herstructurering. Bij regeling
van Onze Minister, in overeenstemming met Onze Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke
Ordening en Milieubeheer en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kunnen voorwaarden
worden gesteld inzake toepassing van de bepaling. Voorzover de bedoelde investering
niet uiterlijk binnen de genoemde termijn heeft plaatsgevonden, is de belasting alsnog
verschuldigd op het tijdstip van het verstrijken van die termijn;
-
o. door in Nederland gevestigde lichamen die de bevordering van stedelijke herstructurering
ten doel hebben, dan wel, indien die lichamen geen rechtspersoonlijkheid hebben, door
de vennoten van die lichamen. Deze bepaling is van toepassing in bij regeling van
Onze Minister in overeenstemming met Onze Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke
Ordening en Milieubeheer en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan te wijzen
gevallen onder daarbij te stellen voorwaarden;
-
oa. na voltooiing van een stedelijke herstructurering als bedoeld in onderdeel o, van
onroerende zaken van een lichaam als bedoeld in onderdeel o, door degenen die de onroerende
zaken met toepassing van de vrijstelling, bedoeld in onderdeel o, hebben ingebracht
in dat lichaam of met toepassing van onderdeel o zoals dat luidde tot en met 31 december
2002 hebben ingebracht in een samenwerkingsverband dat na die datum is aangemerkt
als een zodanig lichaam, dan wel, indien de verkrijgers behoren tot de kring van oprichters
van het lichaam, van die onroerende zaken tot het beloop van hun gerechtigdheid in
het lichaam;
Uitv.Besl. RV6
-
p. van monumenten in de zin van de Monumentenwet 1988 door in Nederland gevestigde rechtspersonen
welke naar het oordeel van Onze Minister hoofdzakelijk de instandhouding van dergelijke
monumenten ten doel hebben;
Uitv.Besl. RV6a
-
q. van ten behoeve van de landbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, daaronder
begrepen de rechten van erfpacht of beklemming daarop. Onder cultuurgrond wordt mede
begrepen de ondergrond van glasopstanden. De belasting die door toepassing van deze
bepaling niet is geheven, is alsnog verschuldigd indien de exploitatie als zodanig
niet gedurende ten minste tien jaren wordt voortgezet. De vorige volzin is niet van
toepassing indien binnen de aldaar bedoelde termijn de cultuurgrond door overheidsbeleid
aan de landbouw wordt onttrokken ten behoeve van de ontwikkeling en instandhouding
van natuur en landschap;
-
r. krachtens herstel als is bedoeld in artikel 19;
-
s.
[Red: vervallen;]
-
t.
[Red: vervallen;]
-
u. door Staatsbosbeheer van objecten, als bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van de Wet
verzelfstandiging Staatsbosbeheer, niet zijnde bedrijfsondersteunende onroerende zaken;
-
v.
[Red: vervallen;]
-
w.
[Red: vervallen;]
-
x. krachtens uitoefening van een wilsrecht als bedoeld in de artikelen 19 , 20, 21 en
22 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek, voorzover de totale waarde van de verkrijging
uit de nalatenschap niet meer bedraagt dan het bedrag van de geldvordering, bedoeld
in artikel 13, derde lid, van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek, vermeerderd met de
rentevergoeding waarmee ingevolge artikel 1, tweede of vierde lid, van de Successiewet
1956 voor de heffing van het recht van successie rekening is gehouden. Voor de toepassing
van de vorige volzin blijft bij het bepalen van de waarde van een verkrijging een
door de ouder of stiefouder op grond van artikel 19, onderscheidenlijk artikel 21,
van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek voorbehouden vruchtgebruik buiten beschouwing;
-
y. van een net gelegen in, op of boven de grond, bestaande uit een of meer kabels of
leidingen, bestemd voor transport van vaste, vloeibare of gasvormige stoffen, van
energie, of van informatie.
Voor de toepassing van deze bepaling wordt de waarde ten minste gesteld op de kostprijs
van de onroerende zaak of van de zaak waarop het recht of de dienst betrekking heeft,
met inbegrip van de omzetbelasting, zoals die zou ontstaan bij de voortbrenging door
een onafhankelijke derde op het tijdstip van de verkrijging.