Landbouwkwaliteitswet

Geraadpleegd op 16-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 20-03-2014 en zichtdatum 15-11-2024.
Geldend van 25-01-2014 t/m 30-06-2014

Wet van 8 april 1971, houdende een algemene regeling betreffende de kwaliteit van voortbrengselen van de landbouw en de visserij

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is ter bevordering van de afzet een algemene regeling vast te stellen betreffende de kwaliteit van voortbrengselen van de landbouw en de visserij;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1

Voor de toepassing van het bepaalde bij of krachtens deze wet wordt verstaan onder:

  • Onze Minister: Onze Minister van Economische Zaken;

  • landbouw: akkerbouw, weidebouw, veehouderij, pluimveehouderij, tuinbouw – waaronder mede wordt verstaan fruitteelt en het kweken van bomen, bloemen en bloembollen -, teelt van griendhout en elke andere vorm van bodemcultuur met inbegrip van bosbouw;

  • visserij: het vangen of kweken van vissen, schaal- en schelpdieren;

  • produkten: alle voortbrengselen van de landbouw en de visserij, alsmede de bij be- of verwerking daarvan verkregen voortbrengselen, derivaten en afvallen;

  • bedrijfslichaam: een bedrijfslichaam als bedoeld in artikel 66, vierde lid, van de Wet op de bedrijfsorganisatie, ingesteld voor ondernemingen, die in het bedrijfsleven een functie vervullen ten aanzien van enig produkt;

  • landbouwkwaliteitsbesluit: een algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 2;

  • controle-instelling: een privaatrechtelijke rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid, bedoeld in artikel 8;

  • verordening (EU) 1151/2012: verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PbEU 2012, L 343);

  • geografische aanduiding: geografische aanduiding als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van verordening (EU) 1151/2012;

  • geografische oorsprongsbenaming: oorsprongsbenaming als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van verordening (EU) 1151/2012;

  • houder van een geografische aanduiding of geografische oorsprongsbenaming: een natuurlijke persoon of rechtspersoon, die op grond van verordening (EU) 1151/2012 gerechtigd is een geografische aanduiding of geografische oorsprongsbenaming te bezigen.

Artikel 2

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ter bevordering van de afzet regelen worden gesteld betreffende de kwaliteit van produkten. Deze regelen kunnen betrekking hebben op de oorsprong, de hoedanigheid, de sortering, de verzorging, de verpakking, de vorm, de afwerking, de aanduiding, de maat en het gewicht van produkten.

  • 2 Bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur, in het eerste lid bedoeld, kunnen tevens regelen worden gesteld inzake

    • a. de inrichting en het gebruik, met betrekking tot produkten, van bedrijfsgebouwen en vervoermiddelen;

    • b. het gebruik en verbruik, met betrekking tot produkten, van toevoegingen, grond- en hulpstoffen;

    • c. de be- en verwerkingswijzen van produkten;

    • d. het gebruik, met betrekking tot produkten, van machines, werktuigen en gereedschappen;

    • e. de hoedanigheid en het gebruik van verpakkingsmiddelen voor produkten;

    • f. de registratie van de onder die maatregel vallende betrokkenen.

  • 3 Een voordracht tot vaststelling, wijziging of intrekking van een algemene maatregel van bestuur, in het eerste lid bedoeld, wordt Ons gedaan door Onze Minister en Onze Ministers, wie het mede aangaat, tezamen.

Artikel 3

  • 1 Bij of krachtens een landbouwkwaliteitsbesluit kan worden voorzien in het verlenen van vrijstelling, en, op aanvrage, ontheffing van hetgeen bij of krachtens dat besluit is geregeld.

  • 2 Aan vrijstellingen en ontheffingen, bedoeld in het eerste lid, kunnen voorschriften worden verbonden. Zij kunnen onder beperkingen worden verleend.

Artikel 4

  • 1 Bij of krachtens een landbouwkwaliteitsbesluit kan medewerking worden gevorderd van het bestuur van een bedrijfslichaam.

  • 2 Indien de van het bestuur van een bedrijfslichaam gevorderde medewerking bestaat in het stellen van nadere regelen bij verordening, behoeft zodanige verordening de goedkeuring van Onze Minister en van Onze Ministers, wie het mede aangaat, tezamen. Krachtens de verordening genomen besluiten behoeven, voor zover zulks bij of krachtens het landbouwkwaliteitsbesluit is bepaald, de goedkeuring van de daarbij aangewezen autoriteit.

  • 3 Verordeningen, bedoeld in het tweede lid, kunnen onder meer inhouden toekenning aan een daarbij aan te wijzen orgaan van de bevoegdheid vrijstelling, en, op aanvrage, ontheffing van die verordeningen of krachtens deze vast te stellen voorschriften te verlenen.

Artikel 7

  • 1 Indien bij of krachtens een landbouwkwaliteitsbesluit regelen zijn gesteld omtrent keuring van produkten, kunnen daarbij merken, tekenen of bewijsstukken worden vastgesteld als uitsluitend bestemd om door of vanwege de daartoe gerechtigde op produkten of op hun verpakking te worden aangebracht, dan wel bij die produkten te worden gevoegd.

  • 2 Bij of krachtens een besluit, in het eerste lid bedoeld, kunnen regelen worden gesteld betreffende het vervaardigen, voorhanden en in voorraad hebben, zomede het afleveren en gebruiken van merken, tekenen of bewijsstukken en van cliché's, stempels en andere werktuigen tot het vervaardigen of aanbrengen van die merken, tekenen of bewijsstukken.

Artikel 8

  • 1 In een landbouwkwaliteitsbesluit kunnen een of meer privaatrechtelijke rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid worden belast met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens dat besluit gestelde regels.

  • 2 In een landbouwkwaliteitsbesluit kunnen een of meer privaatrechtelijke rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid worden belast met de keuring, bedoeld in artikel 7, of met het toezicht daarop. Zij kunnen daarbij tevens bevoegd worden verklaard tot het uitreiken van merken, tekenen of bewijsstukken, in hetzelfde artikel bedoeld.

Artikel 10

  • 1 Een controle-instelling is niet werkzaam met het oogmerk om winst te behalen.

  • 2 Een controle-instelling stelt een reglement vast waarin wordt geregeld de wijze waarop de keuring, bedoeld in artikel 7, wordt uitgevoerd, de wijze waarop het uitreiken van bewijsstukken, merken en tekenen plaatsvindt, en de wijze waarop de controles plaatsvinden.

  • 3 Het in het tweede lid bedoelde reglement behoeft de goedkeuring van Onze Minister. De goedkeuring kan worden onthouden wegens strijd met het recht of op de grond dat het reglement naar het oordeel van Onze Minister een goede taakuitoefening door de controle-instelling kan belemmeren.

  • 4 De statuten van een controle-instelling alsmede wijzigingen daarvan behoeven, alvorens zij van kracht zijn, de instemming van Onze Minister. Onze Minister draagt zorg voor de publicatie van de statuten in de Staatscourant.

Artikel 11

  • 1 Een controle-instelling kan tarieven vaststellen voor de kosten ter zake van het in artikel 8 bedoelde toezicht en de keuring.

  • 2 Indien Onze Minister bij of krachtens een landbouwkwaliteitsbesluit de in het eerste lid bedoelde activiteiten uitvoert, kan Onze Minister voor de kosten ter zake van deze activiteiten tarieven vaststellen.

  • 3 [Red: Vervallen.]

  • 4 De tarieven, bedoeld in het eerste en tweede lid:

    • a. hebben een rechtstreeks verband met de in die leden bedoelde activiteiten, en

    • b. belopen niet meer dan nodig is ter dekking van de gemaakte kosten die zijn toe te rekenen aan die onderscheiden activiteiten.

  • 5 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de oplegging en inning van de tarieven alsmede met betrekking tot het periodiek aanpassen van de tarieven aan de ontwikkeling van de lonen en de prijzen.

  • 7 De controle-instelling of Onze Minister kan besluiten geen activiteiten als bedoeld in artikel 8, tweede lid, te verrichten of deze te staken, indien niet het ingevolge dit artikel verschuldigde bedrag wordt voldaan.

Artikel 12

  • 1 De benoeming en het ontslag van de voorzitter van een controle-instelling behoeven goedkeuring van Onze Minister.

  • 2 Op een controle-instelling wordt rijkstoezicht uitgeoefend door Onze Minister overeenkomstig bij ministeriële regeling vast te stellen regels.

Artikel 13

  • 1 Bij overtreding van bij of krachtens een landbouwkwaliteitsbesluit gestelde regelen kunnen een of meer van de volgende tuchtrechtelijke maatregelen worden opgelegd:

    • a. berisping;

    • b. geldboete;

    • c. het stellen van de betrokkene onder verscherpte controle op zijn kosten voor ten hoogste twee jaren;

    • d. openbaarmaking van de uitspraak op kosten van de betrokkene.

  • 2 De controle-instelling regelt bij reglement de samenstelling en bevoegdheid van haar organen die de tuchtrechtspraak uitoefenen, alsmede de rechtsgang van het tuchtrechtelijk geding, een en ander met inachtneming van bij algemene maatregel van bestuur te stellen regelen.

  • 4 De controle-instelling geeft aan de opbrengsten van de geldboeten een bijzondere bestemming, welke de goedkeuring van Onze Minister behoeft.

  • 5 In verband met de uitvoering van voorschriften van de Raad van de Europese Unie, van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie gezamenlijk of van de Commissie van de Europese Gemeenschappen kan in afwijking van het eerste lid bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat geen tuchtrechtelijke maatregelen worden gesteld op overtreding van de bij of krachtens die algemene maatregel van bestuur aangewezen bepalingen of onderdelen daarvan.

Artikel 13a

  • 1 De houder van een geografische aanduiding of geografische oorsprongsbenaming kan zijn recht handhaven jegens een ieder die, zonder daartoe gerechtigd te zijn, een van de handelingen genoemd in artikel 13, eerste lid, van verordening (EU) 1151/2012 verricht.

  • 2 De rechter kan op vordering van de houder van een geografische aanduiding of geografische oorsprongsbenaming tussenpersonen wier diensten door derden worden gebruikt om inbreuk op het recht van de houder te maken, bevelen de diensten die worden gebruikt om die inbreuk te maken, te staken.

  • 3 De voorzieningenrechter kan op vordering van de houder van een geografische aanduiding of geografische oorsprongsbenaming tijdelijke voortzetting van de vermeende inbreuk op dit recht toestaan onder de voorwaarde dat zekerheid wordt gesteld voor vergoeding van de door de houder geleden schade. Onder dezelfde voorwaarden kan de rechter voortzetting van de dienstverlening door de tussenpersoon als bedoeld in het tweede lid toestaan.

  • 4 Schadevergoeding kan slechts worden gevorderd van degene die de handelingen bewust verricht. Van bewust handelen is in elk geval sprake, indien de inbreuk is gepleegd nadat de betrokkene bij deurwaardersexploot op de strijd tussen de handelingen en de geografische aanduiding is gewezen.

  • 5 In passende gevallen kan de rechter de schadevergoeding vaststellen als een forfaitair bedrag.

  • 6 In plaats van schadevergoeding kan worden gevorderd, dat de gedaagde veroordeeld wordt de door de inbreuk genoten winst af te dragen en dienaangaande rekening en verantwoording af te leggen; indien de rechter echter van oordeel is dat de omstandigheden van het geval geen aanleiding geven tot een dergelijke veroordeling, zal de rechter de gedaagde tot schadevergoeding kunnen veroordelen.

  • 7 De houder van een geografische aanduiding of geografische oorsprongsbenaming kan de vorderingen tot schadevergoeding of het afdragen van winst ook namens of mede namens de overige houders van de desbetreffende geografische aanduiding instellen.

  • 8 De houder van een geografische aanduiding of geografische oorsprongsbenaming heeft de bevoegdheid roerende zaken, waarmee een inbreuk op zijn recht wordt gemaakt, of materialen en werktuigen die voornamelijk zijn gebruikt bij de voortbrenging van die zaken als zijn eigendom op te eisen, dan wel onttrekking aan het verkeer, vernietiging of onbruikbaarmaking daarvan te vorderen. Bij de beoordeling van de vordering wordt een afweging gemaakt tussen de ernst van de inbreuk en de gevorderde maatregelen alsmede de belangen van derden.

  • 9 De bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering betreffende beslag en executie tot afgifte van roerende zaken, zijn van toepassing. Bij samenloop met een ander beslag, gaat degene die beslag heeft gelegd krachtens dit artikel voor.

  • 10 De maatregelen bedoeld in het achtste en negende lid worden op kosten van de gedaagde uitgevoerd, tenzij bijzondere redenen dit beletten.

  • 11 De rechter kan op vordering van de houder van een geografische aanduiding of geografische oorsprongsbenaming degene die inbreuk op diens recht heeft gemaakt, bevelen al hetgeen aan laatstgenoemde bekend is omtrent de herkomst en distributiekanalen van de goederen of diensten die inbreuk maken, aan de houder van de geografische aanduiding mee te delen en alle daarop betrekking hebbende gegevens aan deze te verstrekken. Onder dezelfde voorwaarden kan dit bevel worden gegeven aan een derde die op commerciële schaal inbreukmakende goederen in zijn bezit heeft of gebruikt, die op commerciële schaal diensten verleent die bij de inbreuk worden gebruikt, of die door een van deze derden is aangewezen als zijnde betrokken bij de productie, fabricage of distributie van deze goederen of bij het verlenen van deze diensten. Deze derde kan zich verschonen van het verstrekken van informatie die bewijs zou vormen van deelname aan een inbreuk op een recht van intellectuele eigendom door hem zelf of door de andere in artikel 165, derde lid, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bedoelde personen.

  • 12 De rechter kan op vordering van de houder van een geografische aanduiding of geografische oorsprongsbenaming gelasten dat op kosten van degene die inbreuk op diens recht heeft gemaakt passende maatregelen worden getroffen tot verspreiding van informatie over de uitspraak.

Artikel 15

  • 1 Met het toezicht op de naleving van bij of krachtens een landbouwkwaliteitsbesluit gestelde eisen zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren en de bij besluit van Onze Minister aangewezen personen, werkzaam bij een controle-instelling.

  • 2 Onze Minister en Onze Ministers, wie het mede aangaat, kunnen tezamen nadere voorschriften geven betreffende de monsterneming, de verpakking, de conservering, de verzegeling, de verzending en het onderzoek der monsters.

  • 3 Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 18

  • 2 Artikel 13 vindt geen toepassing, indien de Officier van Justitie, na overleg met de controle-instelling, heeft beslist, dat een overtreding strafrechtelijk zal worden afgedaan.

Artikel 19

Onze Minister is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van de bij of krachtens deze wet gestelde verplichtingen.

Artikel 20

  • 1 Deze wet kan worden aangehaald als: "Landbouwkwaliteitswet".

  • 2 Zij treedt in werking met ingang van een door Ons te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk , 8 april 1971

JULIANA.

De Minister van Landbouw en Visserij,

P. J. LARDINOIS.

De Minister van Economische Zaken,

R. J. NELISSEN.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Volksgezondheid,

R. J. H. KRUISINGA.

De Minister van Justitie,

C. H. F. POLAK.

Uitgegeven de zeventiende juni 1971.

De Minister van Justitie,

C. H. F. POLAK.